Typologie(ën)
Ontwerper(s)
Jean VAN RUYSBROECK – 1449-1455
Cornelis VAN NERVEN – architect – 1706-1711
Jacques VAN THIENEN – architect – 1402-1420
Jehan BORNOY – architect – 1444-1448
Pierre Victor JAMAER – architect – 1860-1902
Stijlen
Inventaris(sen)
- Urgentie-inventaris van het bouwkundig erfgoed van de Brusselse agglomeratie (Sint-Lukasarchief 1979)
- Inventaris van engineering erfgoed (2011)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Bouwen door de eeuwen heen in Brussel. Stad Brussel (1989-1993)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Archeologisch Meestal gaat het om overblijfselen, fragmentarische elementen of betekenisvolle sporen van oudere gebouwen die in een onroerend goed bewaard zijn gebleven en zodoende getuigenissen zijn bouwkundige activiteiten door de mens. De belangstelling gaat dan meestal uit naar de overblijfselen zelf. De selectie van het onroerend goed (gebouw of fragment) is gemotiveerd als een omhulsel met deze fragmenten, die waardevolle informatie verschaffen over de bouwevolutie en -geschiedenis. (Fragmentarische elementen die in het gebouw bewaard zijn gebleven (bv. constructieve elementen in de kelders van het gebouw in de Boterstraat nr. 40); kelders die waarschijnlijk oudere elementen bevatten (bv. kelders van de abdij van Coudenbergh of de kapel van Nassau).
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Volkskundig Moeilijk te onderscheiden waarde ten opzichte van de sociale waarde en over het algemeen onvoldoende om selectie (mbt onroerend erfgoed) op zichzelf te rechtvaardigen. Het is wenselijk deze erfgoedwaarde te koppelen aan een immateriële gezien het vaak een plaats van herinnering van een gemeenschap, of van een sociale groep betreft. Het kan ook de materiële uiting zijn van een plek met volkssymboliek, of een plek waar een wijk gegroepeerd of gestructureerd is.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Landschappelijk Een landschap is een gebied, zoals waargenomen door de mens, waarvan het karakter het resultaat is van ondernomen actie en interactie van natuurlijke en/of menselijke factoren. Het is een schaalbegrip bestaande uit verschillende (erfgoed)componenten, die elk, al of niet hun intrinsieke waarde hebben, maar alles samen tot een groter meerwaardegeheel verheffen én dat dit ook zo word gepercipieerd vanop een bepaalde afstand. Wijde stadspanorama’s zijn het landschap bij uitstek, denken we bijvoorbeeld het zicht over de benedenstad van Brussel vanop het Koningsplein, maar ook op kleinere schaal kunnen dergelijke uit verschillende samengestelde componenten landschappen voorkomen.
- Wetenschappelijk Over het algemeen gebruikt om natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden te waarderen in hun botanische kwaliteiten. Binnen de context van een onroerend goed kan het de aanwezigheid van een (bouw)element (bijzonder materiaal, experimenteel materiaal, bouwprocédé of -component) of getuigenis van een ruimtelijk-structurele ruimte (stedenbouwkundig) waarvan het behoud moet worden overwogen met het oog op wetenschappelijk onderzoek.
- Sociaal Moeilijk te onderscheiden van de volkskundige waarde en over het algemeen onvoldoende om een selectie op zichzelf te rechtvaardigen. - plaats van herinnering van een gemeenschap, van een sociale groep (bijvoorbeeld: potale in Sainte-Agathe, het kerkplein in Berhem-Sainte-Agathe, Vieux Tilleuls de Boendael in Elsene) - een plaats met volkssymboliek (b.v. Café La Fleur en Papier Doré in de Alexiensstraat) - een plaats waar een wijk gegroepeerd of gestructureerd is (bv. de Fer à Cheval-gebouwen in de Floréal-woonwijk).
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroeg gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (> engineering), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan mbt een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Bouwblok oorspronkelijk ingenomen door verspreide inplanting van doorsneewoningen en meer belangrijke of “stenen”. In de 13e-14e eeuw worden vermeld (zie G. Des Marez) : aan de Grote Markt van oost naar west de stenen de Meerte en de Wilde Ever, de huizen Gueldre, Scupstoel, ’s Papenkeldere, Rodenborch en de Moor; achterin gelegen : het huis van Oda, de Meersman en de Leeuw; aan de Guldenhoofdstraat: de Lantscrone, den Bogaert, het huis van barbier Johannes van Goutaille, en aan de Vruntstraat Sporwaer, de Wilde Gans en Soniën. In 1301 aankoop van het steen de Meerte (hoek Karel Bulsstraat) en inrichting als eerste schepenhuis, in 1327 uitgebreid door het toevoegen van rechts, het steen de Wilde Ever. Ter plaatse van de gesloopte huizen ten zuiden, bouw in 1353 van een ruime Lakenhal, die de oude achter het Broodhuis zou vervangen : op een gravure van A. Santvoort (ca. 1650) rechthoekige gebouw van twee bouwlagen (?) met 16 stapelplaatsen onder gecombineerde zadel- en lessenaarsdakenDak bestaande uit één hellend dakvlak.; het aanleunende pand ten westen, de Boterpot dateert uit de 15e eeuw (verwoest in 1695).
Huidig gotisch stadhuisgedeelte gefaseerd tot stand gekomen. Precieze datering en bouwcampagnes opnieuw onderzocht en recent aangevuld door A. Maesschalk en J. Viaene.
In 1401 bouw van een nieuw en ruimer schepenhuis op L-vormige plattegrond, ter plaatse van de voormalige ‘stenen’ ten oosten, alleszins voltooid in 1421. Een stadsrekening van 1405 vermeldt reeds werken aan de bedaking, citeert als bouwmeester J. van Thienen bijgestaan door J. Bornoy en W. Vanden Broeke en beschrijft diverse werken aan het “Belfort”, toen de hoektoren van de oostelijke vleugel, waarmee het bovendien blijkbaar gelijktijdig werd opgetrokken. Datering van het Belfort daarentegen door G. Des Marez gesitueerd tussen 1356 en 1406; door D. Roggen en J. Withof in de jaren 1380, die bovendien op stilistische basis, de benedenbouw ervan toeschrijven aan bouwmeesters J. van Osy of J. van Thienen; door A. Henne en A. Wauters in begin 15e eeuw; volgens P. Bonenfant echter ook mogelijk als toegangspoort in de tweede helft van de 14e eeuw gelijktijdig opgetrokken met voornoemde, achterin gelegen Lakenhal.
Vanaf 1435 afbraak van de huizen ten westen - tussen Belfort en Guldenhoofdstraat - voor de bouw van de kortere westvleugel. Eerstesteenlegging op 4 maart 1444 (aan de voet van het Belfort) door Karel de Stoute, graaf van Charolais. Bouw volgens A. Maesschalk en J. Viaene vermoedelijk door bouwmeester H. de Voghele en alleszins beëindigd in 1449.
In 1449 eedaflegging van bouwmeester J. van Ruysbroeck voor de werken aan de toren; in 1455 bekroond met het beeld van Sint-Michiel, vervaardigd door M. van Rode. volgens A. Maesschalk en J. Viaene moeten enkel de laatste achtkantige lantaarngeleding en de piramidale spitsbekroning aan van Ruysbroeck toegeschreven worden.
Na het bombardement van 1695 volgen herstellings- en aanpassingswerken aan de 15e eeuwse vleugels en wordt de verwoeste Lakenhal ten zuiden (Vruntstraat) in 1706- 1717 vervangen door de driezijdige uitbreiding bestemd voor de Staten van Brabant, n.o.v. C. Van Nerven. Op gravures van 1565 (M. van Hooren), van 1606 (J.B. Gramaye), van 1646 (E. Putaneus) en van 1650 (A. Santvoort) staan in de voorgevel - uitgezonderd het portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule)., tweede torengeleding en rechter hoektoren - geen beelden in de nissen; de galerij steunt blijkbaar (?) op zuilen in plaats van pijlers, onder de linker galerij wordt een rechte bordestrap afgebeeld en op de drie laatst genoemde gravures wordt het gewelf boven de trappostamenten opgevangen door kraagstenen. Rechte bordestrap in 1769-1770 vervangen door de “Leeuwentrap” met drie gebogen traparmen en ijzeren leuning (19e eeuwse foto’s) en mogelijk (?) ook gelijktijdig de zuilen door pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) (zie V.-G. Martiny). De sculpturale versiering en de architectonische details verdwenen vermoedelijk in de loop van de 18e eeuw (cf. A. Maesschalk en J. Viaene).
Na een aantal summiere onderhouds- en verstevigingswerken tijdens het eerste kwart van de 19e eeuw, volgt een algehele buitenrestauratie, cf. de studie van O. Lemesre. Vanaf ca. 1840 onder leiding van architect T.-F. Suys en vanaf ca. 1860 onder leiding van stadsarchitect P. V. Jamaer, met vnl. gebruik van Gobertange en Euvillesteen als vervangmaterialen. Wegens aftakeling dringende restauratie van toren, tussen 1840 en 1860 systematisch doorgevoerd vanaf spits tot en met portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule)..
Oostvleugel: restauratie van voorgevel in 1860-1867 met reconstructie van galerij en bouw van nieuwe “Leeuwentrap”, waarvoor P.V. Jamaer advies inwon bij Viollet-le-Duc; gedeeltelijke reconstructie van de noordoostelijke hoektoren, 1869-1871; in 1883-1893 verwijdering en vervanging van het parementGevel- of muurbekleding. van zijgevel en afbraak en reconstructie van de zijgeveltoppen en zuidelijk hoektorentje (Karel Bulsstraat).
Westvleugel: restauratie van voorgevel in 1871-1877, met eveneens reconstructie van galerij; vernieuwing van de noordwestelijke hoektoren, 1877; vanaf 1894 restauratie van zijgevel (Guldenhoofdstraat), met vernieuwing van topgevelHoogste deel van een gevel, vaak driehoekig en/of getrapt., in 1902 beëindigd met de reconstructie van het zuidelijke hoektorentje onder leiding van architect A. Samyn. In 1878-1880 restauratie binnenplaatsgevels van gotische vleugels; herstellingswerken aan daken in 1881, hernomen in 1904-1909. Lodewijk XIV-vleugels (Vruntstraat): restauratie binnenplaatsgevels in 1864-1866 en voorgevels in 1888-1896. Tijdens deze langdurige restauratiecampagne van het exterieur worden tussen ca. 1860 en 1897 ook grondige aanpassingswerken aan het interieur uitgevoerd.
Verder worden tussen 1844 en 1902 al de beelden vervaardigd ter verfraaiing van portaal en nissen, vnl. in steen van Caen en Echaillon: patroonheiligen, profeten en deugden in portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule).; de soevereinen van Brussel en Brabant van ca. 580 tot 1564 in genealogische volgorde, in voorgevel en toren; ridders en schildknapen met wapenschilden van geslachten en naties van Brussel, in galerijen; de burgemeesters uit de zeven Brusselse families van 1420 tot 1589, in gevel Karel Bulsstraat; befaamde Brusselaars uit de middeleeuwse wereld van kunst en cultuur, in gevel Guldenhoofdstraat. (De studie van M. Goedee behandelt systematisch beeldenprogramma, -geschiedenis en kunstenaars).
Tijdens de laatste decennia volgden nog enkele herstellings- en verstevigingswerken aan toren (ca. 1951, 1981-1982), gevelreinigingen (1962-1963) en restauratiewerken, met Massangis en Reffroysteen aan toren, voor- en zijgevels (1966-1973), in 1987 hernomen aan de bovenste torengeledingen.
Gotisch gebouwenensemble (15e eeuw) aan marktzijde
L-vormige oostvleugel (Karel Bulsstraat) via indrukwekkende niet ’axiale’ toren verbonden met kortere rechthoekige westvleugel (Guldenhoofdstraat); gevels van zandsteen en vervangende natuursteen. Algemeen basisplan, gevelopbouw en architectonische uitwerking van het Brusselse stadhuis werden nagevolgd in latere Brabants gotische stadhuizen.
Drie bouwlagen hoge vleugels, onder leien zadelbedaking met klimmende dakkapellen, gemarkeerd door uitgebouwde benedengalerijen met platform, horizontaliserende registerindeling op de verdiepingen, omlopende gekanteelde en opengewerkte borstwering als gevelbeëindiging, typische octogonale hoektorens en getrapte zij- en achtergeveltoppen. Spitsbooggalerijen, met profilering onder bladwerk en kruisbloem(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel). en borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. en balustradeHekwerk van spijlen of balusters. verfraaid door drielobbige spitsboogtracering. Ten oosten in elf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) (gedicht in torentravee) opgevangen door combinatie van gebundelde pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) en versneden steunberen met beeldnissen onder spuier, overkluisd door kruisribgewelven op gebeeldhouwde kraagstenen aan gevelzijde. Ten westen herleid tot zes traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met alternerende zuilen, onder netoverwelving met kraagstenen aan gevelzijde - oorspronkelijke toegeschreven aan het Brussels Atelier van ca. 1445/ 1450 en bewaard in het Stadsmuseum - en sluitstenen met profane en gehistorieerde taferelen. Druipers in plaats van pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) (oosten) met links uitbeelding van Herkenbaldlegende en rechts tragische dood van Everard ’t Serclaes, aan weerszij van vernieuwde bordestrap zogenaamd Leeuwentrap, waarvan borstwering geajoureerd met vierpasmotieven en postamenten1. Rechthoekig voetstuk van een standbeeld; - 2. Balkvormige stenen bekroning; - 3. Stenen zijstukken van een balkonborstwering. bekroond door zittende heraldische leeuwen gebeeldhouwd door W. De Groot (1869). Zuilenkapitelen (westen) met uitbeelding van de Scupstoel, ’s Papenkeldere en Moor: oorspronkelijke eveneens toegeschreven aan het Brussels Atelier ca. 1445/1450 en bewaard in het Stadsmuseum, en verwijzend naar de gelijknamige huizen (cf. supra), in 1444 vermoedelijk verbouwd tot één grote (vergader)zaal (vlg. A. Maesschalk en J. Viaene). Horizontaliserende opstand van de verdiepingen enigszins doorbroken door travee-indeling: in de tien traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) brede oostvleugel, twee registersVensterstrook in een topgevel. met opeenvolging van geprofileerde kruiskozijnen; alternerend smalle en bredere, van beeldnissen voorziene penanten, als overhoekse pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) doorlopend in de balustrade en uitmondend in baldakijnen tussen de spitsboognissen met drielobtracering ter bekroning van de bovenste venstersLicht- en/of luchtopening in een muur.. Hoge, doorgetrokken borstwering met versneld ritme van smalle beeldnissen met consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief., baldakijnen en hogelspits tussen verdiepingen grosso modo zelfde ordonnantie in de negen traveeën brede westvleugel doch meer opengewerkte gevelstructuur: hogere en nu ook vnl. gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. spitsboogvensters, waarbij de overhoekse beeldnissen slechts om de drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) worden ingébracht; ook maaswerk over zwikkenHoekstuk tussen een boog en de omlijsting waarin de boog gevat is. en borstwering in plaats van de drukke beeldnissenrij. Half gedichte uiterst linker venster.
Gevelhoeken gemarkeerd door uitkragende octogonale torens met versmallende bovengeledingen, spiegels met drielobtraceringen en opengewerkte balustradesHekwerk van spijlen of balusters., onder piramidale hogelspits. Zijgevels in Karel Bulsstraat en Guldenhoofdstraat, respectievelijk elf en drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), met grosso modo gelijkaardige gevelopbouw als voorgevels en begrenzende, doch kleinere hoektorentjes aan de getrapte geveltoppen.
Monumentale, niet axiale toren met vrij massieve deels ingebouwde vierkante onderbouw van vijf geledingen en twee traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met uitkragende opwaarts versneden steunberen, overgaand in sterk verticaal opengewerkte achtkantige lantaarn van drie geledingen onder piramidale spits. Geveluitwerking en -decor in drie onderste torengeledingen stilistisch aansluitend bij de oostvleugel. Uit de as geplaatst poortaal, ingevolge oorspronkelijke functie van het bewaarde Belfort als hoektoren van oostvleugel, waardoor de zijdelingse gewelfdruk van de portaalruimte een bredere steunmuur rechts vergde (vlg. V.-G. Martiny, A. Maesschalk en J. Viaene; volgens G. Des Marez echter ingevolge de bouw in 1449 van een nieuwe monumentale toren, waarvoor het oude Belfort tot boven de portaalruimte werd afgebroken en een efficiënte onderbouwHoge sokkel, reikend tot ongeveer het midden van de toegang; meestal in hardsteen. werd bekomen door een verbreding rechts). Korfboogvormige poort in spitsboogomlijsting met peerkraalprofiel en gebundelde sokkeltjes, onder hogelaflijning met kruisbloem en borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. met drielobtracering onder druiplijst. Vleugeldeur met fraai benageld houtwerk, 17e eeuws slotoplegsel en spievenster; makelaar1. Versiering op de nok van een dak in de vorm van een decoratieve metalen, terracotta of houten stang; - 2. Middenstijl van een dakspant. uit de 16e – 17e eeuw met voorstelling van Sint-Michiel, in 1853 gerestaureerd door C. Geerts. Archivolt met beelden van acht profeten onder baldakijn, van 1859 door P.J. Sir Jacques: kopieën van de oorspronkelijke - toegeschreven aan de Meester van het retabel van Hakendover ca. 1400/1405, thans in het Stadsmuseum volgens D. Roggen en R. Verleyen daterend uit eind 14e eeuw (na 1385) en nauw verwant met de Sluteriaanse stijl. Uitgewerkte flankerende overhoekse pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje. met beeldnissen, frontalen en hogelspits.
Allegorische beelden in archivoltGeprofileerde of versierde omlijsting van een boog. en pinakelnissen nl. de Gerechtigheid en de Kracht, de Vrede, de Voorzichtigheid, de Gematigdheid en de Wet en de beelden in het timpaanMonumentaal driehoekig of segmentvormig boogveld, meestal besloten in een fronton; vaak rijkelijk versierd. nl. Sint-Sebastiaan, Sint-Christophorus, Sint-Michiel, Sint-Joris en Sint-Gorik werden uitgevoerd door Charles Fraikin (1845-1854, 1887-1889). Portaalruimte van drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met bakstenen kruisriboverwelving, aan de gevelwand opgevangen door gesculpteerde consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief.. Eerste twee traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) gescheiden door muurdammen en korfboogvormige doorgang. Toren verder met rijzige spitsboogvensters in vierde en vijfde geleding, onder aflijnende geajoureerde balustrade. Achtkantige lantaarn geflankeerd door steunen, fioelen en hoektorentjes verbonden door luchtbogen. Spitsboogvormige tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst., in de bovenste geleding onder accoladeboogBoog bestaande uit twee in- en uitzwenkende boogdelen die bij hun snijding een spits vormen.; decoratief maaswerk op borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. en in balustradesHekwerk van spijlen of balusters.. Bekronend koperen beeld van Sint-Michiel, hermaakt in 1897 naar het oorspronkelijke van M. van Rode.
Driezijdig Lodewijk XIV-gebouw (1700-1725) ten zuiden
Aansluitend bij het gotische gedeelte, twee bouwlagen onder gecombineerde zadel- en tentbedaking. Gevels met gerestaureerd zandstenen parementGevel- of muurbekleding.; acht + zeventien + vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met sobere evenwichtige opbouw, geritmeerd door vlak omlijste rechthoekige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. onder druiplijst, met bijkomende orenUitstekend deel van sommige bouwelementen of -constructies, meestal louter decoratief. en neuten op verdiepingen, traliewerk beneden. Geblokte hoekaflijning en eenvoudige kroonlijst. In de Vruntstraat: risalietvormende centrale traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) onder frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening., beneden belijnd, op bel-etage met rechthoekige spaarvelden. Rondboogpoort met breed kwarthol beloop en smeedijzeren waaierWaaiervormige roedeverdeling van een bovenlicht, in houtsnijwerk of in smeedijzer. in bovenlichtBovenste gedeelte van een raam- of deurkozijn, gescheiden door een dwarsregel; soms voorzien van glas-in-lood en/of roeden.; deurvenster onder gebogen frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening., fraaie smeedijzeren balkonleuning met centraal leeuwenmotief en arduinen balkonplaat op consoles met acanthusblad. Aan weerszij: rechthoekige omlijste rondboognissen met oculus en fontein met bronzen leeuw; op banderol “ANNO / 1706” respectievelijk links en rechts. Doorgang onder bepleisterdMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. gedrukt tongewelf, met muurwanden bekleed met arduin; risalietvensters in geriemde omlijsting met orenUitstekend deel van sommige bouwelementen of -constructies, meestal louter decoratief., onder gestrekte druiplijst.
Ongeveer rechthoekige gekasseide binnenplaats met centraal stervormig patroon als geografisch middelpunt van Brussel. Eenvoudige, vlakke gotische achtergevel met kruiskozijnen op verdiepingen, spitsboogvensters boven, in profielomlijsting op sokkeltjes. Uiterst links boven: deels gedicht spitsboogvenster. Ronde hoektorens met kijkspleten en kegelspits. Korfbogige doorgang in spitsboogomlijsting met kruisbloem(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel).; allegorische beelden de Schilderkunst, de Architectuur en de Beeldhouwkunst door A. Hambresin (19e eeuw) in het boogveldEen vlak omsloten door de binnenbegrenzing van een boog en de horizontale lijn die de aanzetten verbindt; meestal boven muuropeningen en soms versierd (beeldhouwwerk, blinde traceringen, cementtegels, …)., oostgevel verscholen achter aanbouw uit ca. 1725.
Sobere gevels uit ca. 1725, met ten zuiden centrale kwarthol geprofileerde rondbogige doorgang onder vlak omlijst deurvenster met boogfronton; rondboogvensters met balusterleuning aan weerszij. Twee marmeren fonteinen n.o.v. J.A. Anneessens (1714), met bloemenperkje aan de voet (1889). Links uitbeelding van de Maas door J. De Kinder in 1715, rechts de Schelde door P.D. Plumier; waterbekkens geschraagd door dolfijnen, flankerende tritonen. In tegen de gotische oostvleugel leunende twee bouwlagen hoge aanbouw en in de westvleugel centrale rechthoekige omlijste deuren met voluutbegrenzing onder fronton met festoenAan strikken of linten opgehangen slinger van gehouwen of gesneden vruchten en loofwerk, vaak met neerhangende uiteinden., gekantonneerd door lantaarns (1878); beglaasde en smeedijzeren luifels (20e eeuw) op fraai uitgewerkte voluutvormige consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief..
Interieur.
Kelderverdieping. Overkluizing door middel van bepleisterde tongewelven, ten noordoosten (hoek Grote Markt-Guldenhoofdstraat) aanzettend op zandstenen muurconstructie : overblijfsels van vroegere huizen Scupstoel, ’s Papenkeldere en Moor (?, cf. supra). Bakstenen kruisgewelven, veelal witgekalkt, per vier vakken centraal opgevangen door gerestaureerde zuil van zand- of andere natuursteen, met lijstkapiteel onder vierkante dekplaat onder meer ten oosten en onder constructie van ca. 1725 (zijde Guldenhoofdstraat); aan westzijde (Karel Bulsstraat) geschraagd door vierkante pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) met gelijkaardig kapiteelKopstuk van een zuil, pijler of pilaster; algemeen om de gedragen last op een smaller draagvlak over te brengen.. Ten noordwesten bakstenen gordelbogen tussen I-profielen.
Benedenverdieping. Eertijds vnl. ingenomen door het bureel van de Amman, de griffie van de thesaurie, de burelen van de griffie, de Kamer van Ukkel, de burgerwacht met gevangenis, het consignatiekantoor en diverse accijns- en andere kantoren zogenaamde contoirs onder meer van bier, wijn, meel, renten, stadsscheepvaart... Heden vnl. ingenomen door de rechtskundige dienst en het secretariaat van de Stad; neogotische Ogivale en Militiezaal, thans gebruikt als tentoonstellingsruimten.
Eerste verdieping Zalen en lokalen eveneens met gewijzigde bestemming of inrichting.
Oostvleugel: Gotische zaal, van oudsher bestemd als Grote Zaal voor officiële ontvangsten; huidige lambriseringWandbetimmering, meestal bestaande uit paneelwerk, aangebracht tegen een binnenmuur (vaak het onderste gedeelte ervan); later ook in marmer, stucwerk, … en plafondbepleistering in neogotische stijl, daterend van 1868, met wandtapijten n.o.v. W. Geets (1875-1881).
Trouwzaal, voorheen rechtszaal zogenaamde Vierschaer of Christuszaal, ook vergaderzaal van de Natiën; eveneens in de 19e eeuw heringericht met eikenhouten lambrisering en balkenzoldering; spiegels en korbelen1. Diagonale houten balk ter ondersteuning van overkragende elementen zoals een luifel, een kroonlijst,…; 2. Balk om de verbinding tussen trekker en spantbeen in een kapspant te versterken. met wapenschilden respectievelijk van de zeven geslachten en diverse ambachten; muurschilderingen van P. Cardon.
Toren: Schepenkamer, voorheen ook zogenaamd Schone Kamer; houten lambrisering in Lodewijk XlV-stijl. Gebeeldhouwde korbelen1. Diagonale houten balk ter ondersteuning van overkragende elementen zoals een luifel, een kroonlijst,…; 2. Balk om de verbinding tussen trekker en spantbeen in een kapspant te versterken. uit de 15e eeuw in Wachtkamer.
Westvleugel: Zaal David en Betseba, met Lodewijk XlV-plafond door M. De Vos (1650-1717). Renaissancezaal, met moerbalken met fraai gesculpteerde consoles van ca. 1450; gedeeltelijk oorspronkelijke houten 17e eeuwse lambriseringWandbetimmering, meestal bestaande uit paneelwerk, aangebracht tegen een binnenmuur (vaak het onderste gedeelte ervan); later ook in marmer, stucwerk, …; wandbekleding in Mechels leder uit de 19e eeuw; mooie renaissanceschouw van 1624, afkomstig uit het voormalige Hotel de Croÿ, later ursulinenklooster.
Vleugel uit 1700-1725: ca. 1718 ingericht voor de Staten van Brabant; eind 19e eeuw gerestaureerd. Diverse zalen en Schepenkabinetten met eikenhouten parketvloeren met inlegwerk van ebbenhout. Eretrap uit de 19e eeuw, met muurschildering met Verheerlijking van de Gemeentelijke Macht door graaf Jacques de Lalaing (1893). Kabinet van de Burgemeester, met behouden beschilderd plafond door J. Van Orley (1665-1735); voorts in 1890 gerestaureerd in Lodewijk XlV-stijl. Zaal van het Voorlopig Bewind, zogenaamd sinds 1830; eertijds vergaderzaal van de Staten van Brabant; in 1893-1897 ingericht in neo-Lodewijk XlV-stijl met allegorische plafondschildering van de Onafhankelijkheid van België door Omer Dierickx (1897). Kabinet van de Schepen van Betwiste Zaken, met zoldering met allegorische voorstelling van de drie standen (begin 18e eeuw). Zaal van de Gemeenteraad, voorheen Grote Vergaderzaal van de Staten van Brabant; sierlijk 19e eeuws plafond met behouden godentafereel door V.H. Janssens (1658-1736). Zaal Duquesnoy, voorheen lokaal van de Lakengilde.
Tweede verdieping Oorspronkelijke bestemming weinig gekend; in de 19e eeuw onder meer fungerend als archief. Heden vnl. ingenomen door de burelen van de Schepensecretarissen en de protocoldienst. In westelijk gedeelte van vleugel uit ca. 1725: zichtbare, thans gedichte gotische spitsboogvensters met drielobtracering van oorspronkelijk volledig zichtbare achtergevel van kortere westvleugel.
Zolderverdieping. Goed bewaard dakgebint van na 1695 in de L-vormige oostvleugel en kortere westvleugel. Oorspronkelijk gebint in de vleugel uit ca. 1725.
Mobilair. Bijzonder rijke verzameling schilderijen, beeldhouwwerken, wandtapijten en meubilair waarvoor wij verwijzen naar de geïllustreerde catalogus door M. Calomme-Beginne.
Bronnen
Archieven
SAB/PP, 500; Pergameni p. 230 nr. 45.
Archief KCML, dossier 3571.
Publicaties en studies
BARTIER J., MARTENS M., MARTINY V.- G., BRUNARD A., op. cit., 1966.
BONENFANT P., A propos de trois chapiteaux de l'Hôtel de Ville (BSRAB, dl. 5, 1935, pp. 141-153).
CALOMME-BEGINNE M., Geïllustreerde catalogus van het Stadhuis van Brussel, 1979.
CORDEIRO, P., HEYMANS, V., LAMBERT, C, et al., étude historique et architecturale des maisons de la Grand-Place, Cel Historisch Erfgoed van de Stad Brussel, Brussel, 1999.
De PANGE, I., La Grand-Place de Bruxelles, aparté, Brussel, 2011.
DES MAREZ G., 1979, pp. 1-19.
GOEDEE M., De Standbeelden van het Brusselse Stadhuis, Brussel, 1985.
HENNAUT, E., De Grote Markt. Werelderfgoed, Brussel, 2018 (Brussel, stad van kunst en geschiedenis: 56).
HENNE A., WAUTERS A., 1975, III, pp. 30-63.
Het Stadhuis van Brussel, een levend monument. Catalogus tentoonstelling Brussel, 1985.
HEYMANS, V., (o.l.v.), Les Maisons de la Grand-Place de Bruxelles, CFC-éditions, Brussel, 2011.
LEMESRE, O., Les restaurations extérieures de l’Hôtel de Ville de Bruxelles (1811-1902), comportant l’étude approfondie de la réfection de la tour Saint-Michel (1815-1860), licentiaatsverhandeling Université de Liège, 1985-1986.
Tijdschriften
L’Emulation, 1874-1875, 2, pl. 1, 7, 13; 1877, 3, pl. 46-49; 1881, 7, kol. 31-36; 1900, 25, pl. 3, 9, 29, 44; 1901, 26, pl. 5-11.
LEURS S., op. cit., 1942, p. 9-16.
MAESSCHALK A., VIAENE J., Bouwmeester Jan van Ruisbroek herdacht (1486-1986) in Tijdschrift voor Brusselse Geschiedenis, 2, 1-2, 1985, pp. 17-110).
ID., Het Stadhuis van Brussel (Mensen en Bouwkunst in Boergondisch Brabant, Brugge, 1960).
MARTINY V.-G., A propos de la restauration de l’Escalier des Lions de l’Hôtel de Ville de Bruxelles. Contribution de Viollet-le-Duc (overdruk ASRAB, dl. 58, 1981, pp. 185-217).
ID., op. cit., 1980, pp. 98-100.
ROGGEN D., VERLEYEN R., De portaalsculpturen van het Brusselse Stadhuis (Gentse Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis, dl. 1,1934, pp. 123-148).
ROGGEN D., WITHOF J., Grondleggers en Grootmeesters der Brabantse gotiek (Gentse Bijdragen tot de Kunstgeschiedenis, dl. X, 1944, pp. 83-209).
VRANKEN L, Het Stadhuis van Brussel, een levend monument (Tijdingen, 1985, 6, nr. 3-4).
CORDEIRO,
P., MARTOU, M.-N., MOUTURY, S., La
gestion de la Grand-Place de Bruxelles et ses abords in Thema & Collecta, 1, 2011, pp.
51-59.
De Restauratie van een uitzonderlijk decor. De
gevels van de Grote Markt in
Erfgoed Brussel, 2018 (Extra nummer).
Websites
BALat KIK-IRPA