Typologie(ën)
kapel
klooster/abdij
Ontwerper(s)
Gédéon BORDIAU – architect – 1879-1904
Léopold PIRON – architect – 1904-1933
Charles GIRAULT – architect – 1909-1910
Robert PUTTEMANS – architect – 1956-1958
Charles MALCAUSE – architect – 1956-1958
Stijlen
Inventaris(sen)
- Inventaris van de Industriële Architectuur (AAM - 1980-1982)
- Inventaris van het Hedendaags Erfgoed (Urbat - 1994)
- Actualisatie van het inventarisatieproject van het Bouwkundig Erfgoed (DMS-DML - 1995-1998)
- Inventaris van engineering erfgoed (2011)
- Het monumentale erfgoed van België. Brussel Uitbreiding Oost (Apeb - 2006-2009)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Wetenschappelijk Over het algemeen gebruikt om natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden te waarderen in hun botanische kwaliteiten. Binnen de context van een onroerend goed kan het de aanwezigheid van een (bouw)element (bijzonder materiaal, experimenteel materiaal, bouwprocédé of -component) of getuigenis van een ruimtelijk-structurele ruimte (stedenbouwkundig) waarvan het behoud moet worden overwogen met het oog op wetenschappelijk onderzoek.
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroeg gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (> engineering), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan mbt een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Beschrijving
Albert-Elisabethgalerij
Vleugels die de kloostertuin omsluiten
Kloostergang
Narthex
Rotonde
Gevel langs de Nerviërslaan
Gevel langs de kant van Tervuren
Voormalige vleugel van de afdeling Ethnografie en de vleugels van de afdeling Niet-Europese Kunst
Gevel langs de kant van de esplanade
Paviljoen van de Oudheid
De oorsprong van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis gaat terug op het Musée d’Armes anciennes, d’Armures, d’Objets d’Art et de Numismatique [Museum van Oude Wapens, Wapenuitrusting, Kunstvoorwerpen en Numismatiek], opgericht in 1835 en vanaf een bepaald ogenblik ondergebracht in de Hallepoort. In 1889 verhuisde een deel van de collecties naar het Jubelpaleis dat vanaf 1879 werd ontworpen door architect Gédéon Bordiau en in wiens plannen de vestiging was voorzien van een Museum voor Sier- en Nijverheidskunsten. Hoewel de Koninklijke Musea aanvankelijk onderdak kregen in het noordelijk gedeelte van het gebouw, namen ze geleidelijk bezit van het zuidelijke gedeelte. Naargelang de beschikbare middelen werden er tot in het midden van de jaren 1930 nieuwe vleugels gebouwd. Sommige werden ontworpen door Bordiau, andere door zijn opvolger, architect Léopold Piron.
Geschiedenis
Met het oog op de viering van de 50ste verjaardag van de Belgische onafhankelijkheid stelde Bordiau in 1877 voor om een dubbele tentoonstelling te organiseren op de site van het toekomstige Jubelpark, het vroegere militaire oefenterrein: een nationale expositie van kunstwerken en van industriële, landbouw-, tuinbouw- en andere producten enerzijds; een retrospectieve tentoonstelling van oude kunst in de geest van het in 1857 geopende museum van South Kensington in Londen anderzijds (L’Illustration nationale, 28, 12.09.1880, p. 1).
Voor deze Nationale Tentoonstelling van 1880 ontwierp de architect een paleis bestaande uit een centrale triomfboog verbonden met twee paviljoenen door een halfcirkelvormige zuilengalerij (zie notitie). Na het evenement zouden in het zuidelijke paviljoen tijdelijke tentoonstellingen kunnen plaatsvinden, terwijl in het noordelijke paviljoen een museum kon worden ondergebracht. Enkel de paviljoenen en de onderbouwHoge sokkel, reikend tot ongeveer het midden van de toegang; meestal in hardsteen. van de halfcirkelvormige zuilengalerij raakten op tijd voltooid. Door geldgebrek werd de triomfboog pas in 1905 gebouwd, volgens een nieuw ontwerp van de Franse architect Charles Girault.
Vanaf het begin had Bordiau langs de kant van de Renaissancelaan en de Nerviërslaan en loodrecht op de twee paviljoenen de bouw voorzien van permanente tentoonstellingsvleugels. In 1880 werden evenwel tijdelijke hallen in ijzer en glas gebouwd.
In 1888 vond op de Jubelparksite de opening plaats van de Grote Internationale Wedstrijd voor Wetenschappen en Industrie. Achter de halfcirkelvormige zuilengalerij waren voor deze gelegenheid nieuwe hallen in ijzer en glas gebouwd. Net achter de halfcirkelvormige galerij werden gebogen galerijen gebouwd parallel aan en zijdelings van de hallen die zich bevonden rond de twee vierkante tuinen; in het noordelijk deel van de site zijn vandaag nog delen van die constructies te zien. Achteraan de triomfboog bevond zich een van de grootste metalen constructies, een immense hal die later zou worden gebruikt voor tentoonstellingen over landbouw en industrie.
Na afloop van de Wedstrijd kregen de twee paviljoenen van het paleis hun definitieve bestemming: het zuidelijk gebouw werd omgevormd tot feestzaal; het noordelijk was bestemd voor een Musée d’Art monumental [Museum van Monumentale Kunst]. Dit laatste paviljoen huisvestte inderdaad vanaf 1889 de voorwerpen uit de klassieke oudheid van het museum dat in de Hallepoort was ondergebracht. Ze vervoegden de afgietsels van de Commission royale des Échanges internationaux [Koninklijke Commissie voor Internationale Uitwisselingen] die daar sinds 1886 waren tentoongesteld (DELTOUR-LEVIE, C., HANOSSET, Y., 1993, p. 36). De collecties van het Jubelpark vormden vanaf dat ogenblik de Koninklijke Musea voor Sier- en Nijverheidskunst.
In 1897 werd op de Jubelparksite een Wereldtentoonstelling georganiseerd. De in ijzer en glas vervaardigde hallen van 1888 bleven behouden. Een jaar later werd de achterste grote hal door de sloop van vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) in twee gedeeld om het uitzicht in de richting van de pas aangelegde Tervurenlaan vrij te maken.
In 1900 beslisten de Koninklijke Musea om zich in het zuidelijke deel van het Jubelparkpaleis te vestigen. In datzelfde jaar tekende Bordiau een plan voor de inrichting van het nieuwe museum. Hij baseerde zich op het idee van de archeoloog Gustave Vermeersch, lid van de Commission des Musées [Commissie voor Musea] (Bulletin des Musées royaux des Arts décoratifs et industriels, 1908, pp. 34-35). Zoals zijn noordelijke pendant is het zuidelijk paviljoen eveneens geordend rond een tuin (F). De gevel aan de kant van de stad heeft een ingang (H) gevolgd door een rotonde (M). Langs de kant van de Nerviërslaan wordt dit geheel nog aangevuld met een kloostergang (J) die een tweede tuin omsluit en wordt voorafgegaan door een portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). (L). Het zuidelijk paviljoen van 1880 (N), het laagste niveau van de halvecirkelvormige zuilengalerij van 1888 en de aangrenzende galerijen (B) werden ook door het museum ingenomen. In de grote zuidelijke hal (A) moesten twee afdelingen van het museum worden ondergebracht: op het laatste niveau, aan de kant van de Nerviërslaan, de afgietselwerkplaats, en op de benedenverdieping, de afdeling Monumentale Kunst. Deze laatste zou hier echter nooit komen. Op de benedenverdieping werden in de loop van de 20e eeuw wel diverse evenementen, jaarbeurzen en tijdelijke tentoonstellingen georganiseerd.
In 1903 voltooide Bordiau de uitvoeringsplannen voor de zuidelijke rotonde (M) en voor de buitengevel van de kloostergang die uitgeeft op de Nerviërslaan (K). Maar het jaar daarop overleed de architect. De bouw van de triomfboog werd toevertrouwd aan Charles Girault. Léopold Piron, Bordiaus belangrijkste medewerker, kreeg de leiding over de uitvoering van de zijvleugels. Hij baseerde zich hiervoor op de plannen die Bordiau had nagelaten.
In 1905 verhuisde de oudheidkundige verzameling van het noordelijk paviljoen naar zijn zuidelijke pendant, omgedoopt tot Paviljoen van de Oudheid (N). Enkel de verzameling afgietsels zou in het noordelijk paviljoen blijven en dit tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Pas rond 1908 nam het museum bezit van de halfcirkelvormige galerijen (B). Aan de zijde van de esplanade werden ze in 1909 verborgen achter een door Girault getekende schermgevelSchijngevel die de achterliggende constructie van een gebouw wil verbergen. waarin een doorgang was voorzien (C). Zoals bij het noordelijk paviljoen ging het om een verbindingsmuur tussen de triomfboog en de topgevelsHoogste deel van een gevel, vaak driehoekig en/of getrapt. van de grote hallen waarvoor de architect een stenen portiek1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert. had ontworpen.
In 1905-1908 begon Piron, die verantwoordelijk was voor de werf van de zuidelijke vleugel, met de bouw van de gevel in de richting van de stad. Deze verbond het Paviljoen van de Oudheid met de toekomstige rotonde. De gevel heeft een opstand die geïnspireerd is op diegene die in voorlopige materialen was opgetrokken voor de Wedstrijd van 1888 als scherm voor de metalen tentoonstellingshallen. Hoewel in slechte staat bestaat de noordelijke pendant van deze tijdelijke gevel, die afhangt van het Koninklijk Museum van het Leger en van de Krijgsgeschiedenis, vandaag nog altijd.
Tussen 1905 en 1910 werd de zuidelijke rotonde (M) volgens de plannen van Bordiau gebouwd. In 1908 begon Piron aan de bouw van de vleugels rond de tweede tuin in de richting van de Nerviërslaan: hij verwezenlijkte de lange neoclassicistische gevel die zijn voorganger had getekend aan de voorzijde van de laan (K), vervolgens het portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). (L) en de vleugels van de kloostergang (J), waarvoor hij zelf tussen 1905 en 1908 de plannen had getekend. In de oostvleugel was een kapel ondergebracht die Piron in de richting van Tervuren uitbreidde met een volume met een gevel in Beaux-ArtsstijlArchitectuurstroming (ca. 1905-1930) met reminiscenties aan de grote Franse architectuurstijlen uit de 18e eeuw. Rijk en zorgvuldig gedecoreerde gevels in natuursteen en/of simili of in combinatie met baksteen. Borstweringen en poorten in fraai uitgewerkt smeedwerk. (I).
Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog waren de gebouwen bijna afgewerkt. Door geldgebrek onmiddellijk na de oorlog werden ze pas in 1921 voltooid. Het jaar daarop verhuisden de collecties van de Koninklijke Musea voor Sier- en Nijverheidskunst, inmiddels bij K.B. van 24.05.1912 omgedoopt tot Koninklijke Musea van het Jubelpark, naar de nieuwe gebouwen.
In 1924 keurde de regering de bouw goed van een nieuwe vleugel voor de Koninklijke Musea van het Jubelpark (Bulletin des Musées royaux d’Art et d’Histoire, 1, 1929, p. 6). Dit nieuwe gebouw werd door Piron ontworpen in Beaux-ArtsstijlArchitectuurstroming (ca. 1905-1930) met reminiscenties aan de grote Franse architectuurstijlen uit de 18e eeuw. Rijk en zorgvuldig gedecoreerde gevels in natuursteen en/of simili of in combinatie met baksteen. Borstweringen en poorten in fraai uitgewerkt smeedwerk. en kreeg de naam Albert-Elisabethgalerij (G). De werkzaamheden begonnen in 1928 en op 30.12.1930 vond de inhuldiging plaats. De galerij die een oude metalen hal verving, verbond het Paviljoen van de Oudheid (N) met de rotonde (M), achter de gevel van 1905-1906 waar zich voortaan de hoofdingang van de instelling bevindt (H).
Bij K.B. van 25.01.1929 kreeg de instelling haar definitieve naam: Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. In de jaren 1930-1931 werd langs het noordelijk gedeelte van de vierkante tuin en loodrecht op de Albert-Elisabethgalerij (G) de vleugel voor de etnografische afdeling (E) gebouwd; ook deze vleugel verving een metalen hal. In 1932-1933 ten slotte werd gewerkt aan de nieuwe vleugels voor de afdeling van de Niet-Europese Kunst (D). Ze werden gebouwd achter het Paviljoen van de Oudheid (N), vervingen de gebogen galerijen langs het zuidelijk deel van de halve cirkel en creëerden een derde binnentuin, ook wel exotische of Japanse tuin genoemd. Op 18.03.1933 vond in het Paviljoen van de Oudheid (N) de inhuldiging plaats van het door architect Henry Lacoste op ware grootte gereconstrueerde middendeel van de grote zuilengalerij die was ontdekt tijdens Belgische opgravingen in de stad Apamea (Syrië).
In 1946 werd het Paviljoen van de Oudheid (N) verwoest door een brand. Het werd heropgebouwd volgens de in 1956 door de architecten Robert Puttemans en Charles Malcause getekende plannen. De ruwbouw was eind 1958 klaar, maar het nieuwe gebouw zou pas in 1966 worden ingehuldigd. De architecten hadden een klassiek modernistisch bouwwerk voor ogen met respect voor de volumes en de materialen van het vorige gebouw zodat het geheel een zeker homogeniteit wist te bewaren.
In 1955 werd een atoomschuilkelder gegraven tegenover de Albert-Elisabethgalerij. In 1986 werd in de grote zuidelijke hal Autoworld ondergebracht (A). Dit museum is gewijd aan de geschiedenis van de auto. Autoworld moet de hal delen met de afgietselwerkplaats van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis die zich op een lager niveau bevindt. En in 1992 ten slotte werd de centrale tuin omgebouwd tot een grote zaal voor tijdelijke tentoonstellingen (F).
Beschrijving
De rond drie binnentuinen georganiseerde vleugels van het museum, tussen de halfcirkelvormige zuilengalerij en de Nerviërslaan werden tussen 1905 en 1933 onder leiding van Piron gebouw, sommige nog op basis van plannen van Bordiau. De gevels die deze laatste ontwierp zijn gekenmerkt door een classicistische soberheid. Ze zijn een mengeling van hardsteen, witsteen van Gobertange op een hoge sokkel met rustica. De door zijn opvolger ontworpen vleugels zijn decoratiever en leunen aan bij de Beaux-ArtsstijlArchitectuurstroming (ca. 1905-1930) met reminiscenties aan de grote Franse architectuurstijlen uit de 18e eeuw. Rijk en zorgvuldig gedecoreerde gevels in natuursteen en/of simili of in combinatie met baksteen. Borstweringen en poorten in fraai uitgewerkt smeedwerk..
Albert-Elisabethgalerij (G, H)
De gevel aan de kant van de stad van de Albert-Elisabethgalerij werd in 1905-1906 gebouwd naar plannen van Bordiau; de galerij zelf, ontworpen door Piron, kwam pas tussen 1928 en 1930 tot stand.
De gevel was oorspronkelijk ontworpen als een scherm zonder venstersLicht- en/of luchtopening in een muur.. Bij de bouw van de galerij werden er twaalf venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. in aangebracht aan weerszijden van een centrale portiek1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert. met de hoofdingang van het museum. Deze portiek1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert. is voorzien van vier Dorische zuilen en een grote beglaasde metalen deur. Hij is bereikbaar via een imposante trap geflankeerd door sokkels die doen denken aan die van 1888, waarop een zuil rustte. De gevel heeft een hoog hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel., waarin in 1930 op initiatief van Jean Capart, hoofdconservator van de instelling, een Latijnse inscriptie werd aangebracht: ‘Artes odit nemo nisi ignarius. Historia majorum gloriam colit’ (Alleen een onwetende hecht geen belang aan de kunst. De schat van tradities die de voorouders nalieten, leeft slechts voort door de geschiedenis te eren). De gevel wordt bekroond met een attiekbalustrade. Deze wordt voorafgegaan door een diep terras, dat eveneens van een balustradeHekwerk van spijlen of balusters. is voorzien.
Het interieur van de galerij in Beaux-ArtsstijlArchitectuurstroming (ca. 1905-1930) met reminiscenties aan de grote Franse architectuurstijlen uit de 18e eeuw. Rijk en zorgvuldig gedecoreerde gevels in natuursteen en/of simili of in combinatie met baksteen. Borstweringen en poorten in fraai uitgewerkt smeedwerk., is georganiseerd rond een rotonde (47) achter de inkom, van waaruit de verschillende museumafdelingen bereikbaar zijn. Een centrale gang leidt naar de voormalige centrale tuin, die sinds 1992 is verbouwd tot zaal voor tijdelijke tentoonstellingen onder piramidedak; het souterrainHoge kelder of half verzonken verdieping. is ingericht als auditorium. Rechts leidt een gang vanuit de rotonde naar de vleugels langs de kloostertuin (16-35). Links communiceert de rotonde met een rechthoekige hal (48) met in het oosten de voormalige vleugel van de etnografische afdeling (E, 49-52) en in het noorden die van de niet Europese Kunsten (D, 62-79).
De rotonde in witsteen telt acht traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met in de eerste bouwlaag rondboogvormige muuropeningen en in de tweede bouwlaag rechthoekige. Ze heeft een Dorische zuilengalerij met afwisselend muuropeningen zonder schrijnwerkVerzameling van al het (niet-constructief) houten materiaal zoals deuren, vensterkozijnen, erkeronderdelen, kroonlijst, …; bij uitbreiding ook materiaal in aluminium, PVC, ... met balustradeHekwerk van spijlen of balusters. en geflankeerd door zuilen en muurvlakken met een vensterLicht- en/of luchtopening in een muur. onder frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening.. De vloer is bekleed met marmertegels die een ster vormen. Het geheel wordt bekroond met een gecementeerdeMet portlandcement bestrijken. koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. met oculusKlein rond, ovaal of polygonaal venster., waarvan de basis afwisselend voorzien is van korfboogvensters en kleinere getoogde venstersLicht- en/of luchtopening in een muur.. In de richting van de hal wordt de rotonde geflankeerd door een trappenhuisGedeelte van een gebouw waarin de trappen zijn ondergebracht. in similiBepleistering ter imitatie van natuursteen., getooid met een bas-reliëf van de vorsten Albert en Elisabeth in medaillonRonde of ovale cartouche.. Daartegenover bevindt zich een vestibule met muuropeningen die deels voorzien zijn van beschilderd glas.
De rechthoekige hal met muren in similiBepleistering ter imitatie van natuursteen. heeft een plat glazen dak afgezoomd met een cassettendecor. Aan de kant van de rotonde heeft de binnengevel drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met op de benedenverdieping rondbogen en op de verdieping rechthoekige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. met balustradeHekwerk van spijlen of balusters. onder een schelpvormig decor en een blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. boogConstructie waarvan de beschrijvende lijnen delen van cirkels of gebogen lijnen zijn en waarin alle drukkrachten optreden.. De drie andere kanten zijn in de twee bouwlagen geritmeerd door dunne zuilen voor een galerij; die van de eerste bouwlaag onder een half tongewelf met schildbogen, die van de tweede onder ribgewelf.
Vleugels die de kloostertuin omsluiten (I tot M)
Het situatieplan dat Bordiau voor zijn dood had uitgewerkt voor de nog te bouwen vleugels aan de kant van de Nerviërslaan, werd tussen 1905 en 1921 grotendeels uitgevoerd door Piron. Conform aan de tekening van de architect werd langs de rechthoekige tuin een kloostergang onder spitsbooggewelf gebouwd, waaraan in het noorden en het zuiden een enfilade van zalen grenst (J). In de richting van Tervuren had Bordiau een kapel voorzien met een ronde abside uitgevend op de binnenplaats achter de grote zuidelijke hal (A). In 1905 tekende Piron de uitvoeringsplannen van dit imposante neogotische gebouw, maar in 1908 wijzigde hij dit in een meer bescheiden ontwerp, bestaande uit een kleine, aan de tuin grenzende rechthoekige kapel en een volume met zalen die lichtjes uitspringen in de richting van Tervuren (I).
In de richting van de stad wordt de kloostergang voorafgegaan door een een grote narthex met de laterale trappenhuizenGedeelte van een gebouw waarin de trappen zijn ondergebracht. (L); in 1905 tekende Piron hiervoor de opstanden, op basis van het situatieplan van Bordiau; hij zou deze gevelontwerpen in 1912 nog verfijnen. De narthex zelf geeft uit op een grote rotonde (M), waarvan de uitvoeringsplannen in 1903 door Bordiau werden gesigneerd, op hetzelfde moment als die voor de lange gevel in de Nerviërslaan (K). De architect had al in 1893 de twee eerste bouwlagen van de rotonde getekend en had voordien al een tijdelijke versie ervan gebouwd voor de Wereldtentoonstelling van 1897.
Kloostergang (J)
De kloostergang werd tussen 1908 en 1921 gebouwd in steen. Hij is opgevat als een didactisch geheel dat de diverse aspecten van de gotische architectuur moet illustreren. In de in 1905 ontworpen galerijen onder spitsbooggewelf (31b-c) was oorspronkelijk de glyptotheek ondergebracht. Aan de tuinzijde vormen ze arcadesEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn. met korte zuilen onder spitsbogen waartussen vierpassen in reliëf zijn aangebracht die de verschillende ambachten voorstellen. Deze arcadesEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn. zijn thans met glas afgesloten. De verdieping is een hoge blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. muur.
In het westen, aan de kant van de narthex, splitst de kloostergang in twee om een dertiende-eeuwse kapittelzaal te vormen (31a). In de gevel worden de arcadesEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn. doorbroken door twee torentjes met achthoekige spits die op de verdieping drie gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. kruisvenstersVenster, door een moneel en een tussendorpel in vier vlakken verdeeld. onder spitsboogvormig timpaanMonumentaal driehoekig of segmentvormig boogveld, meestal besloten in een fronton; vaak rijkelijk versierd. flankeren. Deze vleugel heeft een schilddakDak met twee driehoekige dakvlakken aan de smalle zijde en twee trapeziumvormige aan de lange zijde..
In de in 1908 hertekende oostelijke gevel bevindt zich op de benedenverdieping de kapel (32) in laatgotische stijl. Ze is een imitatie van die van het voormalige huis van Nassau in Brussel. Oorspronkelijk was ze ingericht met liturgisch meubilair en religieuze beelden. Het is een rechthoekige ruimte met hoge zuilen zonder kapiteelKopstuk van een zuil, pijler of pilaster; algemeen om de gedragen last op een smaller draagvlak over te brengen. waarop een spitsbooggewelf rust. Aan de noordkant bevindt zich een tribune met een geajoureerde borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust..
Deze vleugel onder schilddakDak met twee driehoekige dakvlakken aan de smalle zijde en twee trapeziumvormige aan de lange zijde. heeft aan tuinzijde een inspringende gevel tussen twee traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...). Deze heeft op de benedenverdieping spitsboogvensters met maaswerk. De verdieping heeft kruisvenstersVenster, door een moneel en een tussendorpel in vier vlakken verdeeld. waarvan de drie centrale worden voorafgegaan door een rijkelijk geajoureerde loge met drieledige topgevelHoogste deel van een gevel, vaak driehoekig en/of getrapt.. De laterale venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. zijn voorzien van een trapgevelGevel met een driehoekige bekroning die trapsgewijs versmalt..
Op de verdieping van de noordelijke en zuidelijke vleugel liggen twee grote zalen met lichtkoepel. De twee langwerpige zalen (23) achter de kapel hebben een plafond met polygonale cassetten. In de noordoostelijke hoek is de verdieping van het complex bereikbaar via een trap uit de 18de eeuw die werd gerecupereerd uit het voormalige huis van Horne in de Ursulinenstraat (24).
Grote narthex (L)
De grote narthex die aan de kant van de stad aan het klooster grenst, heeft een galerij op geornamenteerde metalen liggers die rusten op dunne gietijzerenHard, bros en niet smeedbaar ijzer; gegoten in herbruikbare mallen; meestal gebruikt voor de borstwering van balkons. zuilen. Ze heeft een elegante smeedijzeren borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust.. De zaal had oorspronkelijk een vloer in grote marmeren tegels. Behalve in de galerij werden deze in 1950 vervangen door een marmermozaïek waarin glastegels van Val Saint-Lambert zijn verwerkt.
De ruimte is overdekt met een zichtbaar metalen gebinte met geajoureerde spanten en een bovenlichtBovenste gedeelte van een raam- of deurkozijn, gescheiden door een dwarsregel; soms voorzien van glas-in-lood en/of roeden.. De muren worden geritmeerd door pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel.. In het noorden en het zuiden bevinden zich trappenhuizenGedeelte van een gebouw waarin de trappen zijn ondergebracht. onder korfbooggewelf met cassetten en met drielichtenGroep van drie smalle vensters binnen dezelfde omlijsting, onderling gescheiden door deelzuiltjes of stijlen/monelen; centraal venster soms hoger dan beide andere.. De witmarmeren trappen met balustradeHekwerk van spijlen of balusters. bestaan uit twee rechte trapdelen in tegenovergestelde richting. Op de verdieping staan de trappenhuizenGedeelte van een gebouw waarin de trappen zijn ondergebracht. in verbinding met de zaal via drie rondbogen op dubbele zuilen waarop kleine koepelsBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. met gewelfzwikken rusten.
Rotonde (M)
De bouw van de rotonde begon in 1905. Ze werd in 1910 voltooid met de plaatsing van een rondlopende bronzen guirlande met daarboven de inscriptie ‘Artibus’ (voor de kunsten) in hetzelfde materiaal. Het jaar daarop werd de koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. van de rotonde bekroond met een bronzen gevleugelde Victoria van de beeldhouwer Victor Rousseau.
De rotonde bevindt zich op een voorbouw met aan de kant van de stad twee hoge rondboogvensters. Deze voorbouw heeft een kleine narthex. De rotonde heeft een sokkel met grote beglaasde venstersLicht- en/of luchtopening in een muur., die oorspronkelijk een op het park uitgevend restaurant moesten verlichten. Op de sokkel rust een peristilium met slanke Ionische zuilen. Daarachter ligt de eigenlijke rotonde met twee bouwlagen. In de eerste bouwlaag bevindt zich een vergaderzaal en in de tweede de bibliotheek. Op het hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. van het peristilium rust een hoge attiekmuur die door middel van trappen is verbonden met de tamboerTrommel; ringvormige of polygonale onderbouw waarop een koepel rust. van de koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis., die bestaat uit een laag peristilium met Dorische zuilen. Onder de attiekMuur of bouwlaag boven de kroonlijst die meestal het dak aan het gezicht onttrekt. en de tamboerTrommel; ringvormige of polygonale onderbouw waarop een koepel rust. liggen twee boven elkaar gelegen zalen met de reserves van de bibliotheek. De koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. wordt bekroond door een bol waarop Victoria rust. Het metalen schrijnwerkVerzameling van al het (niet-constructief) houten materiaal zoals deuren, vensterkozijnen, erkeronderdelen, kroonlijst, …; bij uitbreiding ook materiaal in aluminium, PVC, ... van het geheel is bewaard.
De aanpalende kleine, rechthoekige narthex bestaat uit een zaal onder een plat dak met lichtkoepel. Deze laatste is op de verdieping omlijnd met een galerij met smeedijzeren borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust., die in verbinding staat met die van de grote narthex. Op de korte kanten wordt de zaal op de benedenverdieping begrensd door twee dubbele zuilen en op de verdieping door een grote korfboogvormige arcadeEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn..
Gevel langs de Nerviërslaan (K)
De 90 meter lange gevel langs de Nerviërslaan dateert van 1908-1910 en ligt langs een smalle, verhoogde berijdbare weg. Piron volgde hier het ontwerp van Bordiau, maar bracht enkele wijzigingen aan. Zijn voorganger had voor de eerste bouwlaag en voor de onderbouwHoge sokkel, reikend tot ongeveer het midden van de toegang; meestal in hardsteen. een bekleding in hardsteen met bossageIn oorsprong een gevelbehandeling waarbij ruwgehakte, rechthoekige blokken natuursteen uit de loodlijn steken en de gevel op die manier een fors, rustiek (rustica) karakter verleent; later op gevel vormelijk geïmiteerd door middel van uitspringend al dan niet bepleisterde bakstenen blokken of banden (doorlopende schijnvoegen). voorzien. Voor de blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. tweede bouwlaag in witsteen en geritmeerd door pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. had Bordiau een hoge friesHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). met bas-reliëfs voorzien. Dit ontwerp is verwant aan dat van de laterale gevels van de door de architect ontworpen paviljoenen voor de Nationale Tentoonstelling van 1880, waarvan thans alleen nog het noordelijke gebouw bestaat dat deel uitmaakt van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis.
Piron echter voorzag pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. voor de twee bouwlagen en veranderde het bovenste gedeelte van de witstenen blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. muur, waarachter de grote tentoonstellingszaal ligt, in een attiekmuur. Hij ontwierp tevens decors voor de borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. en bekroning van de muuropeningen.
Aan de rotonde had Bordiau een voorbouw voorzien met kollosale pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. die als ingang moest fungeren. Aan de kant van de laan voorzag hij in deze voorbouw twee boven elkaar liggende venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. met stijlen en bekroond met een drielichtGroep van drie smalle vensters binnen dezelfde omlijsting, onderling gescheiden door deelzuiltjes of stijlen/monelen; centraal venster soms hoger dan beide andere. met Ionische zuilen dat het zuidelijke trappenhuisGedeelte van een gebouw waarin de trappen zijn ondergebracht. van de grote narthex moest verlichten. Piron behield het drielichtGroep van drie smalle vensters binnen dezelfde omlijsting, onderling gescheiden door deelzuiltjes of stijlen/monelen; centraal venster soms hoger dan beide andere. maar ontwierp voor de benedenverdieping een grote muuropening zonder schrijnwerkVerzameling van al het (niet-constructief) houten materiaal zoals deuren, vensterkozijnen, erkeronderdelen, kroonlijst, …; bij uitbreiding ook materiaal in aluminium, PVC, ... , geflankeerd door Dorische zuilen, onder een rondboogvormig impostvensterVenster boven een deur en ervan gescheiden door een stenen dorpel, een entablement of een muurvlak.. De voorbouw is bereikbaar via een trap en overbrugt de rijweg door middel van twee bogenConstructie waarvan de beschrijvende lijnen delen van cirkels of gebogen lijnen zijn en waarin alle drukkrachten optreden.. Net als in de rotonde is hier het verfijnde metalen schrijnwerkVerzameling van al het (niet-constructief) houten materiaal zoals deuren, vensterkozijnen, erkeronderdelen, kroonlijst, …; bij uitbreiding ook materiaal in aluminium, PVC, ... bewaard.
Gevel langs de kant van Tervuren (I)
De gevel in verfijnde Beaux-ArtsstijlArchitectuurstroming (ca. 1905-1930) met reminiscenties aan de grote Franse architectuurstijlen uit de 18e eeuw. Rijk en zorgvuldig gedecoreerde gevels in natuursteen en/of simili of in combinatie met baksteen. Borstweringen en poorten in fraai uitgewerkt smeedwerk. van het gebouw langs de oostelijke vleugel van de kloostergang werd in 1908 ontworpen ter vervanging van de abside van de oorspronkelijk geplande kapel. De gevel in risalietRisaliet (Italiaans, van risalto: uitstekend deel), vooruitspringend volume van een gevel dat over de hele hoogte doorloopt en soms hoger is; naar gelang de positie worden er midden-, zij- en hoekrisalieten onderscheiden. wordt aan weerskanten geflankeerd door drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met dezelfde compositie en in dezelfde materialen als die aan de Nerviërslaan. Maar in tegenstelling tot deze traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), is de benedenverdieping van de gevel bekleed met hardsteen met ondiepe bossageIn oorsprong een gevelbehandeling waarbij ruwgehakte, rechthoekige blokken natuursteen uit de loodlijn steken en de gevel op die manier een fors, rustiek (rustica) karakter verleent; later op gevel vormelijk geïmiteerd door middel van uitspringend al dan niet bepleisterde bakstenen blokken of banden (doorlopende schijnvoegen). en de verdiepingen met okerkleurige steen. De rechthoekige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. zijn voorzien van monelenStenen vensterstijl.. Deze zijn dubbel in de eerste bouwlaag en hebben de vorm van Ionische zuilen in de derde bouwlaag. De venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. van de tweede bouwlaag hebben een geajoureerde borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust..
De traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) zijn van elkaar gescheiden door brede pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. onder een hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. met een friesHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). met afwisselend discussen en guirlandes. Een hoge attiekmuur geflankeerd door een balustradeHekwerk van spijlen of balusters. met postamenten1. Rechthoekig voetstuk van een standbeeld; - 2. Balkvormige stenen bekroning; - 3. Stenen zijstukken van een balkonborstwering. bekroont het geheel. In de sokkel is een stenen bank verwerkt, een detail dat ook is terug te vinden in de draagmuren van de triomfboog van Girault (zie notitie).
Voormalige vleugel van de afdeling Etnografie en de vleugels van de afdeling Niet-Europese Kunst (E, D)
De vleugels van de afdeling Etnografie en de Niet-Europese Kunst werden van 1930 tot 1933 gebouwd volgens de plannen van Piron. Ze grenzen aan de exotische tuin waar in 1904 een indrukwekkende cilindervormige bakstenen schouw werd opgericht (SNAET, J., 2006, p. 14). Ze hebben twee bouwlagen onder een dak met meerdere lichtkoepels en bakstenen gevels met grote venstersLicht- en/of luchtopening in een muur., die van de benedenverdieping zijn rondboogvormig die van de verdieping rechthoekig.
In de voormalige vleugel van de afdeling Etnografie (E), ten zuiden van de tuin, wordt thans de verzameling Europese decoratieve kunst geëxposeerd. In een van de zalen (52) op de benedenverdieping bevindt zich het mahoniehouten meubilair van de voormalige winkel van juwelier Wolfers, in 1909 ontworpen door architect Victor Horta.
De vleugels van de Niet-Europese kunst (D) zijn L-vormig: de noordelijke vleugel (76-79) ligt achter de schermgevelSchijngevel die de achterliggende constructie van een gebouw wil verbergen. aan de kant van de esplanade (C), de westelijke vleugel (62-68) grenst aan het Paviljoen van de Oudheid (N).
Die laatste ligt rond een hal in witsteen en similiBepleistering ter imitatie van natuursteen. (65), geflankeerd door dubbele zuilen en onder een elegante koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. met glas-in-lood met florale motieven. De verdieping is bereikbaar via een trap, met twee rechte trapdelen in tegenovergestelde richting, versierd met een grote, in 1937 door M. Sterckmans ontworpen muurschildering, gevat in een rondboogBoog waarvan de kromming een halve cirkel beschrijft.. Ze staat in verbinding met de benedenverdieping via een ovale opening met metalen borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust.. Het plafond rust op kenmerkende driehoekige consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief. met geometrische motieven.
In het oosten geeft de hal uit op een voorbouw (67) met rondboogvormig uiteinde, dat uitgeeft op de tuin. Hierin bevindt zich een zaal die op de benedenverdieping wordt geritmeerd door zuilen en op de verdieping een tweede zaal onder getoogd gewelf met geprofileerd decor. In de hoek van de L bevindt zich een kleine polygonale hal die toegang geeft tot de galerie in de halfcirkelvormige zuilengalerij (B, 86-92).
Aan het uiteinde van beide parallelle vleugels, aan de kant van de grote zuidelijke hal, bevindt zich telkens een trappenhuisGedeelte van een gebouw waarin de trappen zijn ondergebracht. met metalen trap en muren in similiBepleistering ter imitatie van natuursteen.. Dat van de voormalige vleugel van de Etnografie wordt verlicht door een glas-in-loodraam van 1936. Dat van de vleugel van Niet-Europese Kunst heeft een lichtkoepel en is versierd met een in 1937 door L. Suyaux ontworpen bas-reliëf, geflankeerd door nissen.
Gevel langs de kant van de esplanade (C)
Aan de kant van de esplanade van het Jubelpark hebben de musea een schuine schermgevelSchijngevel die de achterliggende constructie van een gebouw wil verbergen. die een van beide identieke verbindingsmuren vormt die Girault in 1909 ontwierp tussen zijn arcadeEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn. en de grote hallen.
Net als de portieken1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert. van de in dezelfde tijd ontworpen hallen, is deze hardstenen gevel in Beaux-ArtsstijlArchitectuurstroming (ca. 1905-1930) met reminiscenties aan de grote Franse architectuurstijlen uit de 18e eeuw. Rijk en zorgvuldig gedecoreerde gevels in natuursteen en/of simili of in combinatie met baksteen. Borstweringen en poorten in fraai uitgewerkt smeedwerk.. Centraal bevindt zich een terugwijkende portiek1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert. die wordt gebruikt als bijkomende ingang van het museum. Hij bestaat uit twee Dorische zuilen geflankeerd door pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. onder een hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. met de naam van het museum. De brede deur met metalen vleugels wordt bekroond door het monogram van Leopold II afgeboord met een guirlande. Laterale nissen bestemd voor beelden en een Griekse friesHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). weerspiegelen het decor van het interieur van de portieken1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert.. De gevel is bekroond met een attiekmuur met ovale motieven.
Paviljoen van de Oudheid (N)
Voor het nieuwe, in 1956 ontworpen Paviljoen van de Oudheid, kozen de architecten Robert Puttemans en Charles Malcause voor een klassiek modernismeInternationale stijl (vanaf ca. 1920) waarbij het functionele primeert op de vorm. Wordt gekenmerkt door een rationeel grondplan, eenvoudige geometrische vormen, platte daken en het gebruik van moderne materialen zoals gewapend beton. en een volumetrie die analoog is aan die van het in 1946 afgebrande gebouw.
Het opmerkelijke metalen skelet werd vervangen door een betonnen structuur, maar de gevelmaterialen zijn identiek. Er werd trouwens een deel van die van het voormalige paviljoen opnieuw gebruikt. De gevel heeft dezelfde horizontale ordonnantie: een sokkel met hardstenen rustica, een lage eerste bouwlaag in hetzelfde materiaal en een hoge tweede bouwlaag in witsteen van Gobertange.
Niettemin wordt de verticaliteit van het gebouw benadrukt door de talrijke muuropeningen in de traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...). De verdieping heeft venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. over de hele hoogte, geflankeerd door kolossale pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel.. De dunne metalen vensteromlijstingen zijn bewaard. De gevel richting stad heeft een brede voorbouw met vijf beglaasde deuren. Aan de uiteinden bevinden zich twee blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. muuropeningen met door Marcel Rau ontworpen beelden die respectievelijk de Egyptische en Griekse beschaving voorstellen en het enige ornamentNiet-zelfstandig sierelement om een voorwerp of gebouw op te luisteren. van het gebouw zijn.
Binnenin bevindt zich op de verdieping een hoge zaal met een beglaasd dak op getoogde bogenConstructie waarvan de beschrijvende lijnen delen van cirkels of gebogen lijnen zijn en waarin alle drukkrachten optreden.. De zaal heeft langs drie zijmuren een tussenverdiepingLage verdieping tussen twee bouwlagen; vaak boven commerciële benedenverdieping gelegen., tegen de vierde muur, aan de zuidkant, bevindt zich de grote zuilengalerij van Apamea. Dit is de tweede reconstructie van een deel van een monument met gecanneleerde zuilen dat door Belgische archeologen in Syrië was ontdekt. De eerste versie werd ontworpen door architect Henry Lacoste en in 1933 in het voormalige paviljoen ingewijd door koning Albert I en koningin Elisabeth. Nadat dit door brand was verwoest, stelde Lacoste voor om het gebouw te reconstrueren rond een herziene versie van de zuilengalerij. Het ontwerp van het nieuwe paviljoen werd echter toevertrouwd aan Puttemans en Malcause, terwijl Lacoste alleen werd belast met de reconstructie van de galerij van 1933 (HENNAUT, E., LIESENS, L., 2008, p. 166).
In het midden van de benedenverdieping bevindt zich een mozaïek die in 1935 eveneens in Apamea werd ontdekt. Hij is ook zichtbaar vanaf de verdieping door een opening van dezelfde vorm. De mozaïek werd na de ramp ter plaatse gerestaureerd.
In het souterrainHoge kelder of half verzonken verdieping. staat een exemplaar van de maquette van Rome die in de eerste helft van de 20ste eeuw door de Franse architect Paul Bigot werd ontworpen. Het was onder impuls van Lacoste dat de maquette vlak na de Tweede Wereldoorlog door het museum werd verworven.
Beschermd op 22.04.2004.
Bronnen
Archieven
Archives d’Architecture moderne.
Archives nationales de France.
Archief Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis.
ARA/Ministerie van Openbare Werken, Administratie van Gebouwen, Kaarten en Plannen van Overheidsgebouwen, 27-40.
SAB/PP 408 (1879), K16 (1906-1909).
SAB/OW 60701 (1887-1888), 70897 (1956), 91980 (1985).
Publicaties en studies
Album commémoratif de l’Exposition nationale, 1830-1880.
CAPART, J., Le temple des muses, Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, 1932.
DELTOUR-LEVIE, C., HANOSSET, Y., Het Jubelpark. Zijn gebouwen en musea, Reeks Brussel, stad van kunst en geschiedenis, 1, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Directie Monumenten en Landschappen, Brussel, 1993.
DELTOUR-LEVIE, C., VAN WAEG, A. (o.l.v.), Musée du Cinquantenaire, Gemeentekrediet van België, Brussel, 1994.
HENNAUT, E. (o.l.v.), Parc du Cinquantenaire, le complexe architectural dans ses relations avec le parc, studie uitgevoerd voor de Koning Boudewijnstichting, Archives d’Architecture moderne, 2003.
HENNAUT, E., LIESENS, L., Henry Lacoste, architecte, AAM Éditions, Brussel, 2008.
Kroniek van het Jubelpark, 1880-1980, Koning Boudewijnstichting, Brussel, 1980.
LOMBAERS, F., Étude du sol en mosaïques et dalles de verre du grand narthex, Musées royaux d’Art et d’Histoire, onuitgegeven studie, september 2009.
Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Parc du Cinquantenaire) Bruxelles, s.d., s.l.
RANIERI, L., Léopold II urbaniste, Hayez, Brussel, 1973, pp. 123-140.
SNAET, J., De luchtvaarthal van het Koninklijk Museum van het Leger en van de Krijgsgschiedenis. Historische studie, Regie der Gebouwen, 2006, p. 14.
Tijdschriften
Bruxelles Exposition 1897, officieel orgaan van de Internationale Tentoonstelling, Rossel, Brussel, 1897.
Bulletin des Musées royaux des Arts décoratifs et industriels, 1, 1901, pp. 1-3.
‘Nouvelles installations’, Bulletin des Musées royaux des Arts décoratifs et industriels, 1908, pp. 33-35.
‘Les nouveaux locaux’, Bulletin des Musées royaux d’Art et d’Histoire, 1, 1929, pp. 5-7.
‘Mil neuf cent trente’, Bulletin des Musées royaux d’Art et d’Histoire, 6, 1930, pp. 138-141.
‘Nouvelles installations de la section des Industries d’art’, Bulletin des Musées royaux d’Art et d’Histoire, 1945, pp. 84-85.
VANDENBREEDEN, J., ‘Le centenaire du Cinquantenaire. Le Palais des Arts Industriels de G. Bordiau’, Crédit communal de Belgique, Bulletin trimestriel, 134, 1980, pp. 231-250.
‘Exposition nationale de 1880’, L’Émulation, 1881, kol. 23, pl. 1-12.
‘Constructions du Grand Concours international’, Journal illustré de l’Exposition universelle de Bruxelles 1888, pp. 59-63.
‘Le Cinquantenaire. Dix musées en un’, Présence de Bruxelles, 33, 1960, pp. 16-17, 27.
L’Illustration nationale des Fêtes et Cérémonies du 50e Anniversaire de l’Indépendance de la Belgique, 28, 12.09.1880, p. 1.
Websites
www.kmkg-mrah.be
Opmerkelijke bomen in de nabijheid