Typologie(ën)
herenhuis
Ontwerper(s)
Barnabé GUIMARD – 1776
J.B.V. BARRÉ – architect – 1776
Stijlen
Neoclassicisme
Inventaris(sen)
- Urgentie-inventaris van het bouwkundig erfgoed van de Brusselse agglomeratie (Sint-Lukasarchief 1979)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Inventaris van koloniale sporen (DPC-DCE 2024-2025)
- Bouwen door de eeuwen heen in Brussel. Stad Brussel (1989-1993)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
2016
id
Urban : 30366
Beschrijving
Hoekpaviljoen
(Naamsestraat) als zuidelijke begrenzing van de Koudenbergkerk, met acht traveeën
brede voorgevel en zijgevel van twee traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) waaronder linkse gedicht, onder
combinatie van mank en afgesnuit zadeldakDak met twee hellende dakvlakken.; aansluitende uitspringende hoek
(Naamsestraat) van tweemaal één traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), met deels gedichte rechthoekige
openingen, onder plat dak. Samen met nr. 7-8 opgetrokken voor rekening van de
Abdij van Koudenberg, na terreininruiling volgens patentbrief van 21.12.1775;
initieel interieurontwerp door Barnabé Guimard. Van bij oorsprong opgesplitst
en verhuurd (rechter pand aanvankelijk herenhuis Le Noble); naderhand door de abdij verkocht: linker pand in 1784 aan
de amman F. Rapedius de Bergh, rechter in 1788 bij openbare verkoop.
Nr. 5: in tweede helft 19e – eerste helft 20e eeuw zogenaamd Taverne du Globe, met drie traveeën aan Koningsplein; volgens archiefgegevens van 1888 aan oostzijde uitgebreid met hogere aanbouw onder beglaasd zadeldak; volgens bouwaanvraag van 1930 aan hoekpartij van zijgevel gewijzigd door vervanging van vensterLicht- en/of luchtopening in een muur. door deur voor nieuwe traphal.
Van 1889 tot 1912 ontving de Taverne du Globe regelmatig de Cercle Africain. Deze vereniging bracht militairen, territoriale bestuurders en ambtenaren van de Onafhankelijke Congostaat (en later Belgisch Congo) samen, met als doel het koloniale project te bevorderen en een ontmoetingsplatform te bieden (tussen voormalige en nieuwe kolonisten, investeerders die geïnteresseerd waren in de mogelijkheden in Afrika, enz.). In 1912 vestigde de Cercle Africain zich in het gebouw van de Belgische Koloniale Unie (zie de Stassartstraat nr. 34). In 1930 verleende koning Albert I het gezelschap de toestemming om zich het Cercle Royal Africain te noemen. Na de onafhankelijkheid van Congo in 1960 werd het gezelschap niet ontbonden. Het bestaat nog steeds onder de naam Cercle Royal Africain et d’Outre-Mer en omvat personen die in het buitenland hebben gewoond of professionele activiteiten hebben uitgeoefend, voornamelijk in Centraal-Afrika.
Nr. 6: met vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) waaronder centrale toegang, eertijds met binnenplaats aan oostzijde en bijgebouwen. Bovendorpels van souterrainvensters volgens bouwaanvraag van 1920 verhoogd. Grotendeels heringericht naar ontwerp van architect Henri Lacoste van 1929, voor de vestiging van de succursale van de Banque du Commerce, met vernieuwing van achtergevel en uitbreiding met achterbouw onder glaskap op binnenplaats; opslorping van rechter pand nr. 5 en interieuraanpassing voor het volledige paviljoen naar ontwerp van architecten I. en J.-I. Renchion van 1949. Thans betrokken door een bankinstelling.
Nr. 5: in tweede helft 19e – eerste helft 20e eeuw zogenaamd Taverne du Globe, met drie traveeën aan Koningsplein; volgens archiefgegevens van 1888 aan oostzijde uitgebreid met hogere aanbouw onder beglaasd zadeldak; volgens bouwaanvraag van 1930 aan hoekpartij van zijgevel gewijzigd door vervanging van vensterLicht- en/of luchtopening in een muur. door deur voor nieuwe traphal.
Van 1889 tot 1912 ontving de Taverne du Globe regelmatig de Cercle Africain. Deze vereniging bracht militairen, territoriale bestuurders en ambtenaren van de Onafhankelijke Congostaat (en later Belgisch Congo) samen, met als doel het koloniale project te bevorderen en een ontmoetingsplatform te bieden (tussen voormalige en nieuwe kolonisten, investeerders die geïnteresseerd waren in de mogelijkheden in Afrika, enz.). In 1912 vestigde de Cercle Africain zich in het gebouw van de Belgische Koloniale Unie (zie de Stassartstraat nr. 34). In 1930 verleende koning Albert I het gezelschap de toestemming om zich het Cercle Royal Africain te noemen. Na de onafhankelijkheid van Congo in 1960 werd het gezelschap niet ontbonden. Het bestaat nog steeds onder de naam Cercle Royal Africain et d’Outre-Mer en omvat personen die in het buitenland hebben gewoond of professionele activiteiten hebben uitgeoefend, voornamelijk in Centraal-Afrika.
Nr. 6: met vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) waaronder centrale toegang, eertijds met binnenplaats aan oostzijde en bijgebouwen. Bovendorpels van souterrainvensters volgens bouwaanvraag van 1920 verhoogd. Grotendeels heringericht naar ontwerp van architect Henri Lacoste van 1929, voor de vestiging van de succursale van de Banque du Commerce, met vernieuwing van achtergevel en uitbreiding met achterbouw onder glaskap op binnenplaats; opslorping van rechter pand nr. 5 en interieuraanpassing voor het volledige paviljoen naar ontwerp van architecten I. en J.-I. Renchion van 1949. Thans betrokken door een bankinstelling.
Bronnen
Archieven
SAB/OW 1917 (1888), 36525 (1930), 28600 (1920), 36526 (1920), 59415 (1949).