Typologie(ën)

klooster/abdij

Ontwerper(s)

Juridisch statuut

Beschermd sinds 26 april 2018

Stijlen

Neoclassicisme

Inventaris(sen)

Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)

Onderzoek en redactie

2016

id

Urban : 30371
lees meer

Beschrijving

Kloosterorde in 1162 gesticht door hertog Godfried III van Lotharingen, vanaf eind 17e – begin 18e eeuw met regel van reguliere kanunniken van St.-Augustinus en bestuurd door een proost, vanaf 1731 door een abt. Oorspronkelijke kloosterkerk - tevens fungerend als “hofkerk” - in gotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. stijl, met westgevel aan Naamsestraat; in 1622 verheven tot parochiekerk, na brand (1743) gesloopt (1773) en in laatste kwart 18e eeuw (1775, 1787) vervangen door een classicistischeArchitectuurstroming (vanaf eind 18e eeuw tot ca. 1914) met voorliefde voor orde en symmetrie, gekenmerkt door bepleisterde en wit beschilderde lijstgevels die het stadsbeeld uniformiseren. Verhoudingen en vormentaal van deze stroming evolueren met de tijd. kerk met westpartij aan het nieuw aangelegde Koningsplein (cf. aldaar). Kloosterpand herhaaldelijk verruimd in het binnenblok Naamsestraat. Borgendaalgang en eerste stadsomwalling (Brederodestraat); in 1775 grotendeels gesloopt en ca. 1776-1778 wederopgebouwd met hoofdingang aan Naamsestraat, volgens ontwerp toegeschreven aan architect Barnabé Guimard (?). Vanaf 1778 betrokken door de bibliotheek en drukkerij van de Bollandisten. Na kloosteropheffing in 1786, achtereenvolgens onder Oostenrijks en Frans Bewind onder meer zetel van de Financiële Raad, van de Koninklijke Regeringsraad (1787) en van de Dijleprefectuur (1794). In de loop van 19e eeuw aanpassings- en uitbreidingswerken voor herinrichting als Lyceum (1802), later College (1816) en Koninklijk Atheneum (1818); tussen 1834 en 1874 Militaire School. Naderhand verkaveld, ca. 1925 gedeeltelijk betrokken door het Ministerie van Koloniën.

BepleisterdeMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. en beschilderde, drie bouwlagen hoge gevelwand in classicistischeArchitectuurstroming (vanaf eind 18e eeuw tot ca. 1914) met voorliefde voor orde en symmetrie, gekenmerkt door bepleisterde en wit beschilderde lijstgevels die het stadsbeeld uniformiseren. Verhoudingen en vormentaal van deze stroming evolueren met de tijd. stijl, van ca. 1776-1778. Markante risalietgevel van drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...): voormalige inkompartij van de abdij, heden onder plat dak. Belijnde begane grond met pilasterstructuur onder druiplijst op gegroefde consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief. met diamantkopPiramidaal ornament (3 of 4 zijden), onder andere gebruikt in banden en friezen., onderbroken voor de hoge centrale rondbogige poort in kwarthol geprofileerde omlijsting met aansluitend risalietvormend deurvenster voorzien van ijzeren balkon. Drie bouwlagen in de zijtraveeën: rondbogig omlijste deur met steektrap (west) en dito getralied vensterLicht- en/of luchtopening in een muur. (oost) beneden; rechthoekige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. met verkleinende ordonnantie tussen de kolossaleZuilen of pilasters die over de volle hoogte of over meer dan één verdieping opgaan, onafhankelijk van de door vensters en bouwlagen gegeven maten. Ionische pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. op de bovenverdiepingen. Rijke uitvoering van Lodewijk XVI-ornamenten in het smeedijzerwerk van balkon en vensterleuningenLage, versierde leuning boven een onderdorpel, meestal in metaal. en in het stucdecor cf. de fraaie vensteromlijstingen met orenUitstekend deel van sommige bouwelementen of -constructies, meestal louter decoratief., diamantkopsluitstenen en festoenenGehouwen of gesneden slinger van bloemen, bladen of vruchten. Als festoen, vaak met linten en opgehangen aan strikken met neerhangende uiteinden.  onder gestrekte druiplijst. Gevelbeëindiging door middel van geleed kordonUitspringende, horizontale geleding over de hele breedte van een gevel, om verdiepingen te markeren of als verlenging van de (lek)dorpels. en onversierd friesHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). onder driehoekig frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening. met oculusKlein rond, ovaal of polygonaal venster. en blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. attiekMuur of bouwlaag boven de kroonlijst die meestal het dak aan het gezicht onttrekt. met kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement)..

Sobere aanleunende gevelwanden van respectievelijk tien (west) en negen (oost) traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) onder aaneengesloten zadeldakenDak met twee hellende dakvlakken. (nok parallel met straat) met drie dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap. (west). Vlak omlijste getoogdeBoog die minder dan een halve cirkel beschrijft; boog in de vorm van een cirkelsegment. Bij vensters spreekt men dan van een getoogd venster of steekboogvenster. bovenvensters (aangepast in nr. 8), kleiner op de lagere bovenste bouwlaag; deels gedichte steigergatenGat aan de bovenzijde van een gevel waarin de horizontale dwarsbalken van een steiger werden bevestigd; vaak afgedekt door smeedijzeren (sier)deksel.. Begane grond in oorsprong met gelijkaardige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. en rijker omlijste deuren cf. nr. 12 (in derde en zevende traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) echter gewijzigd in vensters), vanaf tweede helft 19e eeuw bij nr. 4 (1867), 6 (1889) en 8 (1857) vervangen door winkelpuien.

Aan oostkant, één bouwlaag hoge annexe met in anderhalve traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) rondboogarcade waarin links rechthoekige inrijpoort, gedichte opening rechts, onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken. (parallel met straat).

Resterende achtergebouwen met gevels uitziend op de tuin van het Koninklijk Paleis, en palend aan het koor van de Koudenbergkerk. L-vormige voormalige kloostervleugel van twee bouwlagen en totaal dertien traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), in traditioneleBak- en zandsteenstijlHet bakstenen metselwerk wordt gecombineerd met natuurstenen elementen (bv. voor de plint, rond de gevelopeningen, aan de kroonlijst, ...), terwijl in het interieur houten draagconstructies voorkomen. Deze gebouwen bezitten zadeldaken, vaak met trapgevels. (16e-18e eeuw).VakwerkbouwBij vakwerkbouw brengt men leem aan op een houten geraamte van stijl- en regelwerk, versterkt met vitswerk (tot 19e eeuw). bak- en zandsteenstijl, met noordelijke tuingevel gedateerd 166. door middel van jaarankers en vermoedelijk in de loop van 19e eeuw verhoogd met derde bouwlaag. Bewaarde zandstenen sokkelHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel., speklagen en negblokken aan de voormalige kruiskozijnen, thans met verlaagde benedendorpel. Ten westen: aanleunende, drie bouwlagen hoge vleugel in baksteen met verwerking van zandsteen, te dateren 18e eeuw (?). Zeven traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), met rondboogarcade met diamantkopsluitstenen beneden, rechthoekige bovenvensters onder ontlastingsboogBoog boven een venster- of deuropening die druk van het muurwerk op de stijlen afwentelt en zo het linteel ontlast. en met vernieuwde benedendorpel. Hoektoren links en rondbogige inrijpoort rechts.


Bronnen

Archieven
SAB/OW 33406 (1802, 1812), 34322 (1925- 1926), 17523 (1867), 17524 (1889), 17525 (1857); AA, 1843, vol. 40, rep. 79-80.

Tijdschriften
Journal Belge de l’Architecture, dl. 5, 1853, p. 14, pl. I.