Typologie(ën)
museum
Ontwerper(s)
Barnabé GUIMARD – 1776
J.B.V. BARRÉ – architect – 1776-1778
Roger BASTIN – architect – 1970-1973
Leo BEECK – architect – 1970-1973
François DOUXCHAMPS – architect – 1970-1978
G. VAN OOST – architect – 1970-1978
Pierre LAMBY – architect – 1970-1978
Stijlen
Inventaris(sen)
- Urgentie-inventaris van het bouwkundig erfgoed van de Brusselse agglomeratie (Sint-Lukasarchief 1979)
- Inventaris van het Hedendaags Erfgoed (Urbat - 1994)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Bouwen door de eeuwen heen in Brussel. Stad Brussel (1989-1993)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroeg gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (> engineering), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan mbt een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Opgetrokken in 1776-1778 voor rekening van de Keizerlijke Lotto: oorspronkelijk interieurontwerp door J.B.V. Barré; gelijkvloerse verdieping van bij oorsprong, en tot 1909, gedeeltelijk (zijde Museumplein) bestemd voor de “Grote Garde”. Gebouw in 19e eeuw ingericht als reizigershotel zogenaamd Hotel de l’Europe, tijdens Wereldoorlog I bezet door de Duitsers, in 1919 betrokken door het Ministerie van Nijverheid en Arbeid. Vanaf ca. 1920 privé-bezit namelijk juwelenhandel Altenloh; vanaf 1962 fungerend als voorlopig Museum voor Moderne Kunst (tot 1959 ondergebracht in het oude Hof van Nassau cf. Museumplein), waarvoor aanpassing met tentoonstellingszalen door architect-decorateur C. Hannoset.
Bouw van een nieuw Museum voor Moderne Kunst gepland vanaf ca. 1960; project in 1970 uitgewerkt door architecten Roger Bastin en Leo Beeck, publiek gemaakt in 1973: aanpassing van het hoekpaviljoen, ondergronds museumgedeelte en parkeerruimte onder het Museumplein, sloop van het huizenblok Museumstraat/Hofberg en ter plaatse oprichting van een bovengronds museum met hedendaagse vormgeving; voornamelijk dit laatste leidde tot een controverse met voorstanders van (woon-)functiebehoud. Compromis resulterend in projectwijziging naar ontwerp van architecten Roger Bastin en Leo Beeck, met medewerking van G. Van Oost, P. Lamby, F. Douxchamps en Ph. Bastin, gematerialiseerd vanaf 1978. Museum ingehuldigd op 25 oktober 1984.
Hoekpaviljoen voornamelijk fungerend als hoofdtoegang. Op hoofdgevels na afgebroken en wederopgebouwd met ondergrondse ontvangsthal, beneden- en bovenzalen voor tijdelijke tentoonstellingen. Bij wederopbouw: westgevelverlenging door middel van twee bijkomende traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) aan Hofberg en brede penant aan Museumstraat; volledig geïsoleerd van de westelijke bebouwing (gerestaureerde en nieuw gebouwde annexen van het Museum, Museumstraat/Hofberg), door toevoeging van betonnen vierde gevel van tweemaal drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met gelijkaardig uitzicht als overige gevels, centraal gescheiden door gevelhoge inspringende glaswand, en door aanleg van achterliggend pleintje.
Ontvangstzaal met eretrap, enerzijds via roltrap in verbinding met het Museum voor Oude Kunst (Regentschapsstraat nr. 3), anderzijds onder Museumstraat leidend naar eigenlijk ondergronds Museum voor Moderne Kunst, onder het Museumplein. Drie verdiepingen voorbehouden voor permanente tentoonstellingen, over twee verdiepingen aangelegd rondom een halfcirkelvormige beglaasde lichtput, met hardstenen keermuur fungerend als reflectiewand voor het natuurlijke daglicht. Zalen ritmisch opgedeeld door waaiervormig opgestelde tussenwanden, keermuur; plafonds met aluminiumroosters. Keermuur bovengronds geaccentueerd door de herplaatste hardstenen balustradeHekwerk van spijlen of balusters., voorheen afbakening van de zuidelijke tuin (zie Museumplein).
Bronnen
Tijdschriften
Le Musée d’Art Moderne à Bruxelles (Excavator, nr. 463, oktober 1982, pp. 1-34).
Ministère des Travaux Publics, Service des Relations Publiques, Le Musée d’Art Moderne à Bruxelles, mei, 1973.
Regie der Gebouwen (m.m.v. Roberts-Jones Ph., Bastin R., Lamby P.), Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België. Renovatie- en bouwwerken 1977-1984, Leuven, 1984, pp. 7-21, 49-71.
ROBERTS-JONES Ph., Necessité d’un musée d’Art Moderne (Annales d’Histoire de l’Art et d’Archéologie, U.L.B, 1979, vol. 1, pp. 57-65).
ROBERTS-JONES-POPELIER Fr., Kroniek van een Museum. Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Luik-Brussel, 1987, pp. 102-114, 121-144.