Typologie(ën)
Ontwerper(s)
Tilman-François SUYS – architect – 1825-1829
Alphonse BALAT – architect – 1858-1872
Henri MAQUET – architect – 1904-1911
Louis MONTOYER – 1781-1786
Barnabé GUIMARD – 1781-1786
Gh.-J. HENRY – architect – 1818-1820
Charles VANDER STRAETEN – 1820-1825
A. ENGELS – 1825-1829
Oscar FLANNEAU – architect – 1909-1930
H. VAN DE VELDE – architect – 1930-1936
Thomas VINÇOTTE – beeldhouwer
Georges HOUTSTONT – beeldhouwer
Pierre-Armand CATTIER – beeldhouwer
Adolphe FASSIN – beeldhouwer
louis VAN DEN KERKHOVE – beeldhouwer
E. MÉLOT – beeldhouwer – 1874
Charles-Auguste FRAIKIN – beeldhouwer – 1877
Auguste RODIN – beeldhouwer – 1871-1872
Juridisch statuut
Ingeschreven in de wettelijke inventaris op 19 augustus 2024
Stijlen
Inventaris(sen)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Bouwen door de eeuwen heen in Brussel. Stad Brussel (1989-1993)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
In zijn huidige vorm complex gebouwenensemble met paleisvleugels van drie - waaronder lagere bovenste - bouwlaag, onder gecombineerde zadel-, schild-, pseudomansarde- en hogere afgeknotte tent- en koepeldakenDak waarvan de buitenomtrek die van een koepel is.: aan weerszij van een brede loodrechte middenvleugel, twee gesloten oost- en westvleugels, rechthoekige opgesteld rondom respectievelijk het zogenaamd “Ereplein” en het zogenaamd “Binnenplein van Brabant”. Aansluitende kwartronde galerijen eindigend op vierkante paviljoentjes, via poortgebouwen verbonden met het Herenhuis van de Civiele Lijst en het voormalige zogenaamd Hôtel de Belle-Vue; aan noord- en zuidzijde, ruime uitbouw met respectievelijk “Franse” en “Engelse” tuin en toegangen via inritten, het geheel omheind door balustrademuren.
In 1781-1786 bouw van drie grosso modo gelijkaardige herenhuizen aan de Blysichtstraat (huidig Paleizenplein) op last van de abdij van Koudenberg, na faillissement voltooid voor rekening van de abdijen van Villers en Gembloux. Opgetrokken door architect Louis Montoyer volgens de plannen van architect Barnabé Guimard: tegenover het Park en hoeksgewijs met de voormalige Heraldiekstraat, ten oosten het herenhuis van de Oostenrijkse gevolmachtigde minister L. di Belgiojoso, en ten westen het herenhuis opgesplitst in de residentie van de Oostenrijkse militaire bevelhebber baron von Bender en twee particuliere woningen; verderop, het hoekpaviljoen van burggraaf de Walckiers (zie Hertogsstraat nr. 2) als pendant van het Hotel de Belle-Vue (zie Koningsplein nr. 9).
Belgiojosohotel in 1800 prefectuurgebouw, in 1815 fungerend als paleis voor Koning Willem I.
Besluit tot verbouwing van het paleis, waarvoor een architectuurwedstrijd uitgeschreven in 1816 en resulterend in een commissie belast met het ontwerp, in 1818 door de architect van de Koninklijke Paleizen Gh.-J. Henry definitief uitgewerkt en aangevat.
Werken na diens dood van 1820 tot 1825 voortgezet door architect Charles Vander Straeten en van 1825 tot 1829 door architect Tilman-François Suys. Om budgettaire redenen project aanvankelijk beperkt tot de verbinding van de twee hoekhotels via kelders en een overbrugging van de Heraldiekstraat door middel van een open rondboogarcade onder één verdieping hoge bovenbouw met troonzaal; zuidelijke uitbouw van het Belgiojosohotel en - i.s.m. architect A. Engels - verbouwing van het Benderhotel met incorporatie van de particuliere woningen ernaast. Uiteindelijk weinig effectvolle en harmonische voorgevel, gezien het sterke niveau- en hoogteverschil tussen de beide hotels. In 1825-1829 nieuwe volwaardige paleis gevel naar ontwerp van architect Tilman-François Suys: drie bouwlagen hoog, met tweemaal dertien traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), centraal - ter plaatse van de Heraldiekstraat - gescheiden door een breed portiekgedeelte met rondboogarcade op de begane grond, en op de bovenverdiepingen kolossale Corinthische zuilen onder een balustrade-attiek, het geheel via een balustrademuur verbonden met de classicistische hoekpaviljoenen. Het paleis omvatte toen: een gesloten rechthoekige oostvleugel (A) rondom een ereplein, met koetspoort en eretrap, en op de bovenverdiepingen onder meer salons uit het laatste kwart van de 18e eeuw aan zijde Paleizenplein, de koninklijke appartementen aan tuinzijde en de Empirezaal ten westen; verderop en aansluitend, een ondiepe verbindingsvleugel met Banketzaal (huidige Grote Voorkamer) op de bovenverdieping, en een L-vormige westvleugel, na 1825 bewoond door prins Frederik en prinses Louise van Pruisen.
De gevels (A a-b-c) werden opgetrokken in een strakke neoclassicistische stijl, met zandstenen parement, en rechthoekige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. in geriemde omlijsting, al of niet voorzien van lekdrempels en een markerende druiplijst op consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief. op de hoofdverdieping, cf. de huidige zeven traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) inspringende oostelijke paleisgevel met pilastergeleding (mogelijk in kern nog opklimmend tot laatste kwart 18e eeuw), het vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) tellende zuidoostelijke achtergevelgedeelte met bijkomende arcadestructuur beneden, en de belendende paviljoenvormige hoekpartij van twee bij drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met rijkere uitwerking door de kolossale Corinthische zuilenportiek in de vijf oostelijke zijgeveltraveeën. Binnenplaatsgevels aan ereplein van zes of negen traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met grosso modo zelfde strenge uitwerking en rondboogarcades op de begane grond.
Paleis in 1831 betrokken door koning Leopold I: de westvleugel werd in 1857 residentie van de hertog van Brabant - later koning Leopold II (1865) - en in 1858 door architect Alphonse Balat uitgebreid met een serreBroeikast. en een loodrechte vleugel, rondom het nieuwe “Binnenplein van Brabant”.
Tussen 1862 en 1872 liet Leopold II het complex aanzienlijk uitbreiden en verfraaien naar ontwerp van Alphonse Balat. Renovatie van de oostvleugel: onder meer van de Empirezaal en bouw van de Venetiëtrap.
Totstandkoming van de huidige configuratie van de midden- en westvleugel (B-C): in de middenvleugel ontwierp Balat een vestibule met monumentale eretrap leidend naar de Grote Voorkamer ten noorden en via een galerij naar de Troonzaal ten zuiden; in de westvleugel, rondom het Binnenplein van Brabant, de Grote Galerij (oost), een beglaasde loggiaOverdekte, halfopen ruimte; schaduwrijke inham in de gevel van een gebouw. (noord), diverse salons (west) en de Marmerzaal (zuid). Voorts ontwierp hij nog diverse bijgebouwen, de achtertuin met toegang aan Troonplein en afsluitingsmuren.
Voor de zuidelijke achtergevel (B-C d-e) van het paleis realiseerde Balat een monumentale symmetrische opstand in neo-Lodewijk XVI-stijl, met incorporatie van het gedeelte uit het eerste kwart 19e eeuw (gevelpartijen van oostvleugel, zie supra) cf. het natuur- en hardstenen materiaalgebruik met verwerking van het oorspronkelijke zandstenen parementGevel- of muurbekleding.. Hoger opgetrokken middenpartij met portiekrisaliet van drie op één traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...): belijnde sokkelvormende onderbouwHoge sokkel, reikend tot ongeveer het midden van de toegang; meestal in hardsteen. met rondboogopeningen in festoenomlijsting; bovenverdiepingen met acht gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. gecanneleerde kolossale Corinthische zuilen onder entablement en balustradeHekwerk van spijlen of balusters. met Leopold II-monogram, zelfde pilasters in het gevelveld, waartussen rondboogvensters en œil-de-bœufs eveneens in festoenomlijsting; achteruitwijkende attiekverdiepingVerdieping (soms halve verdieping), gelegen net boven de kroonlijst of als terugspringende hoogste verdieping van een gebouw. met lisenendecor en chutes, blinde middentravee onder driehoekig frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening. en rechthoekige zijvensters; gedichte bovenvensters en lambrekijnen in de zijtraveeën. Aansluitend, aan weerszij, twee identieke risalietgevels van drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), met op hoofdverdieping rondbogige deurvensters met markante sluitsteen met festoen- of kroonmotief, in de middentravee extra benadrukt door een druiplijst en aansluitend medaillon met Leopold II-monogram. In het verlengde: licht inspringende, vlakke en meer sobere gevels van vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), ten oosten cf. supra, ten westen met rijker omlijste rechthoekige bovenvensters. Belendende paviljoenvormige hoekpartijen, ten oosten zoals beschreven en met in de oksel een bijkomende semi-cirkelvormig uitgebouwde traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...); ten westen twee overhoekse risalietgevels van drie en zes traveeën, op de begane grond belijnd en met rondboogarcades, op de bovenverdiepingen met pilastergeleding en al of niet gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. Corinthische zuilen in kolossale orde, rechthoekige omlijste venstersLicht- en/of luchtopening in een muur., in de middentravee van hoofdverdieping onder frontonbekroning. Het meer eenvoudige compositieschema van de inspringende achtergevel werd grosso modo ook aangehouden voor de zeven traveeën in de westelijke zijgevel (C g) van het paleis en de vijf en negen traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) tellende gevels aan het Binnenplein van Brabant (C f) waar ten noorden, annex aan de gevel, een twee bouwlagen hoge loggia werd opgetrokken met balustradeterras en begane grond opgevat als een galerij met Dorische zuilen in enkele of dubbele opstelling.
Gezien het schrille contrast tussen de rigide paleisgevel van Suys en de meer expressieve en prestigieuze gevels van Balat, besloot Leopold II de bouw van een nieuwe, imposantere voorgevel, waarvoor diverse projecten werden voorgelegd onder meer door Balat zelf. Uiteindelijk werd het door architect Henri Maquet ingediende ontwerp weerhouden en vanaf 1904 gerealiseerd. De nieuwe verfraaiingswerken omvatten: sloop van de oude en bouw van een nieuwe paleisgevel, restauratie van de salons en de Empirezaal in de oostvleugel, bouw van de Spiegelzaal en nieuwe appartementen in de westvleugel, de verbinding met de intussen bij het paleis geannexeerde herenhuizen van de Civiele Lijst (1852) en Belle-Vue (1902) door middel van gaanderijen met koppaviljoenen en poortgebouwen, en de aanleg van een ruime voortuin. Hiervoor diende de rooilijn van het Paleizenplein te worden verlegd en de karakteristieke driezijdige zuidelijke beëindiging van het park rechtgetrokken. Werken na de dood van Leopold II en Henri Maquet (1909) onder koning Albert I voortgezet door architect Oscar Flanneau (waaronder wederopbouw van het Herenhuis van de Civiele Lijst), na onderbreking tijdens W.O.I in 1920 hernomen, opnieuw onderbroken en vanaf 1930 vervolgd met de restauratie van de oostvleugel en inrichting (1934-1936) van het gelijkvloerse werkvertrek naar ontwerp van architect Henri Van de Velde. Westvleugel bewoond door prins Karel, graaf van Vlaanderen, die in 1938 de serreBroeikast. liet verbouwen tot Vlaamse zaal. Paleis verder nog in 1955-1958 inwendig gerestaureerd; gevels gereinigd in 1975. Restauratie- en renovatiewerken van interieur, onder meer Empire-, Troonzaal en Witte Salons in 1987 aangevat door het Ministerie van Openbare Werken.
Voor de nieuwe paleisgevel (1904-1909) ontwierp Henri Maquet een indrukwekkend gevelfront in Beaux-ArtsstijlArchitectuurstroming (ca. 1905-1930) met reminiscenties aan de grote Franse architectuurstijlen uit de 18e eeuw. Rijk en zorgvuldig gedecoreerde gevels in natuursteen en/of simili of in combinatie met baksteen. Borstweringen en poorten in fraai uitgewerkt smeedwerk., met Frans classicistische inslag, gekarakteriseerd door monumentaal uitgebouwde midden- en hoekpartijen (D). Gevels met parement van Euville- en Gobertangesteen, verwerkt met blauwe hardsteen. Horizontale geleding in twee registersVensterstrook in een topgevel.: benedenbouw met schijnvoegenImitatievoeg in metsel - of pleisterwerk, aangebracht om regelmatige verdeling te bewerkstelligen of bijvoorbeeld natuurstenen parement (simili) te suggereren. en rondboogarcades met verbonden imposten, waarin steekboogvensters, onder een zware geprofileerde druiplijst; bovenbouw met rechthoekige omlijste venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. in verkleinende ordonnantie, balustrades ter markering van de deurvensters en als beëindiging van het brede gelede hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. en de hogere afgeknotte koepel- en tentdaken.
Middenpartij met markante portiekstructuur van vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), beneden opgevat als een galerij met toegang tot de erevestibule, op de bovenverdiepingen als tempelfront met kolossale Corinthische zuilen in dubbele opstelling, onder een bekronend driehoekig frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening. met in timpaanMonumentaal driehoekig of segmentvormig boogveld, meestal besloten in een fronton; vaak rijkelijk versierd. een bas-reliëf door Th. Vinçotte met voorstelling van België met nationale vlag en beeltenis van Leopold II, te midden van respectievelijk de Landbouw en de Schelde en de Nijverheid en de Maas. Risalietgevel met, tussen Corinthische hoekpilasters, deurvensters onder Lodewijk XVI-decor en alternerende gebogen en driehoekige frontonsDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening., en bovenste vensters met festoensluitsteen en guirlande tussen de drempelconsoles. Hoekpartijen met risalietgevels van drie op drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), gelijkaardige doch ietwat eenvoudiger portiekstructuur en zelfde venstercompositie in het gevelvlak; hoekpenanten met Leopold II-monogrammen en beeldengroepen met genieën.
Twee identieke achteruitwijkende langsgevels van negen traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), met zelfde pilasterorde in kolossale opstelling op bovenverdiepingen, en, op de poorttravee met balkon en boogfronton na, een meer ingehouden decor. Aansluitende, één bouwlaag hoge kwartcirkelvormige gaanderijen onder balustradeHekwerk van spijlen of balusters., waarvan de aanzetten zijn opgevat als portieken1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert. met rondboogdeur tussen Dorische zuilen onder frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening. en attiekMuur of bouwlaag boven de kroonlijst die meestal het dak aan het gezicht onttrekt., en met in de tien volgende traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) pilasterritmering en rondboogvensters onder festoensluitsteen. Vierkante hoekpaviljoentjes van één bouwlaag onder balustradeHekwerk van spijlen of balusters. en koepeldakDak waarvan de buitenomtrek die van een koepel is., met lisenenDecoratieve, uitspringende, verticale geleding, vaak met andere liseen verbonden door boog(fries). in drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), rechthoekige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. onder festoenAan strikken of linten opgehangen slinger van gehouwen of gesneden vruchten en loofwerk, vaak met neerhangende uiteinden., in het middenrisaliet onder rondboogBoog waarvan de kromming een halve cirkel beschrijft. met gebeeldhouwde leeuw en frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening. met Leopold II-monogram. Verbindende poortgebouwen met de herenhuizen van de Civiele Lijst en Belle-Vue, met inrijpoort tussen Dorische zuilen, onder klassiek friesHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…)., en rechthoekige zijvensters.
“Franse” tuinaanleg (Paleizenplein) met drie rechthoekige parterres met geometrisch patroon, gescheiden door inritten, aan de voet van het paleis toegankelijk via afdalende steektrappen en afgeboord met balustradesHekwerk van spijlen of balusters., verfraaid met siervazen en monogrammen van koning Albert I. Paleisdomein volledig afgebakend door met arduin verwerkte zandstenen balustrademuren: aan Paleizenplein, postamenten alternerend bekroond door siervazen en drie-armige lantaarns, onderbroken voor de ijzeren toegangshekken tussen pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. met vazen; aan Hertogsstraat, twee postamenten1. Rechthoekig voetstuk van een standbeeld; - 2. Balkvormige stenen bekroning; - 3. Stenen zijstukken van een balkonborstwering. met wapentrofeeën door Georges Houtstont en twee met ovale medaillonsRonde of ovale cartouche. en allegorieën de Wijsheid en de Kracht door A. Cattier; aan Troonplein, ingangshekken tot achtertuin, tussen pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. met siervazen en wachtposten met Leopold II-monogram in medaillonRonde of ovale cartouche., onder boogffonton en door A. Fassin gebeeldhouwde leeuw; aan Brederodestraat, twee postamenten met allegorieën de Moed en de Voorzichtigheid door L. Van den Kerckhove, twee met wapentrofeeën door J.-B. Vanheffen en E. Mélot (1874); aan Borgendaalgang, afsluitingsmuur met siervazen onderbroken door rechthoekige belijnde poortomlijsting en postament1. Rechthoekig voetstuk van een standbeeld; - 2. Balkvormige stenen bekroning; - 3. Stenen zijstukken van een balkonborstwering. ten oosten met Leopold II-monogram en wapentrofee.
Interieur
Naast deels behouden oorspronkelijke Lodewijk XVI-inrichting, aankleding vnl. in empire-, neo-Lodewijk XIV- en neo-Lodewijk XVI-stijl.
Middenvleugel. Paleis toegankelijk via Erevestibule (begin 20e eeuw, Henri Maquet) met ritmerende Dorische muurzuilen. Markante trappenhal (1),(derde kwart 19e eeuw; Alphonse Balat) met bijzonder ruimte-effect. Monumentale wit en groen marmeren bordestrap met centrale traparm naar eerste overloop, ontdubbeld in twee parallelle zijtraparmen naar tweede overloop op eerste verdieping; sierlijke lantaarns en balusterleuningen met vergulde ornamentenNiet-zelfstandig sierelement om een voorwerp of gebouw op te luisteren.. Hal als het ware vaksgewijs opgedeeld door superpositie van massieve pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) en gebundelde Corinthische zuilen, ter schraging van het imposante centrale koepelgewelf met pendentieven; ton- en kleinere gecombineerde koepelgewelven met rondbogige scheibogen op pilasters, boven overlopen en zijtraparmen. Optische ruimte-verwijding door de spiegeleffecten in de markante pseudologgia met balustradeHekwerk van spijlen of balusters. en monumentaal Vredesbeeld door C.-A. Fraikin (1877), en, ter hoogte van de verdieping, in de oostwand en door het doorzicht op de westelijke galerij via een rondboogarcade. Verder decoratief lijstwerk aan deuren en rijkelijk witgeschilderd en verguld stucdecor cf. de talrijke tandlijsten, rozetmotieven acanthusbladconsoles aan gordelbogen, arcadestructuur en entablementenHoofdgestel of onderdeel ervan (vb. kroonlijst) als bekroning van muuropening; entablement vaak op consoles., uitgevoerd door Georges Houtstont. Grote Voorkamer (2) onder Willem I gebouwd als Banketzaal cf. bewaard bas-reliëf met Hollandse Leeuw en het fraaie, door F. Rude en J.-L. Van Geel gebeeldhouwde allegorische fries (1826), naderhand aangepast met Belgisch Wapenschild en Leopold II-monogram. Indrukwekkende Troonzaal (3), (derde kwart 19e eeuw, Alphonse Balat) met ruime rechthoekige zaal van kleinere oostelijke en westelijke zijzalen gescheiden door drie brede rondboogarcades op Corinthische pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel.. Zelfde structuur, doch eenvoudiger, voor geleding van muurwanden en omlijsting van venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. en deuren, in de hoofdtraveeBredere en rijker uitgewerkte travee, meestal van een huis met asymmetrische compositie; vaak in risaliet en onder bekronende topgevel. uitgewerkt als portiek1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert.; orkestloge ten noorden. Allegorische bas-reliëfs gebeeldhouwd door A. Rodin (1871-1872) en Th. Vinçotte (1876); plafond, muurpanelen en supraportes met gemaroufleerde schilderijen door A. Cardon (eind 19e eeuw). Verder opvallend verguld (eind 19e eeuw) decor, parketvloer met inlegwerk van eik, ahorn, mahonie- en ebbehout, verwerkt met Leopold II-monogrammen.
Oost-vleugel. Empirezaal (4), rijk vergulde witgeschilderde ruime zaal, restant van het Belgiojosohotel uit laatste kwart 18e eeuw, ten tijde van Willem I door Tilman-François Suys aan zuidzijde verlengd en ingericht als balzaal, door Balat gerenoveerd (derde kwart 19e eeuw) en door Georges Houtstont gerestaureerd (begin 20e eeuw). Muurwanden met Corinthische halfzuilen waartussen in rondboognissen alternerend spiegels en deuren, onder decoratief afgevlakt tongewelf; tribune ter hoogte van het hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. aan zuidzijde. Supraportes met dansende en musicerende putti, mogelijk uit laatste kwart 18e eeuw; vergulde musicerende genieën in friesHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). en zwikkenHoekstuk tussen een boog en de omlijsting waarin de boog gevat is. door F. Rude en J.-L. Van Geel (1827-1828). Venetiëtrap (5), (1866-1867) met diverse geschilderde zichten op Venetië door J.B. Van Moer. Voorts fraai gedecoreerde salons onder meer witgeschilderd en verguld Klein en Groot Wit Salon (6-7), deels begin 20e eeuw in laatste kwart 18e-eeuwse toestand gereconstrueerd of gerestaureerd, cf. de deels behouden lambriseringWandbetimmering, meestal bestaande uit paneelwerk, aangebracht tegen een binnenmuur (vaak het onderste gedeelte ervan); later ook in marmer, stucwerk, … en groteskenversiering in de respectievelijke salons; het voormalige Salon van de Koningin der Nederlanden (8) met statige, door F. Rude gebeeldhouwde marmeren schouw (1824).
Westvleugel. Grote Galerij (9), (derde kwart 19e eeuw, Alphonse Balat) met gecanneleerde Corinthische muurpilasters onder hoofdgestel en afgevlakt tongewelf met allegorische schilderingen de Dageraad, de Dag, de Morgen en de Avond (1897-1899) door Ch. L. Cardon. Marmerzaal (10), (derde kwart 19e eeuw, Alphonse Balat) met donkergroene marmeren wandbekleding onder cassettenplafond en monumentale schouwen van groen, roze en zwart marmer. Markante Spiegelzaal (11), (begin 20e eeuw, Henri Maquet) geleed door gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. gecanneleerde marmeren Ionische pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. onder uitgewerkte vergulde hoofdgestellenHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. en onvoltooid afgevlakt, met stuc versierd tongewelf waarin Albert I-monogram; sierlijk omlijste spiegels en venstersLicht- en/of luchtopening in een muur., onder bas-reliëfs en groenmarmeren panelen; twee monumentale schouwen in Ionische portiekomlijsting met in frontonveld een wereldbol met lokalisatie van Afrika.
Meubilair: uitvoerig besproken door A. Van Ypersele de Strihou, Het Koninklijk Paleis te Brussel, 1975, en door M. Vermeire, Het Paleis van Brussel, 1991. Bijzonder rijk meubilair waaronder een aantal zitmeubelen in empirestijl, vervaardigd door de Franse meubelmaker J. Desmalter (1770-1841) en afkomstig uit diverse residenties van Napoleon I, door de Franse Koning Louis-Philippe geschonken aan zijn dochter Louise-Marie, ingevolge haar huwelijk met koning Leopold I. Talrijke geschilderde portretten en marmeren borstbeelden van de leden van het Belgisch vorstenhuis door diverse Belgische en buitenlandse schilders en beeldhouwers (19e – eerste helft 20e eeuw). Twee wandtapijten uit de manufactuur Santa-Barbara te Madrid, naar kartons van F. de Goya (1764-1828). Brussels porselein namelijk tafelservies met “de vogels van Buffon” uit de manufactuur van F. Faber (1829-1832). Kristallen en vergulde bronzen kroonluchters en wandlampen in Lodewijk XVI-stijl, vervaardigd door de Compagnie des Bronzes (1869-1871 en volgende).
Bronnen
Publicaties en studies
DE LA KETHULLE DE RYHOVE Th., VANDE- WOUDE E., VAN YPERSELE DE STRIHOU A., Het Koninklijk Paleis te Brussel, Brussel, 1975.
MOLITOR A., JANSSENS G., VERMEIRE M., DE GREEF G., Koninklijk Paleis Brussel, Brussel, 1993.
OP DE BEECK E., Het Koninklijk Paleis van Brussel, 1980.
PIRYNS M., De architect Henri Maquet (1839- 1909) en zijn œuvre te Brussel, onuitgegeven licentiaatsverhandeling V.U.B.; dl. I en II, 1989-1990, pp. 99-107, fig. 171-192.
Poelaert en zijn tijd, Brussel, 1980, p. 199-206.
RANIERI L., Léopold II urbaniste, Brussel, 1973, p. 155-184.
SMOLAR-MEYNART A., VANRIE A, RANIERI linker, VERMEIRE M., Het Paleis van Brussel. Acht eeuwen kunst en geschiedenis, Brussel, 1991, pp. 15-158, 267-342.
VANDEWOUDE E., VAN YPERSEELE DE STRIHOU A., De bouw van het Koninklijk Paleis te Brussel, Algemeen Rijksarchief, 1969.
VAN OPHEM Th., De Wording van het Koninklijk Paleis te Brussel (De Woonstede, 90, 1991, pp. 4-17).
VAN YPERSELE DE STRIHOU A., Auguste Rodin in het paleis van Brussel, vroeger en nu (De Woonstede, 86, 1990, p. 59-68).
ID., De beeldhouwer François Rude en de architecten Charles Vander Straeten en Tilman-François Suys in het Koninklijk Paleis te Brussel (De Woonstede, 81, 1989, dl. I, p. 4-17, 82, 1989, dl. II, p. 37-49).
ID., Meubelen van Napoleon en Joséphine geschonken aan Louise-Marie d’Orléans, koningin der Belgen, door Louis-Philippe en Marie-Amélie (De Woonstede, 69, 1986, dl. I, p. 72-81, 70, dl. II, p. 28-49).
ID., De versieringen van de Grote Galerij in het Paleis te Bussel : van Lodewijk XIV tot Leopold II (De Woonstede, 98, 1993, p. 10-32).