Voormalig Instituut voor Fysiologie, huidig Jacqmainlyceum
Belliardstraat 135-135a
Leopoldpark
Typologie(ën)
school
universiteit
universiteit
Ontwerper(s)
L. GÉRARD – ingenieur-architect – 1892-1893
Henri VANDEVELD – architect – 1904-1905
Constant BOSMANS – architect – 1904-1905
Adolphe CRESPIN – sgraffitoschilder
Jules Jacques VAN YSENDIJCK – architect – 1892-1893
Juridisch statuut
Ingeschreven in de wettelijke inventaris op 19 augustus 2024
Stijlen
Eclectisme
Art nouveau
Inventaris(sen)
- Actualisatie van de Urgentie-Inventaris (Sint-Lukasarchief - 1993-1994)
- Actualisatie van het inventarisatieproject van het Bouwkundig Erfgoed (DMS-DML - 1995-1998)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Het monumentale erfgoed van België. Brussel Uitbreiding Oost (Apeb - 2006-2009)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
2013
id
Urban : 36936
Beschrijving
Geschiedenis
Dit gebouw in eclectische stijl (met enkele art-nouveau-accenten in de decors) in de Stad van de Wetenschap van het Leopoldpark (Université Libre de Bruxelles) werd opgetrokken op de plaats van het voormalige kasteel Dubois de Bianco. Het werd in 1892-1893 gebouwd door architect J.-J. Van Ysendyck en ingenieur L. Gérard. Samen met het Instituut voor Hygiëne (gesloopt) en het Instituut voor Anatomie (Warocqué), vormde het de eerste bouwgolf van de Stad van de Wetenschap die eind 19e eeuw op initiatief van Ernest Solvay en Paul Héger en met de hulp van de Stad Brussel in het Leopoldpark werd ingericht. Het gebouw bevatte in feite twee instellingen: het universitair instituut, bestemd voor het fysiologieonderricht aan de geneeskundestudenten van de ULB, en het Solvay Instituut voor Fysiologie, een privégebouw dat de oprichter gebruikte voor onderzoek en om er internationale natuurkunde- en scheikundeconferenties te organiseren (van 1913 tot 1930), de befaamde Solvay Conferenties.
Toen de ULB naar de Solbosch-campus verhuisde, kwamen de wetenschappelijke instituten van het Leopoldpark vanaf 1920 leeg te staan, hoewel de gebouwen eigendom bleven van de Stad Brussel. In 1929 begonnen de werken om het Jacqmainlyceum in het gebouw onder te brengen. Het lyceum is er nog altijd gevestigd en is zelfs met twee andere gebouwen uitgebreid: de voormalige Handelsschool en het voormalige Instituut Warocqué.
Beschrijving
Imposant T-vormig gebouw van twee bouwlagen op een hoge hardstenen sokkel met rustica. Net als twee andere instituten die Van Ysendyck en Gérard bouwden, heeft dit gebouw een zelfdragende metaalstructuur gemaakt van geprefabriceerde elementen. Op met steen beklede betonnen onderbouwen rusten stalen gebinten die door metalen vloeren met elkaar worden verbonden. De muren die dit geraamte vulden, werden geplaatst in groeven in de steen die de uitzetting van het metaal mogelijk moesten maken. De gevels zijn over de hele hoogte opengewerkt met brede muuropeningen. Hun dubbele beglazing, een uitvinding van ingenieur Léon Gérard, bestond uit een wand van spiegelglas (buitenzijde) en vensterglas (binnenzijde) gescheiden door ongeveer 14cm lucht. Dit vernieuwende principe werd ook toegepast in het Instituut voor Hygiëne en het Instituut voor Anatomie. Het imposante metalen raamwerkVast of bewegend houten of metalen omlijsting van een ruit binnen een kozijn. heeft een drieledige structuur. De hele gevel is opengewerkt met venstersLicht- en/of luchtopening in een muur., de borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. zijn met keramiekpanelen versierd (met de namen van wetenschappelijke prominenten), metalen kruiskozijnen benadrukken de lateien, metalen hoefijzerbogenBoog die meer dan een halve cirkel beschrijft; boog in de vorm van een hoefijzer. versieren de ramen…
De witstenen hoofdgevel heeft vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), waarvan de twee uitspringende en hogere zijtraveeën door meerledige koepelsBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. met daklichten worden bekroond. De toegang is als portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). behandeld en bestaat uit een poort gevat in een grote gebeeldhouwde omlijsting met zuilen, rozetten en een gedecoreerde friesHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). onder een uitspringende kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement).. Om het hoogteverschil van het terrein te overbruggen, is de benedenverdieping toegankelijk via een dubbele hardstenen helling (met een steunmuur in onregelmatig verband en rustica), afgeboord door een imposante balustradeHekwerk van spijlen of balusters. en pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) waarop lantaarns in art-nouveaustijl rusten. De zij- en achtergevels zijn van baksteen, met witstenen elementen. Achteraan zijn de mansardedakenGebroken kap of Frans dak met met steile ondervlakken en licht hellende bovenvlakken. voorzien van dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap..
In 1904-1905 werd de toegang tot het auditorium vergemakkelijkt door de bouw van een achteringang door Constant Bosmans en Henri Vandeveld, twee geassocieerde architecten die ook de Handelsschool en het Instituut voor Sociologie of de “Solvaybibliotheek” ontwierpen. Dit kleine, overwegend rechthoekig gebouw bestond uit een rotonde die als hal diende, onder een rond dak bekroond door een kleine koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis..
In 1930 vonden grondige verbouwingen plaats met het oog op de herbestemming van het voormalige instituut tot Emile Jacqmainlyceum, een Franstalige school van de Stad Brussel opgericht in 1922. De zijvleugels werden uitgebreid met twee tussenliggende bouwlagen bestemd voor klaslokalen. Het oorspronkelijke stalen raamwerkVast of bewegend houten of metalen omlijsting van een ruit binnen een kozijn. werd grotendeels vervangen door eikenhouten schuiframen. Er werden borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. toegevoegd en bekleed met een rotsbepleistering, terwijl sommige decors een andere kleur kregen. Een aantal venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. op de zijgevels werd door bepleisterdMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. metselwerk vervangen. Ook het interieur van het gebouw werd heringericht. Op de binnenplaats werd een afdak gebouwd, terwijl bijgebouwen oudere kleine lokalen vervingen.
Tijdens de jaren 1950 en in 1997 vonden nog meer ingrepen plaats, zoals de bouw van een gymnastiekzaal aan de achterzijde, de vervanging van het metalen trappenhuis door een trap in gewapend beton, en de aanleg van een overdekte doorgang tussen het lyceum en de voormalige Handelsschool, die ook door het lyceum werd ingenomen. In 1997 werden brandtrappen geïnstalleerd op de hoek aan de achterzijde van het gebouw.
Tijdens een grootscheepse restauratiecampagne van 2007 tot 2011 werden de gevels gerestaureerd om ze nauwer bij de oorspronkelijke toestand te doen aansluiten.
Interieur. Op de benedenverdieping bevinden zich de natuurkundelaboratoria en, in het achtergebouw, het grote auditorium dat door sgraffitokunstenaar Adolphe Crespin werd versierd. Het trappenhuis bevindt zich in het midden van het gebouw en wordt zenitaal verlicht; oorspronkelijk was het volledig van metaal gemaakt en was het gebinte zichtbaar. In de tussenverdieping bevinden zich de bibliotheek en enkele kleine laboratoria.
Dit gebouw in eclectische stijl (met enkele art-nouveau-accenten in de decors) in de Stad van de Wetenschap van het Leopoldpark (Université Libre de Bruxelles) werd opgetrokken op de plaats van het voormalige kasteel Dubois de Bianco. Het werd in 1892-1893 gebouwd door architect J.-J. Van Ysendyck en ingenieur L. Gérard. Samen met het Instituut voor Hygiëne (gesloopt) en het Instituut voor Anatomie (Warocqué), vormde het de eerste bouwgolf van de Stad van de Wetenschap die eind 19e eeuw op initiatief van Ernest Solvay en Paul Héger en met de hulp van de Stad Brussel in het Leopoldpark werd ingericht. Het gebouw bevatte in feite twee instellingen: het universitair instituut, bestemd voor het fysiologieonderricht aan de geneeskundestudenten van de ULB, en het Solvay Instituut voor Fysiologie, een privégebouw dat de oprichter gebruikte voor onderzoek en om er internationale natuurkunde- en scheikundeconferenties te organiseren (van 1913 tot 1930), de befaamde Solvay Conferenties.
Toen de ULB naar de Solbosch-campus verhuisde, kwamen de wetenschappelijke instituten van het Leopoldpark vanaf 1920 leeg te staan, hoewel de gebouwen eigendom bleven van de Stad Brussel. In 1929 begonnen de werken om het Jacqmainlyceum in het gebouw onder te brengen. Het lyceum is er nog altijd gevestigd en is zelfs met twee andere gebouwen uitgebreid: de voormalige Handelsschool en het voormalige Instituut Warocqué.
Beschrijving
Imposant T-vormig gebouw van twee bouwlagen op een hoge hardstenen sokkel met rustica. Net als twee andere instituten die Van Ysendyck en Gérard bouwden, heeft dit gebouw een zelfdragende metaalstructuur gemaakt van geprefabriceerde elementen. Op met steen beklede betonnen onderbouwen rusten stalen gebinten die door metalen vloeren met elkaar worden verbonden. De muren die dit geraamte vulden, werden geplaatst in groeven in de steen die de uitzetting van het metaal mogelijk moesten maken. De gevels zijn over de hele hoogte opengewerkt met brede muuropeningen. Hun dubbele beglazing, een uitvinding van ingenieur Léon Gérard, bestond uit een wand van spiegelglas (buitenzijde) en vensterglas (binnenzijde) gescheiden door ongeveer 14cm lucht. Dit vernieuwende principe werd ook toegepast in het Instituut voor Hygiëne en het Instituut voor Anatomie. Het imposante metalen raamwerkVast of bewegend houten of metalen omlijsting van een ruit binnen een kozijn. heeft een drieledige structuur. De hele gevel is opengewerkt met venstersLicht- en/of luchtopening in een muur., de borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. zijn met keramiekpanelen versierd (met de namen van wetenschappelijke prominenten), metalen kruiskozijnen benadrukken de lateien, metalen hoefijzerbogenBoog die meer dan een halve cirkel beschrijft; boog in de vorm van een hoefijzer. versieren de ramen…
De witstenen hoofdgevel heeft vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), waarvan de twee uitspringende en hogere zijtraveeën door meerledige koepelsBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. met daklichten worden bekroond. De toegang is als portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). behandeld en bestaat uit een poort gevat in een grote gebeeldhouwde omlijsting met zuilen, rozetten en een gedecoreerde friesHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). onder een uitspringende kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement).. Om het hoogteverschil van het terrein te overbruggen, is de benedenverdieping toegankelijk via een dubbele hardstenen helling (met een steunmuur in onregelmatig verband en rustica), afgeboord door een imposante balustradeHekwerk van spijlen of balusters. en pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) waarop lantaarns in art-nouveaustijl rusten. De zij- en achtergevels zijn van baksteen, met witstenen elementen. Achteraan zijn de mansardedakenGebroken kap of Frans dak met met steile ondervlakken en licht hellende bovenvlakken. voorzien van dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap..
In 1904-1905 werd de toegang tot het auditorium vergemakkelijkt door de bouw van een achteringang door Constant Bosmans en Henri Vandeveld, twee geassocieerde architecten die ook de Handelsschool en het Instituut voor Sociologie of de “Solvaybibliotheek” ontwierpen. Dit kleine, overwegend rechthoekig gebouw bestond uit een rotonde die als hal diende, onder een rond dak bekroond door een kleine koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis..
In 1930 vonden grondige verbouwingen plaats met het oog op de herbestemming van het voormalige instituut tot Emile Jacqmainlyceum, een Franstalige school van de Stad Brussel opgericht in 1922. De zijvleugels werden uitgebreid met twee tussenliggende bouwlagen bestemd voor klaslokalen. Het oorspronkelijke stalen raamwerkVast of bewegend houten of metalen omlijsting van een ruit binnen een kozijn. werd grotendeels vervangen door eikenhouten schuiframen. Er werden borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. toegevoegd en bekleed met een rotsbepleistering, terwijl sommige decors een andere kleur kregen. Een aantal venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. op de zijgevels werd door bepleisterdMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. metselwerk vervangen. Ook het interieur van het gebouw werd heringericht. Op de binnenplaats werd een afdak gebouwd, terwijl bijgebouwen oudere kleine lokalen vervingen.
Tijdens de jaren 1950 en in 1997 vonden nog meer ingrepen plaats, zoals de bouw van een gymnastiekzaal aan de achterzijde, de vervanging van het metalen trappenhuis door een trap in gewapend beton, en de aanleg van een overdekte doorgang tussen het lyceum en de voormalige Handelsschool, die ook door het lyceum werd ingenomen. In 1997 werden brandtrappen geïnstalleerd op de hoek aan de achterzijde van het gebouw.
Tijdens een grootscheepse restauratiecampagne van 2007 tot 2011 werden de gevels gerestaureerd om ze nauwer bij de oorspronkelijke toestand te doen aansluiten.
Interieur. Op de benedenverdieping bevinden zich de natuurkundelaboratoria en, in het achtergebouw, het grote auditorium dat door sgraffitokunstenaar Adolphe Crespin werd versierd. Het trappenhuis bevindt zich in het midden van het gebouw en wordt zenitaal verlicht; oorspronkelijk was het volledig van metaal gemaakt en was het gebinte zichtbaar. In de tussenverdieping bevinden zich de bibliotheek en enkele kleine laboratoria.
Bronnen
Archieven
SAB/OW 6124 (1896), 72763 (1929), 92909(1929),
78411 (1950-60), 71865 en 71866 (1955-56), 71897 (1958-60), 89017 (1980), 89020
(1980), 96465 (1988).
AAM, Fonds Derée.
Publicaties en
studies
BRAUMAN, A., DEMANET,
M., Le Parc Léopold 1850-1950. Le zoo, la
cité scientifique et la ville, AAM, Brussel, 1985.
Tijdschriften
“Auditoire de l’Institut Solvay. Parc Léopold, à Brussel”, L’Emulation, 1902, pl. 21-22.
VIRÉ, L., “La Cité scientifique du Parc Léopold à Bruxelles. 1890-1920”, Cahiers Bruxellois. Revue d’histoire urbaine, dl. XIX, 1974, pp. 99-109.