Voormalig Instituut voor Anatomie en Histologie – Instituut Warocqué
Maalbeeklaan 3-13
Leopoldpark
Typologie(ën)
school
Ontwerper(s)
L. GÉRARD – ingenieur-architect – 1893-1899
Jules Jacques VAN YSENDIJCK – architect – 1893-1899
Stijlen
Eclectisme
Art nouveau
Inventaris(sen)
- Actualisatie van de Urgentie-Inventaris (Sint-Lukasarchief - 1993-1994)
- Actualisatie van het inventarisatieproject van het Bouwkundig Erfgoed (DMS-DML - 1995-1998)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
2013
id
Urban : 36937
Beschrijving
Voormalige universitaire instelling voor
praktisch geneeskundeonderricht, in eclectische stijl met art-nouveau-elementen,
gebouwd van 1893 tot 1898-1899 volgens de plannen van architect Jules-Jacques
Van Ysendyck en ingenieur Léon Gérard.
Het gebouw ligt in het benedengedeelte van het Leopoldpark, tegenover de vijver, waar vroeger het olifantenverblijf van de Dierentuin lag. Thans huisvest het gebouw de secundaire afdeling van het Jacqmainlyceum (Brussel Stad), alsook het Brussels Intercommunaal Laboratorium voor Scheikunde en Bacteriologie (Maalbeeklaan 3).
Geschiedenis
Het Instituut voor Anatomie en Histologie –of het Instituut Warocqué– is een van de drie eerste universitaire instituten die J.-J. Van Ysendyck en Léon Gérard van 1892 tot 1899 bouwden voor de Stad van de Wetenschap in het Leopoldpark. Na de bouw van de twee instituten voor Fysiologie (Universitair Instituut en Instituut Solvay, 1892-1894) en van het Instituut voor Hygiëne, Bacteriologie en Therapeutiek (1893-1894, in 1933 gesloopt en vervangen door het Instituut George Eastman), liet ook de behoefte aan een Instituut voor Anatomie zich voelen, want de lokalen van het Sint-Jansziekenhuis die de studenten toen gebruikten, waren niet langer geschikt. Op verzoek van professor Paul Héger kwam de industrieel Raoul Warocqué financieel tussen via een schenking aan de Stad Brussel, eigenares van het terrein. De bouw van dit instituut werd goedgekeurd tijdens de gemeenteraadszitting van 8.05.1893 en de werken gingen meteen van start. In 1895, na talrijke aanvullingen op het oorspronkelijke project, werd het gebouw ingehuldigd, hoewel het in werkelijkheid pas in 1898-1899 volledig klaar was. Het werd gebruikt door de geneeskundestudenten van de ULB. Al bij al was het financiële aandeel van de stad veel groter dan het mecenaat van Warocqué, hoewel het gebouw diens naam is blijven dragen.
Toen de ULB naar de Solbosch-campus verhuisde, kwamen de wetenschappelijke instituten van het Leopoldpark vanaf 1920 leeg te staan, hoewel de gebouwen eigendom van de Stad Brussel bleven. In 1929 werd het Instituut voor Anatomie gedeeltelijk omgevormd tot het Intercommunaal Laboratorium voor Scheikunde en Bacteriologie (herinrichtingsplan uit 1929, SAB/OW 59065), dat de rechtervleugel en een deel van het centrale paviljoen ter beschikking kreeg. In 1941 werden de collecties van het door Paul Otlet opgerichte Mundaneum (een planetair documentatie- en communicatiecentrum) die zich in het Jubelpark bevonden voorlopig in de rechtervleugel van het instituut ondergebracht. Ze bleven er tot in 1972. Van 1972 tot 1985 was het rechterdeel van het gebouw buiten gebruik.
In 1985 plande de stad de vestiging van de voorbereidende afdeling van het Jacqmainlyceum in de leegstaande vleugel van het Instituut Warocqué. Hoewel de herinrichtingsplannen van architect Rimanque niet werden uitgevoerd, hebben diverse ingrepen (tussenwanden, verlaagde plafonds, vervanging van het raamwerkVast of bewegend houten of metalen omlijsting van een ruit binnen een kozijn....) de rechtervleugel van het gebouw geleidelijk gewijzigd, hoofdzakelijk door de bestaande volumes in kleinere lokalen op te delen. Aanvankelijk kregen de leerlingen van het lager onderwijs hier les, maar sinds 2011 is het gebouw bestemd voor de leerlingen van het middelbaar onderwijs en dient het als bijgebouw van het Jacqmainlyceum, dat in het voormalige Instituut voor Fysiologie is gevestigd. Een deel van het centrale paviljoen staat echter nog altijd leeg en bevindt zich in slechte staat.
Beschrijving
Symmetrisch U-vormig gebouw van drie bouwlagen. Het bestaat uit drie delen: een centraal paviljoen geflankeerd door lagere zijvleugels, en twee dwarse hoekpaviljoenen. Deze entiteiten zijn volledig autonoom (toegang, trappenhuisGedeelte van een gebouw waarin de trappen zijn ondergebracht., interne circulatiewegen en studielokalen zoals laboratoria, auditoria en kantoren). Aan de zijde van het park heeft het centrale paviljoen drie afgeschuinde traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), terwijl het aan de zijde van de binnenplaats een vlakke gevel heeft, achter een breed bordes1. Verhoogd platform vóór de ingang van een gebouw, bereikbaar via een aantal treden; - 2. Vloertje, boven aan of midden in een trap. dat oorspronkelijk door een glazen dak werd bekroond.
De gevels vertonen een strakke, geritmeerde indeling: een stenen benedenverdieping met bossages behandeld als een hoge onderbouwHoge sokkel, reikend tot ongeveer het midden van de toegang; meestal in hardsteen. voor de hogere bouwlagen in baksteen; de traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) zijn breed, met grote muuropeningen die worden gescheiden door steunberen volgens verkleinende ordonnantie die in een schoorsteenpijp uitmonden. Dit strakke uitzicht wordt getemperd door een gestileerde decoratie (schrijnwerk, baksteenwerk, sgraffiti met een voorstelling van de schenkers) die het gebouw een art-nouveaukarakter verleent.
Door hun afmetingen, hun structuur en hun decor zijn de muuropeningen de grote blikvangers van het gebouw: het metalen raamwerkVast of bewegend houten of metalen omlijsting van een ruit binnen een kozijn., dat is op de twee verdiepingen opengewerkt, is drieledig en is versierd met hoefijzerboogvormige metalen boogfriezen. Elk vensterLicht- en/of luchtopening in een muur. wordt bekroond door een I-balkIJzeren latei met I-profiel. die is opgedeeld in compartimenten versierd met kruisen. Boven een ligger versierd met rozetten wordt de borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. een sgraffitoSgraffito (Italiaans, van sgraffiare: krabben), decoratieve muurtechniek waarbij men een donkere pleisterlaag (doorgaans zwart, roetbruin of grijs) met een lichtgekleurde pleisterlaag bedekt; door de bovenste, nog niet verharde, laag weg te nemen volgens een vooraf bepaald grafisch ontwerp ontstaat een verdiepte tekening; de lichtgekleurde pleisterlaag kan bovendien gekleurd worden ‘al fresco’ (op de verse pleister) of ‘al secco’ (op de droge pleister). of een paneel van geëmailleerde baksteen.
Een brede kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement). op houten korbelen1. Diagonale houten balk ter ondersteuning van overkragende elementen zoals een luifel, een kroonlijst,…; 2. Balk om de verbinding tussen trekker en spantbeen in een kapspant te versterken. bekroont de opstand van het centrale paviljoen (consoles op de zijpaviljoenen), terwijl een vierledig daklicht het bovenste amfitheater verlicht. De lage vleugels monden uit in een stenen band met tandfries, onder een bakstenen attiekMuur of bouwlaag boven de kroonlijst die meestal het dak aan het gezicht onttrekt. en een stenen dekplaat.
Schrijnwerk deels bewaard.
Interieur. Zoals in de twee andere instituten van het Leopoldpark die eind 19e eeuw werden opgetrokken, heeft de constructie een monumentale zelfdragende metaalstructuur gemaakt van geprefabriceerde elementen. Betonnen funderingen dragen de stalen gebinten, die onderling door metalen balken worden verbonden. De gevels, de binnenmuren en de vloeren op gewelfblokjes rusten op metalen balken. Ook de trappenhuizenGedeelte van een gebouw waarin de trappen zijn ondergebracht. hebben een metaalstructuur. De imposante beglaasde muuropeningen vermengen spiegelglas (buitenzijde) en vensterglas (binnenzijde) en vormen dubbele beglaasde wanden, een systeem van dubbele beglazing dat door ingenieur Léon Gérard werd bedacht. De veeleer klassieke monumentale benadering vermengt techniciteit met innovatie.
De lokalen waren bestemd voor het praktisch geneeskundeonderricht en omvatten hoofdzakelijk leszalen, auditoria, dissectiezalen, praktijklokalen, kantoren… Een galerij loopt rond sommige auditoria, terwijl mobiele trappen naar verschillende plaatsen van de galerij kunnen worden gerold. Rekening houdend met de hoge kostprijs van het gebouw en de extra kosten gemaakt tijdens de uitvoering van de werken, werd de binneninrichting vrij sober gehouden. In de drieledige voorbouw van het centrale paviljoen bevindt zich het grote auditorium met oplopende bankenrijen; onder het centrale dakraam ligt het anatomisch spectatorium, een klein amfitheater met een centrale dissectietafel (de lijken werden via een goederenliftEen lift die voornamelijk bestemd is voor het vervoer van goederen/voorwerpen. aangevoerd).
De lokalen werden in de loop van de 20e eeuw aangepast aan de nieuwe bestemmingen van het gebouw (wijziging van het binnenschrijnwerk, vervanging van het raamwerk, aanpassing van de vloeren, plaatsing van tussenwanden…).
Het gebouw ligt in het benedengedeelte van het Leopoldpark, tegenover de vijver, waar vroeger het olifantenverblijf van de Dierentuin lag. Thans huisvest het gebouw de secundaire afdeling van het Jacqmainlyceum (Brussel Stad), alsook het Brussels Intercommunaal Laboratorium voor Scheikunde en Bacteriologie (Maalbeeklaan 3).
Geschiedenis
Het Instituut voor Anatomie en Histologie –of het Instituut Warocqué– is een van de drie eerste universitaire instituten die J.-J. Van Ysendyck en Léon Gérard van 1892 tot 1899 bouwden voor de Stad van de Wetenschap in het Leopoldpark. Na de bouw van de twee instituten voor Fysiologie (Universitair Instituut en Instituut Solvay, 1892-1894) en van het Instituut voor Hygiëne, Bacteriologie en Therapeutiek (1893-1894, in 1933 gesloopt en vervangen door het Instituut George Eastman), liet ook de behoefte aan een Instituut voor Anatomie zich voelen, want de lokalen van het Sint-Jansziekenhuis die de studenten toen gebruikten, waren niet langer geschikt. Op verzoek van professor Paul Héger kwam de industrieel Raoul Warocqué financieel tussen via een schenking aan de Stad Brussel, eigenares van het terrein. De bouw van dit instituut werd goedgekeurd tijdens de gemeenteraadszitting van 8.05.1893 en de werken gingen meteen van start. In 1895, na talrijke aanvullingen op het oorspronkelijke project, werd het gebouw ingehuldigd, hoewel het in werkelijkheid pas in 1898-1899 volledig klaar was. Het werd gebruikt door de geneeskundestudenten van de ULB. Al bij al was het financiële aandeel van de stad veel groter dan het mecenaat van Warocqué, hoewel het gebouw diens naam is blijven dragen.
Toen de ULB naar de Solbosch-campus verhuisde, kwamen de wetenschappelijke instituten van het Leopoldpark vanaf 1920 leeg te staan, hoewel de gebouwen eigendom van de Stad Brussel bleven. In 1929 werd het Instituut voor Anatomie gedeeltelijk omgevormd tot het Intercommunaal Laboratorium voor Scheikunde en Bacteriologie (herinrichtingsplan uit 1929, SAB/OW 59065), dat de rechtervleugel en een deel van het centrale paviljoen ter beschikking kreeg. In 1941 werden de collecties van het door Paul Otlet opgerichte Mundaneum (een planetair documentatie- en communicatiecentrum) die zich in het Jubelpark bevonden voorlopig in de rechtervleugel van het instituut ondergebracht. Ze bleven er tot in 1972. Van 1972 tot 1985 was het rechterdeel van het gebouw buiten gebruik.
In 1985 plande de stad de vestiging van de voorbereidende afdeling van het Jacqmainlyceum in de leegstaande vleugel van het Instituut Warocqué. Hoewel de herinrichtingsplannen van architect Rimanque niet werden uitgevoerd, hebben diverse ingrepen (tussenwanden, verlaagde plafonds, vervanging van het raamwerkVast of bewegend houten of metalen omlijsting van een ruit binnen een kozijn....) de rechtervleugel van het gebouw geleidelijk gewijzigd, hoofdzakelijk door de bestaande volumes in kleinere lokalen op te delen. Aanvankelijk kregen de leerlingen van het lager onderwijs hier les, maar sinds 2011 is het gebouw bestemd voor de leerlingen van het middelbaar onderwijs en dient het als bijgebouw van het Jacqmainlyceum, dat in het voormalige Instituut voor Fysiologie is gevestigd. Een deel van het centrale paviljoen staat echter nog altijd leeg en bevindt zich in slechte staat.
Beschrijving
Symmetrisch U-vormig gebouw van drie bouwlagen. Het bestaat uit drie delen: een centraal paviljoen geflankeerd door lagere zijvleugels, en twee dwarse hoekpaviljoenen. Deze entiteiten zijn volledig autonoom (toegang, trappenhuisGedeelte van een gebouw waarin de trappen zijn ondergebracht., interne circulatiewegen en studielokalen zoals laboratoria, auditoria en kantoren). Aan de zijde van het park heeft het centrale paviljoen drie afgeschuinde traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), terwijl het aan de zijde van de binnenplaats een vlakke gevel heeft, achter een breed bordes1. Verhoogd platform vóór de ingang van een gebouw, bereikbaar via een aantal treden; - 2. Vloertje, boven aan of midden in een trap. dat oorspronkelijk door een glazen dak werd bekroond.
De gevels vertonen een strakke, geritmeerde indeling: een stenen benedenverdieping met bossages behandeld als een hoge onderbouwHoge sokkel, reikend tot ongeveer het midden van de toegang; meestal in hardsteen. voor de hogere bouwlagen in baksteen; de traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) zijn breed, met grote muuropeningen die worden gescheiden door steunberen volgens verkleinende ordonnantie die in een schoorsteenpijp uitmonden. Dit strakke uitzicht wordt getemperd door een gestileerde decoratie (schrijnwerk, baksteenwerk, sgraffiti met een voorstelling van de schenkers) die het gebouw een art-nouveaukarakter verleent.
Door hun afmetingen, hun structuur en hun decor zijn de muuropeningen de grote blikvangers van het gebouw: het metalen raamwerkVast of bewegend houten of metalen omlijsting van een ruit binnen een kozijn., dat is op de twee verdiepingen opengewerkt, is drieledig en is versierd met hoefijzerboogvormige metalen boogfriezen. Elk vensterLicht- en/of luchtopening in een muur. wordt bekroond door een I-balkIJzeren latei met I-profiel. die is opgedeeld in compartimenten versierd met kruisen. Boven een ligger versierd met rozetten wordt de borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. een sgraffitoSgraffito (Italiaans, van sgraffiare: krabben), decoratieve muurtechniek waarbij men een donkere pleisterlaag (doorgaans zwart, roetbruin of grijs) met een lichtgekleurde pleisterlaag bedekt; door de bovenste, nog niet verharde, laag weg te nemen volgens een vooraf bepaald grafisch ontwerp ontstaat een verdiepte tekening; de lichtgekleurde pleisterlaag kan bovendien gekleurd worden ‘al fresco’ (op de verse pleister) of ‘al secco’ (op de droge pleister). of een paneel van geëmailleerde baksteen.
Een brede kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement). op houten korbelen1. Diagonale houten balk ter ondersteuning van overkragende elementen zoals een luifel, een kroonlijst,…; 2. Balk om de verbinding tussen trekker en spantbeen in een kapspant te versterken. bekroont de opstand van het centrale paviljoen (consoles op de zijpaviljoenen), terwijl een vierledig daklicht het bovenste amfitheater verlicht. De lage vleugels monden uit in een stenen band met tandfries, onder een bakstenen attiekMuur of bouwlaag boven de kroonlijst die meestal het dak aan het gezicht onttrekt. en een stenen dekplaat.
Schrijnwerk deels bewaard.
Interieur. Zoals in de twee andere instituten van het Leopoldpark die eind 19e eeuw werden opgetrokken, heeft de constructie een monumentale zelfdragende metaalstructuur gemaakt van geprefabriceerde elementen. Betonnen funderingen dragen de stalen gebinten, die onderling door metalen balken worden verbonden. De gevels, de binnenmuren en de vloeren op gewelfblokjes rusten op metalen balken. Ook de trappenhuizenGedeelte van een gebouw waarin de trappen zijn ondergebracht. hebben een metaalstructuur. De imposante beglaasde muuropeningen vermengen spiegelglas (buitenzijde) en vensterglas (binnenzijde) en vormen dubbele beglaasde wanden, een systeem van dubbele beglazing dat door ingenieur Léon Gérard werd bedacht. De veeleer klassieke monumentale benadering vermengt techniciteit met innovatie.
De lokalen waren bestemd voor het praktisch geneeskundeonderricht en omvatten hoofdzakelijk leszalen, auditoria, dissectiezalen, praktijklokalen, kantoren… Een galerij loopt rond sommige auditoria, terwijl mobiele trappen naar verschillende plaatsen van de galerij kunnen worden gerold. Rekening houdend met de hoge kostprijs van het gebouw en de extra kosten gemaakt tijdens de uitvoering van de werken, werd de binneninrichting vrij sober gehouden. In de drieledige voorbouw van het centrale paviljoen bevindt zich het grote auditorium met oplopende bankenrijen; onder het centrale dakraam ligt het anatomisch spectatorium, een klein amfitheater met een centrale dissectietafel (de lijken werden via een goederenliftEen lift die voornamelijk bestemd is voor het vervoer van goederen/voorwerpen. aangevoerd).
De lokalen werden in de loop van de 20e eeuw aangepast aan de nieuwe bestemmingen van het gebouw (wijziging van het binnenschrijnwerk, vervanging van het raamwerk, aanpassing van de vloeren, plaatsing van tussenwanden…).
Bronnen
Archieven
ASB/OW 59065; ASB/ Dozen 14-7, 10, 14, 20 (A-Beschermd Monument).ASB/Bulletin Communal, 1893, I, pp. 290-294; II, p. 737.
AAM / foto van de maquette van het Instituut voor Anatomie, bewaard bij de familie Warocqué.
Publicaties en studies
BRAUMAN, A., CULOT M., MIEROP C., Institut Warocqué. Parc Léopold. Proposition de reconversion en centre d’éducation physique, AAM, Brussel, 1982.
BRAUMAN, A., DEMANET, M., Le Parc Léopold 1850-1950. Le zoo, la cité scientifique et la ville, AAM, Brussel, 1985.
DESPY-MEYER, A., DEVRIESE, D., Ernest Solvay et son temps, Archief van de ULB, 1997.
LAMBERT, C., Étude historique de l’Institut d’Anatomie et d’Histologie Warocqué (Stad Brussel – Cel Historisch Erfgoed), januari 2001.
LOURYAN S., VANMUYLDER N., “L’Institut d’Anatomie Raoul Warocqué de l’ULB (1893-1928)”, New Yperman, vol. 7, 2006, pp. 3-8.
Tijdschriften
DESPY-MEYER, A., DEVRIESE, D., “Paul Héger, maître d’œuvre des instituts d’enseignement et de recherche en sciences médicales voulus par Ernest Solvay à Bruxelles (1891-1895)”, VAN LUNTHEREN, F.-H., PALM, L.-C., VAN PAEMEL, G. (o.l.v.), “De toga om de wetenschap. Ontwikkelingen in het hoger onderwijs in de geneeskunde, natuurwetenschappen en techniek in België en Nederland (1850-1940)”, Themanummer van Gewina, XVI, 1993, 3, pp. 90-103.
VIRÉ, L., “La Cité scientifique du Parc Léopold à Bruxelles. 1890-1920”, Cahiers Bruxellois. Revue d’histoire urbaine, dl. XIX, 1974, pp. 86-180.