Typologie(ën)
Ontwerper(s)
Victor BESME – architect, wegeninspecteur – 1866-1878
Stijlen
Inventaris(sen)
- Actualisatie van de Urgentie-Inventaris (Sint-Lukasarchief - 1993-1994)
- Actualisatie van het inventarisatieproject van het Bouwkundig Erfgoed (DMS-DML - 1995-1998)
- Het monumentale erfgoed van België. Sint-Gillis (DMS-DML - 1997-2004)
- Kerkkappen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1830-1940 (Urban - 2019)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem), authenticiteit (idem + de kwaliteit van de uitvoering) en integriteit (bewaringstoestand, oorspronkelijke elementen)). Een goed bevat ook artistieke waarde als het kunstwerken omvat (beeldhouwwerken, reliëfs ontworpen voor het goed, enz.) of decoratieve elementen uit de oorspronkelijke bouwperiode of met bijzondere kwaliteit (gesigneerd glasramen, sgraffito, lichtbeuk, enz.).
- Esthetisch Historisch gezien werd die waarde aangewend om waardevolle groene ruimten en natuurlijke of halfnatuurlijke gebieden aan te duiden. De waarde kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Een afweging met andere waarden dringt zich tevens op: de artistieke, de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en de stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen). De volgende selectiecriteria worden er eveneens aan gekoppeld: de ensemblewaarde en de contextuele waarde.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde : - als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente; - of als getuigenis van een periode en/of een zeldzame ontwikkeling van een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; de Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; - of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale lanen of in de Leopoldswijk); - of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur – met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (bv. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte); - of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (bv. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, de Congreskolom); - of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken); - of als het representatief is van het oeuvre van een belangrijke architect in de architectuurgeschiedenis op internationaal, nationaal, regionaal of lokaal niveau (dit betreft zowel befaamde architecten als V. Horta, V. Bourgeois, M. Polak als secundaire architecten, die lokaal verbonden worden aan een gemeente zoals Fernand Lefever in Koekelberg of Emile Hoebeke in Sint-Agatha-Berchem).
- Wetenschappelijk De wetenschappelijke waarde wordt vaak erkend in het geval van landschappen (parken, halfnatuurlijke gebieden). Binnen de context van een onroerend goed kan het gaan om de aanwezigheid van een (bouw)element (bijzonder materiaal, experimenteel materiaal, bouwprocédé of -component) of getuigenis van een ruimtelijk-structurele ruimte (stedenbouwkundig) waarvan het behoud moet worden overwogen met het oog op wetenschappelijk onderzoek. In het geval van archeologische vindplaatsen en overblijfselen wordt de wetenschappelijke waarde erkend in relatie tot het uitzonderlijke karakter van de resten op het gebied van ouderdom (bijvoorbeeld de Romeinse villa in Jette), de uitzonderlijke bewaringsomstandigheden (bijvoorbeeld de site van het vroegere dorp Oudergem) of de uniciteit van de elementen (bijvoorbeeld een volledig bewaard dakspant) en derhalve op dat vlak een uitzonderlijke en prominente wetenschappelijke bijdrage vormen tot de kennis van ons stedelijk en pre-stedelijk verleden.
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroege gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (ingenieur), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan m.b.t. een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen of landschappen hebben in het verleden een prominente rol gespeeld in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte en de stedelijke ruimte. Meestal bepalen zij andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het daarin een rol speelt, bijvoorbeeld : - hoekgebouwen; - coherente pleinen of homogene huizenrijen (gevels die een ensemble vormen van dezelfde stijl, periode en volume); - tuinwijken, - deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, - relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe die architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Het gehucht Obbrussel maakte aanvankelijk deel uit van de parochie Vorst, maar kreeg in 1216 van hertog Hendrik I van Brabant en Lotharingen de toelating om een onafhankelijke parochie te worden en een eigen kerk te bouwen, met doopkapel en kerkhof. De kerk werd gewijd aan Sint-Gillis, die in Frankrijk en Lotharingen vereerd werd. De Benedictijnen van het klooster van Vorst behielden echter het prerogatief over de benoeming van de pastoor. Het kerkhof lag naast de kerk, die naar het oosten gericht was en een toegang in het zuiden had. De oorspronkelijke dorpskern van Obbrussel ontwikkelde zich rond deze kerk. De inwoners sloopten de kerk in 1578 om te verhinderen dat ze gebruikt zou worden door de Spaanse belegeraars van Brussel.
De bouw van een tweede kerk, op de plaats van de eerste, startte in 1595. Het koor werd ingewijd in 1600 maar het gebouw werd pas in 1756 voltooid met de overkapping van het schip (op een chronogram aan de koortoegang stond: “tanDeM noVa eCCLesIa”, met de datum “MDCCLVI”). De kerk liep enige schade op bij het bombardement van Brussel in 1695. Ze werd vergroot en kreeg een nieuwe toren in 1823. De iconografie lijkt te bevestigen dat deze kerk dezelfde oriëntatie had als de vorige.
Omdat ze niet meer beantwoordde aan de behoeften van een steeds groeiende bevolking, werd de kerk in 1866 gesloopt om plaats te maken voor een grotere. Victor Besme, wegopzichter van de buitenwijken van Brussel en trouw raadgever van Leopold II voor de verfraaiing van Brussel, tekende de plannen vanaf 1862. Hij wijzigde de ligging: het koor zou voortaan naar het westen gericht zijn en de kerk kwam dichter bij de Fortstraat te staan.
In 1866 werden de werken toegewezen aan aannemer A. Braive voor een budget van 370.000 frank. Men begon met de bouw van het koor, het transept en slechts een deel van de middenbeuk. Ten gevolge van een geschil tussen de architect en de kerkfabriek werden de werken eind 1867 stopgezet en pas in 1875 hervat. Uiteindelijk werd de kerk in 1878 voltooid en werd ze plechtig ingewijd op 12.04.1880.
Het nieuwe eclectischeVeel voorkomende stijl (ca. 1850-1914) die inspiratie put uit verschillende architectuurstijlen uit het verleden. Komt door de combinatie van enerzijds verschillende stijlelementen en anderzijds nieuwe technieken en materialen tot een unieke eigentijdse creatie. gebouw is geïnspireerd op de romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . bouwkunst en de laat-gotiek.
De basilicale kruiskerk bestaat uit een klokkentorenportaal geflankeerd door twee zijkapellen, gevolgd door middenschip van vier traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) tussen twee zijbeuken. Het transept valt op door haar vrij korte apsidiale armen. Het koor telt twee traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), eindigt in een apsis en wordt geflankeerd door twee apsidiolen. Middenbeuk, transept en koor tellen twee bouwlagen, terwijl zijbeuken, transeptapsiden en apsidiolen slecht over één bouwlaag beschikken.
Hoofdgevel met toren en haar twee laterale traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) volledig in Savonnières, rest van gebouw in baksteen met hier en daar wit- en hardstenen elementen. Hoofdgevel weerspiegelt drieledige opbouw van beuken. Centraal bekroond door imposante vierkante klokkentoren onder torenspits. Gedeeltelijk opengewerkteOpengewerkt, voorzien van een stelsel van kleine, decoratieve openingen. schoormuur corrigeert hoogteverschil tussen zijbeuken en middenbeuk/toren. Centraal inspringend rondboogportaal op zuilenCilindervormig steunpunt; vaak voorzien van basis en kapiteel. De kleine en/of dunne variant ervan wordt colonnet genoemd.; gebeeldhouwd timpaanMonumentaal driehoekig of segmentvormig boogveld, meestal besloten in een fronton; vaak rijkelijk versierd. met taferelen uit leven van Sint-Gillis; grote vleugeldeur aan zware hengselsSmeedijzeren beslag waarmee deuren, ramen of luiken worden opgehangen.. Groot rondboogvenster boven portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). verlicht middenbeuk; maaswerk met o.a. groots rozetRozet, versiering met concentrische vorm, lijkend op een bloem; in ruime zin roosvenster, groot rondlicht, gevuld met gotisch maaswerk van rozetten, drie-, vier- en veelpassen in concentrische schikking en/of gevuld met glas-in-lood.. Aan weerszijden van portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. met maaswerk samengesteld uit biforaTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. onder oculusKlein rond, ovaal of polygonaal venster.. Dit venstertype vormt één van de leidmotieven van het gebouw en vindt men terug in alle gevels. Hoofdgevel verlevendigd met terugkerende elementen zoals getrapteGevel met een driehoekige bekroning die trapsgewijs versmalt. klimmende boogfriezenReeks van kleine (decoratieve) bogen, vaak steunend op kraagstenen., versneden steunberen, opgewerkte pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje., rondstaafprofielen, teerling- en knoppenkapitelen, vierpassen,…
Torenspits aan basis benadrukt door driehoekige frontonsDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening. met uurwerken, in 1894 gerealiseerd door Mechels huis Ed. Michiels-Moermans en Zoon, in 2002 door hetzelfde huis gerestaureerd. Torenspits bekleed met leien en bekroond door kunstig bewerkt smeedijzerenTaai, ‘kneedbaar’ ijzer dat ambachtelijk wordt ‘gesmeed’ (gehamerd bij hoge temperatuur) tot decoratieve bouwonderdelen als tuinhekken, borstweringen… kruis.
Transeptarmen eindigen in puntgevelGevel waarvan de top driehoekig is. met grote klimmende boogfriezenReeks van kleine (decoratieve) bogen, vaak steunend op kraagstenen..
Tegen volledige achterzijde van kerk smal en lager volume van twee bouwlagen onder lessenaardak; herbergt sacristie en vormt overgang tussen ronde vormen van koorafsluiting en apsissen en rechte rooilijn van straten. In verlengde van koor deur tot sacristie onder biforaTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. en puntgevelGevel waarvan de top driehoekig is. met kruis in Savonnières. Gevel naar Oude Mannenstraat met drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) en vensteromlijstingen en tussenstijl in Savonnières. Gevel in Sint-Gilliskerkstraat met brede erkerRechthoekig of veelhoekig uitbouwsel, als het ware op de gevel geplakt en daardoor deel uitmakend van de achterliggende ruimte; vaak over één of meer verdiepingen gestapeld. toegevoegd door arch. Raphaël Verwilghen, 1928.
Interieur. Ruimte overspannen met spitsbooggewelven met geprofileerde ribben. Rondboogarcades die beuken van elkaar scheiden ondersteund door bundelpijlersSamengestelde pijler bezet met (half)zuilen, pijlers of pilasters die bogen uit verschillende richtingen opvangt. (bestaande uit vier halfzuilen). Triforium uit drie- of viervoudige arcaden, sommige blindZonder opening; blind venster, schijnopening.. KapitelenKopstuk van een zuil, pijler of pilaster; algemeen om de gedragen last op een smaller draagvlak over te brengen. versierd met van elkaar verschillende gepleisterde plantenmotieven. Metalen kapconstructie. Meubilair. Pastoor Aertssens, parochiepriester van 1885 tot 1911, verfraaide bij zijn aankomst de schaars bemeubelde kerk met altaren, vier eiken biechtstoelen (1890), eiken preekstoel met zes standbeelden die vier evangelisten, Sint-Paulus en Sint-Petrus voorstellen (1890), koorstoelen (M. Daems, Turnhout, 1885) en communiebank evenals verschillende glas-in-loodramen (zie hieronder); hij voorzag kerk ook van elektrische verlichting. Hoofdaltaar in neoromaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . stijl, wit marmer met versieringen en koperen beeldjes, 1880.
In 1961 werd vloer van koorruimte tussen koorhek en hoofdaltaar op dezelfde hoogte gebracht als rest van het koor (arch. Simon Brigode). Altaar met retabel en koorstoelen weggehaald en opnieuw geïnstalleerd in kerk van Nethen (Duitsland). Nieuw Mazy-marmeren altaar in koor. Oorspronkelijke tegelvloer daarbij vervangen door grote leisteentegels.
Kapel van Maagd Maria en kapel gewijd aan Sint-Gillis bevinden zich in de apsidiolen, resp. links en rechts van koor; uitgerust met wit marmeren en koperen altaren in neoromaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . stijl, resp. van 1897 en 1890.
Schildering. In 1882 werden binnenmuren eerste keer gewit. In 1893 kregen wanden van koor en transept nieuwe verflaag in drie tinten. Schilder Arthur Van Gramberen herschilderde volledige kerk in 1923 volgens richtlijnen van kanunnik Simons, parochiepriester. Koor en transept werden toen versierd met engelen en heiligen. In 1959 werd interieur gedeeltelijk bedekt met parelgrijze verf, voor kapitelenKopstuk van een zuil, pijler of pilaster; algemeen om de gedragen last op een smaller draagvlak over te brengen. en basis van pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) werd hardsteenkleur gebruikt en gewelven werden strogeel geschilderd. Tijdens recente restauratie kregen meeste muren uniforme verflaag. Momenteel is vrijmaking van polychromie van 1923 gepland voor koor en twee zijkapellen evenals voor timpanenMonumentaal driehoekig of segmentvormig boogveld, meestal besloten in een fronton; vaak rijkelijk versierd. van transeptarmen.
Orgel. Plaatsing van twee romantische orgels, uitgevoerd door bouwers J. Billion en H. Van de Loo uit Wezemael, 1883. Kast is werk van beeldhouwer Janssens uit Sint-Truiden, volgens plannen van Mertens; houten beeld van koning David omringd door musicerende engelen domineert. Orgels in 1956-1957 gerestaureerd en van elektriciteit voorzien door orgelbouwer M. Delmotte uit Doornik.
Glasramen. Glasramen van koor uitgevoerd door H. Dobbelaere, 1880. Voorstellingen in midden: l. Sint-Gillis, Sint-Barbara en Sint-Franciscus van Sales en r. Sint-Jozef, Sint-Elizabeth en Sint-Johannes-de-Doper, patroonheiligen van familie Berckmans, schenkers van glasramen van koor. Andere twee glasramen van koor stellen twaalf apostelen voor. Overige glasramen uitgevoerd door J. Dobbelaere tussen 1904 en 1923; medaillonsRonde of ovale cartouche. met taferelen uit leven van Maagd Maria in l. transept en taferelen uit leven van Jezus in r. transept. Voorstelling van glasramen in l. zijbeuk, vanaf transept: opstanding van Lazarus, Jezus bedaart storm over meer, vermenigvuldiging van brood, Goede Herder en, op gevel, Heilig Hart dat aan Marguerite-Marie Alacoque verschijnt. Voorstelling glasramen in r. zijbeuk, vanaf transept: Jezus overhandigt apostel Petrus sleutelsSluitsteen van een opening; weerhoudt de gewelfstenen in een boog of gewelf. van hemelrijk, terugkeer van verloren zoon, bergrede, Jezus zegent kinderen, Heilige Maagd omringd door heiligen uit hemel. Andere glasramen hebben gestileerde plantenmotieven die soms liturgische symbolen omringen. Hoge venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. van middenbeuk bestaan uit spel van licht gekleurd glas-in-lood. In 1938 werden zijvensters van klokkentorenportaal ook in lood gezet. Alle glasramen opnieuw in lood gezet in 1958.
Klokken. Toren herbergde verschillende klokken uitgevoerd door A. en Ch. Van Aerschodt uit Leuven, 1877. Twee werden verwijderd tijdens WO II. Na oorlog leverde huis Michiels uit Mechelen twee nieuwe klokken.
In 1991 werd kerk om veiligheidsredenen gesloten. Van 1997 tot nu restauratie in verschillende fasen door arch. A. Dupont en J.L. Vanden Eynde 1997-1999: daken en kappen, stucwerkModelleerbare, snel hardende massa van gips, kalk en zand; in gepolijste vorm ter vervanging van marmer. en bepleisteringen; 2000: gevels en glasramen, vernieuwing van elektrische installaties; gestart in 2000: schilderwerken binnen.
Beschermd volgens Besluit van Brusselse Hoofdstedelijke Regering van 16.03.1995.
Bronnen
Archieven van de kerkfabriek.
Publicaties en studies
BERNAERTS, A., Histoire de la paroisse de Saint-Gilles-lez-Bruxelles, éd. De Visscher, Brussel, 1954.
BERNIER, F., Monographie de Saint-Gilles-lez-Bruxelles, P. Weissenbruch, Brussel, 1904.
COEKELBERGHS, D., JANSSENS, W., Fotorepertorium van het meubilair van de Belgische bedehuizen, Provincie Brabant, Kanton Sint-Gillis, KIK, Brussel, 1979, p. 14.
Inventaire exhaustif des orgues en région bruxelloise, La Renaissance de l'Orgue, Brussel, 1992, p. 125.
KEMPENEERS, J., Histoire d'Obbrussel-Saint-Gilles, Brussel, 1962, pp. 73-90.