Centraal Station
Europakruispunt
Keizerinlaan 1-3-5-7
Putterij 19-21-23-25
Kantersteen 4-6-8-10-12-14-16
Typologie(ën)
station
Spoorwegerfgoed
Spoorwegerfgoed
Ontwerper(s)
Victor HORTA – architect – 1936
Stijlen
Art deco
Inventaris(sen)
- Inventaris van het Hedendaags Erfgoed (Urbat - 1994)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Bouwen door de eeuwen heen in Brussel. Stad Brussel (1989-1993)
- Inventaris van de stationsgebouwen in Brussel (Thierry Demey)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroeg gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (> engineering), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan mbt een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
2016
id
Urban : 30201
Beschrijving
Ondergronds
spoorwegstation, met vrijstaande bovenbouw op trapezoïdale plattegrond, begrensd door het Europakruispunt, de
Putterij, Kantersteen en Keizerinlaan.
Opdracht in 1910 toegewezen aan architect Victor Horta, aanvankelijk met afwijkend programma en ruimere meer westelijke inplanting; voorontwerpen van 1912-1913 en van 1920, laatst genoemde met ellipsvormige hal met koepeldakDak waarvan de buitenomtrek die van een koepel is.. Na hervatting van de werken aan de noord-zuid-verbinding (1935) verschoven naar de huidige locatie binnen de bestaande wegenis van 1928-1933. Definitief ontwerp van 1936, vervolgens verder uitgewerkt ; bouw aangevat in 1937, leiding overgedragen aan architect M. Brunfaut in 1945 ; ingehuldigd in 1952. Nog uitgebreid met een bijkomend ondergronds toegangscomplex (richting Grasmarkt) geopend in 1954 ; vervolgens met een ondergronds net van doorgangen onder de omringende wegenis ca. 1960, later aangesloten op het metrostation «Centraal Station» (lijn 1, 1965-1969). Sobere, functionele architectuur met vage classicerende en art deco-reminiscenties, in de lijn van de internationale officiële bouwkunst van de late jaren 1930. Laatste belangrijke verwezenlijking binnen het œuvre van Horta, met referenties naar vroeger werk met name het Volkshuis en het Paleis voor Schone Kunsten.
Complex programma. Bovenbouw met vijf bouwlagen en bijkomende entresol overeenkomstig het terreinverval aan zijde Keizerinlaan, met de centrale lokettenhal met twee toegangen, onder meer bewaarplaats, verbruikzaal en postkantoor, voorts kantoren op de verdieping ; overwelfde doorgang tussen Putterij en Kantersteen. Ondergrondse tussenverdiepingLage verdieping tussen twee bouwlagen; vaak boven commerciële benedenverdieping gelegen. met diverse diensten, wachtzaal, Koninklijk salon, sanitair en handelsruimte, bestemd voor circulatie tussen hal, toegangscomplexen «Centrum» en «Kantersteen» en perrons. Onderste niveau met drie perrons ingericht in de gebogen spoortunnel, met telkens twee vaste, twee roltrappen en lift.
Gevels met parementGevel- of muurbekleding. van natuursteen (Gobertange, Reffroy, Euville, Blancouve) en hardsteen voor sokkel en dekstenen; bronzen raamwerkVast of bewegend houten of metalen omlijsting van een ruit binnen een kozijn.. Vrij symmetrische opbouw, uniform belijnd door de puilijst en de getande kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement)., met repititief verticaal ritme. Centrale hoofdtoegang geaccentueerd als convex gebogen hoekpartij : open doorgangen, twee aan twee met opschrijft «BRUXELLES CENTRAL - BRUSSEL CENTRAAL» aan weerszijden van bronzen inhuldigingsplaat, onder breed uitspringende luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak. op massieve zuilen; erboven negen traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met oplopende beglazing met kleine roeden en ingediepte penanten; oorspronkelijk complexere keperbekroning, nog tijdens de bouw verwijderd. Twee gebeeldhouwde reliëfs door Ch. Leplae (1954) met evocatie van de vroegere Putterijwijk. Voorts vrij eenvormige opstand met ruim beglaasde begane grond (vitrines, ingangen), bovenverdieping, geritmeerd door lisenenDecoratieve, uitspringende, verticale geleding, vaak met andere liseen verbonden door boog(fries). en groeven, met registersVensterstrook in een topgevel. van verdiepte rechthoekige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. van verschillende hoogte. Respectievelijk afgeronde en driezijdig afgeschuinde hoeken aan de Kantersteen. westgevel (Keizerinlaan) centraal gemarkeerd door driezijdige erkerpartij. noordgevel (Putterij) door centrale doorgang, overkragende en inspringende partijen. Langgerekte oostgevel (Kantersteen) gebroken door de middenpartij met pilasterindeling, architraafHoofdbalk; het onderste, dragende deel van een klassiek hoofdgestel, meestal geleed door banden., flankerende tweezijdige erkersRechthoekig of veelhoekig uitbouwsel, als het ware op de gevel geplakt en daardoor deel uitmakend van de achterliggende ruimte; vaak over één of meer verdiepingen gestapeld. en belijnende luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak., met uitgehold portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule).; gebeeldhouwd reliëf door E. Barmarain.
Interieur, met kenmerkend gebruik van Travertijn voor de wandbekleding. Wijdse, rechthoekige lokettenhal onder geknikt casementenplafond met glassteenvulling en neonomlijsting, opgevangen door portaalspanten en trapsgewijs verlaagd als begeleiding van de monumentale trappenpartij naar de ondergrondse tussenverdiepingLage verdieping tussen twee bouwlagen; vaak boven commerciële benedenverdieping gelegen.: noordwand met loketten van graniet. Muurschildering met Sint-Michiel en Belgische steden door J . Hayez boven de hoofdtoegang ten westen; herdenkingsplaten respectievelijk voor E. Franchimont, V. Waucquez en M. Lastiau door A. Wansart, voor F. Brunfaut en E. François door D. Ledel (1958) opgericht door het Nationaal Bureau voor de Noord-Zuidverbinding. Dubbele bordestrap naar de toegang ten oostzuidelijke wand met oorlogsmonument voor de spoorwegarbeiders door F. Débonnaires (1952). Marmervloer (Mirabeau) met koperen emblemen van Brussel, Antwerpen en Luik. Toegangscomplex «Centrum» : zuilenhal met hellend vlak, vaste en roltrap, uitmondend in een cirkelvormige lokettenzaal. Verbruikzaal met grosso modo bewaarde inrichting.
Opdracht in 1910 toegewezen aan architect Victor Horta, aanvankelijk met afwijkend programma en ruimere meer westelijke inplanting; voorontwerpen van 1912-1913 en van 1920, laatst genoemde met ellipsvormige hal met koepeldakDak waarvan de buitenomtrek die van een koepel is.. Na hervatting van de werken aan de noord-zuid-verbinding (1935) verschoven naar de huidige locatie binnen de bestaande wegenis van 1928-1933. Definitief ontwerp van 1936, vervolgens verder uitgewerkt ; bouw aangevat in 1937, leiding overgedragen aan architect M. Brunfaut in 1945 ; ingehuldigd in 1952. Nog uitgebreid met een bijkomend ondergronds toegangscomplex (richting Grasmarkt) geopend in 1954 ; vervolgens met een ondergronds net van doorgangen onder de omringende wegenis ca. 1960, later aangesloten op het metrostation «Centraal Station» (lijn 1, 1965-1969). Sobere, functionele architectuur met vage classicerende en art deco-reminiscenties, in de lijn van de internationale officiële bouwkunst van de late jaren 1930. Laatste belangrijke verwezenlijking binnen het œuvre van Horta, met referenties naar vroeger werk met name het Volkshuis en het Paleis voor Schone Kunsten.
Complex programma. Bovenbouw met vijf bouwlagen en bijkomende entresol overeenkomstig het terreinverval aan zijde Keizerinlaan, met de centrale lokettenhal met twee toegangen, onder meer bewaarplaats, verbruikzaal en postkantoor, voorts kantoren op de verdieping ; overwelfde doorgang tussen Putterij en Kantersteen. Ondergrondse tussenverdiepingLage verdieping tussen twee bouwlagen; vaak boven commerciële benedenverdieping gelegen. met diverse diensten, wachtzaal, Koninklijk salon, sanitair en handelsruimte, bestemd voor circulatie tussen hal, toegangscomplexen «Centrum» en «Kantersteen» en perrons. Onderste niveau met drie perrons ingericht in de gebogen spoortunnel, met telkens twee vaste, twee roltrappen en lift.
Gevels met parementGevel- of muurbekleding. van natuursteen (Gobertange, Reffroy, Euville, Blancouve) en hardsteen voor sokkel en dekstenen; bronzen raamwerkVast of bewegend houten of metalen omlijsting van een ruit binnen een kozijn.. Vrij symmetrische opbouw, uniform belijnd door de puilijst en de getande kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement)., met repititief verticaal ritme. Centrale hoofdtoegang geaccentueerd als convex gebogen hoekpartij : open doorgangen, twee aan twee met opschrijft «BRUXELLES CENTRAL - BRUSSEL CENTRAAL» aan weerszijden van bronzen inhuldigingsplaat, onder breed uitspringende luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak. op massieve zuilen; erboven negen traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met oplopende beglazing met kleine roeden en ingediepte penanten; oorspronkelijk complexere keperbekroning, nog tijdens de bouw verwijderd. Twee gebeeldhouwde reliëfs door Ch. Leplae (1954) met evocatie van de vroegere Putterijwijk. Voorts vrij eenvormige opstand met ruim beglaasde begane grond (vitrines, ingangen), bovenverdieping, geritmeerd door lisenenDecoratieve, uitspringende, verticale geleding, vaak met andere liseen verbonden door boog(fries). en groeven, met registersVensterstrook in een topgevel. van verdiepte rechthoekige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. van verschillende hoogte. Respectievelijk afgeronde en driezijdig afgeschuinde hoeken aan de Kantersteen. westgevel (Keizerinlaan) centraal gemarkeerd door driezijdige erkerpartij. noordgevel (Putterij) door centrale doorgang, overkragende en inspringende partijen. Langgerekte oostgevel (Kantersteen) gebroken door de middenpartij met pilasterindeling, architraafHoofdbalk; het onderste, dragende deel van een klassiek hoofdgestel, meestal geleed door banden., flankerende tweezijdige erkersRechthoekig of veelhoekig uitbouwsel, als het ware op de gevel geplakt en daardoor deel uitmakend van de achterliggende ruimte; vaak over één of meer verdiepingen gestapeld. en belijnende luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak., met uitgehold portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule).; gebeeldhouwd reliëf door E. Barmarain.
Interieur, met kenmerkend gebruik van Travertijn voor de wandbekleding. Wijdse, rechthoekige lokettenhal onder geknikt casementenplafond met glassteenvulling en neonomlijsting, opgevangen door portaalspanten en trapsgewijs verlaagd als begeleiding van de monumentale trappenpartij naar de ondergrondse tussenverdiepingLage verdieping tussen twee bouwlagen; vaak boven commerciële benedenverdieping gelegen.: noordwand met loketten van graniet. Muurschildering met Sint-Michiel en Belgische steden door J . Hayez boven de hoofdtoegang ten westen; herdenkingsplaten respectievelijk voor E. Franchimont, V. Waucquez en M. Lastiau door A. Wansart, voor F. Brunfaut en E. François door D. Ledel (1958) opgericht door het Nationaal Bureau voor de Noord-Zuidverbinding. Dubbele bordestrap naar de toegang ten oostzuidelijke wand met oorlogsmonument voor de spoorwegarbeiders door F. Débonnaires (1952). Marmervloer (Mirabeau) met koperen emblemen van Brussel, Antwerpen en Luik. Toegangscomplex «Centrum» : zuilenhal met hellend vlak, vaste en roltrap, uitmondend in een cirkelvormige lokettenzaal. Verbruikzaal met grosso modo bewaarde inrichting.
Bronnen
Publicaties en studies
PICALAUSA, G., Van het Koningsplein naar het Centraal Station, De laatste werken van Victor Horta, onuitgegeven verhandeling, St.-Lukas Hoger Architectuurinstituut Brussel, 1953.
Tijdschriften
MARTINY, V.-G., La Halte Centrale (Rythme, 1953, 14, p. 16-22).