Typologie(ën)
winkel
Ontwerper(s)
P. SAINTENOY – architect – 1898
Stijlen
Neogotiek
Inventaris(sen)
- Urgentie-inventaris van het bouwkundig erfgoed van de Brusselse agglomeratie (Sint-Lukasarchief 1979)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Bouwen door de eeuwen heen in Brussel. Stad Brussel (1989-1993)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem), authenticiteit (idem + de kwaliteit van de uitvoering) en integriteit (bewaringstoestand, oorspronkelijke elementen)). Een goed bevat ook artistieke waarde als het kunstwerken omvat (beeldhouwwerken, reliëfs ontworpen voor het goed, enz.) of decoratieve elementen uit de oorspronkelijke bouwperiode of met bijzondere kwaliteit (gesigneerd glasramen, sgraffito, lichtbeuk, enz.).
- Esthetisch Historisch gezien werd die waarde aangewend om waardevolle groene ruimten en natuurlijke of halfnatuurlijke gebieden aan te duiden. De waarde kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Een afweging met andere waarden dringt zich tevens op: de artistieke, de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en de stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen). De volgende selectiecriteria worden er eveneens aan gekoppeld: de ensemblewaarde en de contextuele waarde.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde : - als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente; - of als getuigenis van een periode en/of een zeldzame ontwikkeling van een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; de Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; - of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale lanen of in de Leopoldswijk); - of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur – met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (bv. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte); - of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (bv. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, de Congreskolom); - of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken); - of als het representatief is van het oeuvre van een belangrijke architect in de architectuurgeschiedenis op internationaal, nationaal, regionaal of lokaal niveau (dit betreft zowel befaamde architecten als V. Horta, V. Bourgeois, M. Polak als secundaire architecten, die lokaal verbonden worden aan een gemeente zoals Fernand Lefever in Koekelberg of Emile Hoebeke in Sint-Agatha-Berchem).
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen of landschappen hebben in het verleden een prominente rol gespeeld in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte en de stedelijke ruimte. Meestal bepalen zij andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het daarin een rol speelt, bijvoorbeeld : - hoekgebouwen; - coherente pleinen of homogene huizenrijen (gevels die een ensemble vormen van dezelfde stijl, periode en volume); - tuinwijken, - deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, - relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe die architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
2016
id
Urban : 30083
Beschrijving
Voormalige
apotheek Pharmacie Anglaise Ch. Delacre, in neogotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. stijl, naar
ontwerp van architect Paul Saintenoy van 1898, voltooid in 1900. Ondiep
hoekpand (Ravensteinstraat) op driehoekige plattegrond, eertijds verbonden met
een ruim pakhuis door Saintenoy van 1896-1897 (zie Villa Hermosastraat nr.
10-12). Rijk bewerkt gevelfront met hoektoren, refererend naar de laat-gotische
architectuur, ingegeven door de nabijheid van het Ravensteinhof (zie
Ravensteinstraat nr. 3) en een belendende woning (zie Ravensteinstraat nr. 1)
uit 15e-16e eeuw, respectievelijk in 1893-1894 en 1895 door Saintenoy
gerestaureerd, waarmee het één ensemble wil vormen. Voorts sterk verwant met
Saintenoy’s “Paleis van de Stad Brussel” op de Wereldtentoonstelling van 1897.
Gevel met asymmetrische compositieTypische gevelopstand bestaande uit twee ongelijke traveeën; in Brussel komt dit geveltype vaak voor met drie bouwlagen volgens verkleinende ordonnantie; de hoofdtravee is meestal breder, rijker uitgewerkt en wordt verder benadrukt door licht vooruit te springen en/of door één of meer balkons; de kelders zijn meestal hoog, wat zich vertaalt in een hoge onderbouw; het grondplan bestaat over het algemeen uit een aaneenschakeling van kamers., met drie/vier bouwlagen en zes ongelijke traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) onder een gecombineerde tweeledige zadelbedaking (leien), waarvan het volumespel de sterke terreinhelling opvangt. Lagere linker partij begrensd door de traptoren, hoger opgaande rechter partij bekroond door een getrapteGevel met een driehoekige bekroning die trapsgewijs versmalt. geveltop. Uitgevoerd in bak- en natuursteen, imitatie van het traditioneleBak- en zandsteenstijlHet bakstenen metselwerk wordt gecombineerd met natuurstenen elementen (bv. voor de plint, rond de gevelopeningen, aan de kroonlijst, ...), terwijl in het interieur houten draagconstructies voorkomen. Deze gebouwen bezitten zadeldaken, vaak met trapgevels. (16e-18e eeuw).VakwerkbouwBij vakwerkbouw brengt men leem aan op een houten geraamte van stijl- en regelwerk, versterkt met vitswerk (tot 19e eeuw). speklagenparement, op een hardstenen sokkelHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel.. Voorzien van gesmeed ijzeren sierankers(Smeedijzeren) bouwonderdeel waarmee de uiteinden van een balk in een muur worden bevestigd; soms ook louter decoratief.. Sterke horizontale belijning door waterlijstenVooruitspringende rand in het gevelvlak die regenwater buiten gevel laat afdruppelen., voornamelijk als markering van de registersVensterstrook in een topgevel.. Karakteristiek decor ontleend aan het laatgotische vocabularium, onder meer maaswerk, hogels(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel). en kruisbloemen(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel)., koolblad- en wijnrankmotieven, en visblazen. Begane grond geritmeerd door gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. korf- en rondboogvitrines aan weerszij van het spitsboogportaal; links privé-/dienstingang. Bovenverdiepingen geopend door kruiskozijnen, in de twee middentraveeën gevat in oplopende rondboognissen die aansluiten bij de geveltop. Twee rechtertraveeën uitgewerkt als Brugse traveeën(Neo-) Vlaamse renaissance gevelordonnantie, bestaande uit nisvormige traveeën. met gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. korfbogige beëindiging. Op de eerste twee verdiepingen gemarkeerd door een oplopende rechthoekige erkerRechthoekig of veelhoekig uitbouwsel, als het ware op de gevel geplakt en daardoor deel uitmakend van de achterliggende ruimte; vaak over één of meer verdiepingen gestapeld., steunend op een consoleVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief. uitgelengd tot halfzuilZuil die met het muurwerk verbonden is, maar slechts over de halve dikte uitspringt. op de begane grond, en bekroond door waterspuwersUitstekende buis of gooteinde voor de afvoer van hemelwater, vaak in de vorm van een dierlijk of diabolisch monster. en een opengewerkteOpengewerkt, voorzien van een stelsel van kleine, decoratieve openingen. borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust.. Polychrome mozaïekpanelen met huisnaam en publiciteitsopschriften “BAS ELASTIQUES - BANDAGES - CEINTURES - COFFRES DE SECOURS - INSTRUMENTS – PANSEMENTS” in vergulde letters, en apothekersemblemen (slang, vijzel), in de verdiepte borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. en boogvelden van de verschillende verdiepingen. Kroonlijst op tandfriesLijst met kleine repetitieve kubusvormige elementen (tanden); guttae hebben de vorm van een afgeknotte kegel en bevinden zich eerder onder aan een console of triglief. en waterspuwersUitstekende buis of gooteinde voor de afvoer van hemelwater, vaak in de vorm van een dierlijk of diabolisch monster.. GetrapteGevel met een driehoekige bekroning die trapsgewijs versmalt. tweeledige geveltop (vier treden + topstuk) met schouderstukken en overhoekse fialen, versierd met een spitsbogige beeldnisUitsparing in de dikte van een muur, kan rechthoekig zijn of onder een boog, achtervlak kan vlak, segmentvormig, halfrond of gebogen zijn; diepe nis voor standbeeld. en een centraal korfbogig mozaïekpaneel met zonnewijzer en voorstelling van haan en uil; drie omringende venstertjes. Dakvlakken met drie en twee rijen dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap. onder meer met luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak., en vorstkamKamvormige, geajoureerde bekroning in steen of metaal op de nok van een dak.. Ronde traptoren met octogonale top, in totaal zes ongelijke geledingen, onder ingesnoerde naaldspits met dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap. en gesmeed ijzeren windvaanDraaibare, metalen versiering op een daknok of torenspits in de vorm van een vaan die de windrichting aanwijst. met dubbele adelaar; aanleunend bij het getrapteGevel met een driehoekige bekroning die trapsgewijs versmalt. aandak van het belendende pand (Ravensteinstraat nr. 1).
Interieur. Markante apothekersinrichting in neo-Vlaamse-renaissancestijl, gedateerd “ANNO 1900”: eiken lambriseringenWandbetimmering, meestal bestaande uit paneelwerk, aangebracht tegen een binnenmuur (vaak het onderste gedeelte ervan); later ook in marmer, stucwerk, …, galerijOverdekte gang, aan één of beide zijden geritmeerd door zuilen, kolommen of pijlers, bogengang genoemd indien geritmeerd door arcaden., balkenzoldering met gebeeldhouwde sloffen en meubilair.
Gevel met asymmetrische compositieTypische gevelopstand bestaande uit twee ongelijke traveeën; in Brussel komt dit geveltype vaak voor met drie bouwlagen volgens verkleinende ordonnantie; de hoofdtravee is meestal breder, rijker uitgewerkt en wordt verder benadrukt door licht vooruit te springen en/of door één of meer balkons; de kelders zijn meestal hoog, wat zich vertaalt in een hoge onderbouw; het grondplan bestaat over het algemeen uit een aaneenschakeling van kamers., met drie/vier bouwlagen en zes ongelijke traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) onder een gecombineerde tweeledige zadelbedaking (leien), waarvan het volumespel de sterke terreinhelling opvangt. Lagere linker partij begrensd door de traptoren, hoger opgaande rechter partij bekroond door een getrapteGevel met een driehoekige bekroning die trapsgewijs versmalt. geveltop. Uitgevoerd in bak- en natuursteen, imitatie van het traditioneleBak- en zandsteenstijlHet bakstenen metselwerk wordt gecombineerd met natuurstenen elementen (bv. voor de plint, rond de gevelopeningen, aan de kroonlijst, ...), terwijl in het interieur houten draagconstructies voorkomen. Deze gebouwen bezitten zadeldaken, vaak met trapgevels. (16e-18e eeuw).VakwerkbouwBij vakwerkbouw brengt men leem aan op een houten geraamte van stijl- en regelwerk, versterkt met vitswerk (tot 19e eeuw). speklagenparement, op een hardstenen sokkelHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel.. Voorzien van gesmeed ijzeren sierankers(Smeedijzeren) bouwonderdeel waarmee de uiteinden van een balk in een muur worden bevestigd; soms ook louter decoratief.. Sterke horizontale belijning door waterlijstenVooruitspringende rand in het gevelvlak die regenwater buiten gevel laat afdruppelen., voornamelijk als markering van de registersVensterstrook in een topgevel.. Karakteristiek decor ontleend aan het laatgotische vocabularium, onder meer maaswerk, hogels(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel). en kruisbloemen(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel)., koolblad- en wijnrankmotieven, en visblazen. Begane grond geritmeerd door gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. korf- en rondboogvitrines aan weerszij van het spitsboogportaal; links privé-/dienstingang. Bovenverdiepingen geopend door kruiskozijnen, in de twee middentraveeën gevat in oplopende rondboognissen die aansluiten bij de geveltop. Twee rechtertraveeën uitgewerkt als Brugse traveeën(Neo-) Vlaamse renaissance gevelordonnantie, bestaande uit nisvormige traveeën. met gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. korfbogige beëindiging. Op de eerste twee verdiepingen gemarkeerd door een oplopende rechthoekige erkerRechthoekig of veelhoekig uitbouwsel, als het ware op de gevel geplakt en daardoor deel uitmakend van de achterliggende ruimte; vaak over één of meer verdiepingen gestapeld., steunend op een consoleVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief. uitgelengd tot halfzuilZuil die met het muurwerk verbonden is, maar slechts over de halve dikte uitspringt. op de begane grond, en bekroond door waterspuwersUitstekende buis of gooteinde voor de afvoer van hemelwater, vaak in de vorm van een dierlijk of diabolisch monster. en een opengewerkteOpengewerkt, voorzien van een stelsel van kleine, decoratieve openingen. borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust.. Polychrome mozaïekpanelen met huisnaam en publiciteitsopschriften “BAS ELASTIQUES - BANDAGES - CEINTURES - COFFRES DE SECOURS - INSTRUMENTS – PANSEMENTS” in vergulde letters, en apothekersemblemen (slang, vijzel), in de verdiepte borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. en boogvelden van de verschillende verdiepingen. Kroonlijst op tandfriesLijst met kleine repetitieve kubusvormige elementen (tanden); guttae hebben de vorm van een afgeknotte kegel en bevinden zich eerder onder aan een console of triglief. en waterspuwersUitstekende buis of gooteinde voor de afvoer van hemelwater, vaak in de vorm van een dierlijk of diabolisch monster.. GetrapteGevel met een driehoekige bekroning die trapsgewijs versmalt. tweeledige geveltop (vier treden + topstuk) met schouderstukken en overhoekse fialen, versierd met een spitsbogige beeldnisUitsparing in de dikte van een muur, kan rechthoekig zijn of onder een boog, achtervlak kan vlak, segmentvormig, halfrond of gebogen zijn; diepe nis voor standbeeld. en een centraal korfbogig mozaïekpaneel met zonnewijzer en voorstelling van haan en uil; drie omringende venstertjes. Dakvlakken met drie en twee rijen dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap. onder meer met luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak., en vorstkamKamvormige, geajoureerde bekroning in steen of metaal op de nok van een dak.. Ronde traptoren met octogonale top, in totaal zes ongelijke geledingen, onder ingesnoerde naaldspits met dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap. en gesmeed ijzeren windvaanDraaibare, metalen versiering op een daknok of torenspits in de vorm van een vaan die de windrichting aanwijst. met dubbele adelaar; aanleunend bij het getrapteGevel met een driehoekige bekroning die trapsgewijs versmalt. aandak van het belendende pand (Ravensteinstraat nr. 1).
Interieur. Markante apothekersinrichting in neo-Vlaamse-renaissancestijl, gedateerd “ANNO 1900”: eiken lambriseringenWandbetimmering, meestal bestaande uit paneelwerk, aangebracht tegen een binnenmuur (vaak het onderste gedeelte ervan); later ook in marmer, stucwerk, …, galerijOverdekte gang, aan één of beide zijden geritmeerd door zuilen, kolommen of pijlers, bogengang genoemd indien geritmeerd door arcaden., balkenzoldering met gebeeldhouwde sloffen en meubilair.
Bronnen
Archieven
SAB/OW 2093 (1898-1900).