Typologie(ën)
school
Ontwerper(s)
Victor VAN HAELEN – architect – 1931
Juridisch statuut
Ingeschreven in de wettelijke inventaris op 19 augustus 2024
Stijlen
Art deco
Inventaris(sen)
- Actualisatie van het inventarisatieproject van het Bouwkundig Erfgoed (DMS-DML - 1995-1998)
- Het monumentale erfgoed van België. Sint-Joost-ten-Node (DMS-DML - 1994-1997)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
1993-1995
id
Urban : 10387
Beschrijving
Opgetrokken n.o.v. arch. V. VAN HAELEN (1931). De plannen voorzagen in de constructie van een pand in de Verviersstraat en de renovatie van Artisjokstraat Nr. 18 en de Spastraat Nr. 74.
De stichting van het instituut gaat terug tot 1856. Onder het voorzitterschap van pastoor Aertsen bekostigde een comité van weldoeners de aankoop van een terrein in de Artisjokstraat waarop het vervolgens twee huizen en twee klaslokalen rond een binnenplaats liet optrekken. De "Ecole paroissiale du Sacré-Coeur" dat gratis lager onderwijs verstrekte, opende er in 1856 zijn deuren.
In 1871 werd de school vergroot door de huur van het pand in de Spastraat Nr. 74. Hierin werd het ,"Institut épiscopal Saint-Josse" gehuisvest, een betalende lagere school met voorbereiding op het middelbaar onderwijs. Twee jaar later werd de leiding toevertrouwd aan paters die onderwezen aan het "Institut Saint-Louis" te Brussel.
Toen het schoolgebouw in 1902 te klein bleek te zijn, werd een nieuwe constructie opgetrokken in de J.W. Wilsonstraat (op Brussels grondgebied) waarnaar de "Ecole paroissiale du Sacré-Coeur" werd overgebracht. Vanaf 1927 was deze school afhankelijk van het "Institut Saint-Louis".
Vier jaar later zou het instituut - zoals vermeld - belangrijke wijzigingen ondergaan n.o.v. arch. V. VAN HAELEN. Deze voegde - op de plaats van een voormalig schildersatelier - een nieuw ruim gebouw toe in de Verviersstraat, bestemd om er een internaat in onder te brengen. Hij renoveerde eveneens de gebouwen aan de Artisjokstraat, die zich volgens een onregelmatig Y-plan rond een binnenplaats uitstrekten.
De voorgevel van het gebouw in de Verviersstraat heeft drie bouwlagen en vier traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) onder een mansardedakGebroken kap of Frans dak met met steile ondervlakken en licht hellende bovenvlakken. en vormt qua stijl een combinatie van art decoTendens tot de geometrisering van vormen en architecturale ornamenten die zich uitdrukt in het materiaal- en kleurgebruik. enerzijds en door de neo-Vlaamse renaissanceVlaams renaissance (vanaf 16e eeuw). Stijl die elementen uit de Italiaanse renaissance toepast op de traditionele bak- en zandsteenstijl. De neo-Vlaamse renaissance (ca 1860-1914) grijpt vanuit een nationalistische tendens terug naar de Vlaamse renaissance en haar specifieke ornamentiek. De stijl kenmerkt zich door een polychroom materiaalgebruik en een volumespel d.m.v. erkers, torentjes, trapgevels, enz. geïnspireerd eclectismeVeel voorkomende stijl (ca. 1850-1914) die inspiratie put uit verschillende architectuurstijlen uit het verleden. Komt door de combinatie van enerzijds verschillende stijlelementen en anderzijds nieuwe technieken en materialen tot een unieke eigentijdse creatie. anderzijds, voor wat het afwisselend materialengebruik betreft: blauwe hardsteen voor de hoge sokkel, brede banden in afwisselend baksteen en similisteen en decoratieve elementen in natuursteen. In de eerste bouwlaag imposante deels beglaasde vleugeldeur met smeedijzerwerk en bovenlichtBovenste gedeelte van een raam- of deurkozijn, gescheiden door een dwarsregel; soms voorzien van glas-in-lood en/of roeden., rechts drie rechthoekige getraliede keldervensters waarboven drie muuropeningen met afgeschuinde hoeken en hoge smeedijzeren borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust.; brede muuropeningen in identieke omlijsting, in eerste en laatste traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) bekroond met een decoratief Latijns kruis dat verderloopt over de borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. van de venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. op de eerste verdieping. Verdiepingen geleed door lisenenDecoratieve, uitspringende, verticale geleding, vaak met andere liseen verbonden door boog(fries). en voorzien van brede muuropeningen onder resp. rechthoekige en veelhoekige latei. Borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. in de zijtraveeën van de eerste verdieping gedecoreerd met volutenSpiraalvormig ornament; meestal gebruikt als aanzetstuk van topgevels, bij deur- en vensteromlijstingen of als steunbeer., kruisen en irissen waartussen het centraal opschrift: "INSTITUT SAINT-LOUIS"; geometrische decoratie op tweede verdieping. Oorspronkelijke houten kozijnenSamenstel van stijlen en regels, geplaatst in een venster- of deuropening, waarin de ramen en/of deuren zijn gevat. en roedenverdeling. Eenvoudige houten kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement).. DakvenstersUit het dakvlak opgaand stenen venster dat met de gevel in verbinding staat of er enkel door een kroonlijst van gescheiden is. bedekt met leien en zink.
De achtergevel kijkt uit op de binnenplaats; opstand in baksteen en similisteen van vier bouwlagen en twee traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), verlicht door brede muuropeningen met roedenverdeling.
Rechts ingangstravee voorafgegaan door enkele trappen; hierboven in de hoek geplaatste veelhoekige arkelVeelhoekig of rond uitkragend volume op de hoek van een gebouw en langs één of meer verdiepingen opgaand; vaak in de vorm van een torentje. van twee verspringende bouwlagen die het gebouw verbindt met een vleugel van drie bouwlagen en drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) waarin de klaslokalen zijn gehuisvest. Rechts van deze vleugel een aanpalend bijgebouw van één bouwlaag dat aansluit op het naburig pand en de uitbreidingen aan de Artisjokstraat.
Deze uitbreiding dateert van XIX d en werd verbouwd in 1931. De gevel aan de binnenplaats is opgetrokken in baksteen en telt twee bouwlagen en in totaal twaalf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...). De eerste traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) verleent - via een trap die naar de verdiepingen leidt - toegang tot het oksaal van de kapel van het instituut. De twee centrale traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) zijn in licht risalietRisaliet (Italiaans, van risalto: uitstekend deel), vooruitspringend volume van een gevel dat over de hele hoogte doorloopt en soms hoger is; naar gelang de positie worden er midden-, zij- en hoekrisalieten onderscheiden. en ingeschreven tussen doorlopende pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel.; tot 1931 waren ze bekroond met een trapgevelGevel met een driehoekige bekroning die trapsgewijs versmalt.. De laatste drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) zijn geïsoleerd van de rest door een smalle overdekte doorgang die naar het huis van de Artisjokstraat leidt en die langs de muur van het aanpalend pand loopt. De muuropeningen zijn resp. getoogd en spiegelboogvormig en ingeschreven in doorlopende velden met smeedijzeren sierankers op de muurdammen. Ter hoogte van de kapel bevinden zich glasramen. Aan de oostelijke muur van de binnenplaats werd in 1947 een klein afdak aangebracht; tegen de hoek werd een kleine uitbouw aangebracht met een Mariabeeldje achter smeedijzeren tralies.
Interieur: het hoofdgebouw heeft het merendeel van zijn oorspronkelijke inrichting behouden, waaronder houten tussenwanden die de klaslokalen onderverdelen. Artisjokstraat Nr. 18 en het toegevoegde deel huisvesten op de begane grond een turnzaal en klaslokalen; de kapel met oksaal en sacristie op de verdieping is heden buiten gebruik.
De stichting van het instituut gaat terug tot 1856. Onder het voorzitterschap van pastoor Aertsen bekostigde een comité van weldoeners de aankoop van een terrein in de Artisjokstraat waarop het vervolgens twee huizen en twee klaslokalen rond een binnenplaats liet optrekken. De "Ecole paroissiale du Sacré-Coeur" dat gratis lager onderwijs verstrekte, opende er in 1856 zijn deuren.
In 1871 werd de school vergroot door de huur van het pand in de Spastraat Nr. 74. Hierin werd het ,"Institut épiscopal Saint-Josse" gehuisvest, een betalende lagere school met voorbereiding op het middelbaar onderwijs. Twee jaar later werd de leiding toevertrouwd aan paters die onderwezen aan het "Institut Saint-Louis" te Brussel.
Toen het schoolgebouw in 1902 te klein bleek te zijn, werd een nieuwe constructie opgetrokken in de J.W. Wilsonstraat (op Brussels grondgebied) waarnaar de "Ecole paroissiale du Sacré-Coeur" werd overgebracht. Vanaf 1927 was deze school afhankelijk van het "Institut Saint-Louis".
Vier jaar later zou het instituut - zoals vermeld - belangrijke wijzigingen ondergaan n.o.v. arch. V. VAN HAELEN. Deze voegde - op de plaats van een voormalig schildersatelier - een nieuw ruim gebouw toe in de Verviersstraat, bestemd om er een internaat in onder te brengen. Hij renoveerde eveneens de gebouwen aan de Artisjokstraat, die zich volgens een onregelmatig Y-plan rond een binnenplaats uitstrekten.
De voorgevel van het gebouw in de Verviersstraat heeft drie bouwlagen en vier traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) onder een mansardedakGebroken kap of Frans dak met met steile ondervlakken en licht hellende bovenvlakken. en vormt qua stijl een combinatie van art decoTendens tot de geometrisering van vormen en architecturale ornamenten die zich uitdrukt in het materiaal- en kleurgebruik. enerzijds en door de neo-Vlaamse renaissanceVlaams renaissance (vanaf 16e eeuw). Stijl die elementen uit de Italiaanse renaissance toepast op de traditionele bak- en zandsteenstijl. De neo-Vlaamse renaissance (ca 1860-1914) grijpt vanuit een nationalistische tendens terug naar de Vlaamse renaissance en haar specifieke ornamentiek. De stijl kenmerkt zich door een polychroom materiaalgebruik en een volumespel d.m.v. erkers, torentjes, trapgevels, enz. geïnspireerd eclectismeVeel voorkomende stijl (ca. 1850-1914) die inspiratie put uit verschillende architectuurstijlen uit het verleden. Komt door de combinatie van enerzijds verschillende stijlelementen en anderzijds nieuwe technieken en materialen tot een unieke eigentijdse creatie. anderzijds, voor wat het afwisselend materialengebruik betreft: blauwe hardsteen voor de hoge sokkel, brede banden in afwisselend baksteen en similisteen en decoratieve elementen in natuursteen. In de eerste bouwlaag imposante deels beglaasde vleugeldeur met smeedijzerwerk en bovenlichtBovenste gedeelte van een raam- of deurkozijn, gescheiden door een dwarsregel; soms voorzien van glas-in-lood en/of roeden., rechts drie rechthoekige getraliede keldervensters waarboven drie muuropeningen met afgeschuinde hoeken en hoge smeedijzeren borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust.; brede muuropeningen in identieke omlijsting, in eerste en laatste traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) bekroond met een decoratief Latijns kruis dat verderloopt over de borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. van de venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. op de eerste verdieping. Verdiepingen geleed door lisenenDecoratieve, uitspringende, verticale geleding, vaak met andere liseen verbonden door boog(fries). en voorzien van brede muuropeningen onder resp. rechthoekige en veelhoekige latei. Borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. in de zijtraveeën van de eerste verdieping gedecoreerd met volutenSpiraalvormig ornament; meestal gebruikt als aanzetstuk van topgevels, bij deur- en vensteromlijstingen of als steunbeer., kruisen en irissen waartussen het centraal opschrift: "INSTITUT SAINT-LOUIS"; geometrische decoratie op tweede verdieping. Oorspronkelijke houten kozijnenSamenstel van stijlen en regels, geplaatst in een venster- of deuropening, waarin de ramen en/of deuren zijn gevat. en roedenverdeling. Eenvoudige houten kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement).. DakvenstersUit het dakvlak opgaand stenen venster dat met de gevel in verbinding staat of er enkel door een kroonlijst van gescheiden is. bedekt met leien en zink.
De achtergevel kijkt uit op de binnenplaats; opstand in baksteen en similisteen van vier bouwlagen en twee traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), verlicht door brede muuropeningen met roedenverdeling.
Rechts ingangstravee voorafgegaan door enkele trappen; hierboven in de hoek geplaatste veelhoekige arkelVeelhoekig of rond uitkragend volume op de hoek van een gebouw en langs één of meer verdiepingen opgaand; vaak in de vorm van een torentje. van twee verspringende bouwlagen die het gebouw verbindt met een vleugel van drie bouwlagen en drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) waarin de klaslokalen zijn gehuisvest. Rechts van deze vleugel een aanpalend bijgebouw van één bouwlaag dat aansluit op het naburig pand en de uitbreidingen aan de Artisjokstraat.
Deze uitbreiding dateert van XIX d en werd verbouwd in 1931. De gevel aan de binnenplaats is opgetrokken in baksteen en telt twee bouwlagen en in totaal twaalf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...). De eerste traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) verleent - via een trap die naar de verdiepingen leidt - toegang tot het oksaal van de kapel van het instituut. De twee centrale traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) zijn in licht risalietRisaliet (Italiaans, van risalto: uitstekend deel), vooruitspringend volume van een gevel dat over de hele hoogte doorloopt en soms hoger is; naar gelang de positie worden er midden-, zij- en hoekrisalieten onderscheiden. en ingeschreven tussen doorlopende pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel.; tot 1931 waren ze bekroond met een trapgevelGevel met een driehoekige bekroning die trapsgewijs versmalt.. De laatste drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) zijn geïsoleerd van de rest door een smalle overdekte doorgang die naar het huis van de Artisjokstraat leidt en die langs de muur van het aanpalend pand loopt. De muuropeningen zijn resp. getoogd en spiegelboogvormig en ingeschreven in doorlopende velden met smeedijzeren sierankers op de muurdammen. Ter hoogte van de kapel bevinden zich glasramen. Aan de oostelijke muur van de binnenplaats werd in 1947 een klein afdak aangebracht; tegen de hoek werd een kleine uitbouw aangebracht met een Mariabeeldje achter smeedijzeren tralies.
Interieur: het hoofdgebouw heeft het merendeel van zijn oorspronkelijke inrichting behouden, waaronder houten tussenwanden die de klaslokalen onderverdelen. Artisjokstraat Nr. 18 en het toegevoegde deel huisvesten op de begane grond een turnzaal en klaslokalen; de kapel met oksaal en sacristie op de verdieping is heden buiten gebruik.
Bronnen
Archieven
GASJ/DS/OW 11476 (1931), 14102 (1947).
Opmerkelijke bomen in de nabijheid