










Typologie(ën)
Ontwerper(s)
INCONNU - ONBEKEND – 1220-1250
INCONNU - ONBEKEND – 1280-1375
Tilman-François SUYS – architect – 1839-1844
Stijlen
Inventaris(sen)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Bouwen door de eeuwen heen in Brussel. Stad Brussel (1989-1993)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem), authenticiteit (idem + de kwaliteit van de uitvoering) en integriteit (bewaringstoestand, oorspronkelijke elementen)). Een goed bevat ook artistieke waarde als het kunstwerken omvat (beeldhouwwerken, reliëfs ontworpen voor het goed, enz.) of decoratieve elementen uit de oorspronkelijke bouwperiode of met bijzondere kwaliteit (gesigneerd glasramen, sgraffito, lichtbeuk, enz.).
- Esthetisch Historisch gezien werd die waarde aangewend om waardevolle groene ruimten en natuurlijke of halfnatuurlijke gebieden aan te duiden. De waarde kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Een afweging met andere waarden dringt zich tevens op: de artistieke, de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en de stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen). De volgende selectiecriteria worden er eveneens aan gekoppeld: de ensemblewaarde en de contextuele waarde.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde : - als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente; - of als getuigenis van een periode en/of een zeldzame ontwikkeling van een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; de Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; - of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale lanen of in de Leopoldswijk); - of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur – met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (bv. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte); - of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (bv. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, de Congreskolom); - of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken); - of als het representatief is van het oeuvre van een belangrijke architect in de architectuurgeschiedenis op internationaal, nationaal, regionaal of lokaal niveau (dit betreft zowel befaamde architecten als V. Horta, V. Bourgeois, M. Polak als secundaire architecten, die lokaal verbonden worden aan een gemeente zoals Fernand Lefever in Koekelberg of Emile Hoebeke in Sint-Agatha-Berchem).
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen of landschappen hebben in het verleden een prominente rol gespeeld in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte en de stedelijke ruimte. Meestal bepalen zij andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het daarin een rol speelt, bijvoorbeeld : - hoekgebouwen; - coherente pleinen of homogene huizenrijen (gevels die een ensemble vormen van dezelfde stijl, periode en volume); - tuinwijken, - deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, - relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe die architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Voormalige collegiale Sint-Michiels en -Goedelekerk.
Kapittelkerk opgetrokken vanaf de 13e eeuw, op de Molenberg in het
noordoostelijk deel van de middeleeuwse stad. De monumentaleZuilen of pilasters die over de volle hoogte of over meer dan één verdieping opgaan, onafhankelijk van de door vensters en bouwlagen gegeven maten. westgevel met
dubbeltorenfront, sinds het midden van de 19e eeuw voorafgegaan door
het Sint-Goedelevoorplein, domineert het stadsbeeld. De zuidgevel paalt aan het
Sint-Goedeleplein, de noordgevel en oostelijke partij aan de Wildewoudstraat.
Geschiedenis
De oorsprong en vroegste geschiedenis van de kerk, nauw verweven met de
vroegste geschiedenis van de stad, zijn tot nog toe onduidelijk. Het ontstaan
wordt doorgaans gesitueerd in de 7e en 8e eeuw. In 1047
stichting van een kapittel van twaalf kanunniken, en overbrenging van de
relieken van de Heilige Goedele vanuit de Sint-Gorikskerk, door
Lambert-Balderik graaf van Leuven en Brussel. Vervolgens verheven tot collegiale
kerk toegewijd aan Sint-Michiel en Sint-Goedele, aanvankelijk onder het
patronaat van de kathedraal van Kamerijk. Volledige onafhankelijkheid
geattesteerd in 1073 door een oorkonde van bisschop Lietbert van Kamerijk,
bevestigd en gepreciseerd door de pauselijke bul van Paschalis II van 1113 en
van Alexander III van 1174, waarbij het kapittel werd bekleed met
aartsdiaconale rechten over het gehele stedelijk territorium.
Funderingen en sokkelHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel. van de ca. 1200 te dateren westbouw van de oude romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) .
kerk werden in 1937 door S. Brigode blootgelegd onder de huidige middenbeuk.
Sporen van de
vroegere
westgevel, buitenmuren en pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) van het schip en delen van het transept, te
dateren in de 11e eeuw, werden in 1987-1988 opgegraven onder leiding
van P. Bonenfant en M. Fourny. Deze opgravingscampagne wordt sinds 1991 voortgezet
in het koor, waarbij tot nog toe de crypte van de romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . kerk, bewaard tot op
2 meter hoogte en eveneens te dateren in de 11e eeuw, werd
blootgelegd.
De westbouw omvat een vierkante westtoren geflankeerd door ronde
traptorens, uitgevoerd in Ledesteen, met fijne profileringen en lisenenDecoratieve, uitspringende, verticale geleding, vaak met andere liseen verbonden door boog(fries)., en
colonnettes in het interieur. Het oudere, driebeukige schip, met zes traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...)
en vierkante pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…), en de muren van de rechte transeptarmen vertonen een
ruwere opbouw uit onregelmatige Ledesteenblokken. Hetzelfde geldt voor de crypte,
vermoedelijk gewijd aan Sint-Goedele, uit dezelfde bouwcampagne, die zich onder
het hoogkoor bevond. Dit hoger gelegen koor, gefundeerd op de crypte en
vermoedelijk met dezelfde plattegrond, verdween volledig in de 13e
eeuw. Driebeukige crypte in de as en ter breedte van het schip, eveneens
gescheiden door pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…). Zijbeuken van twee traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) eindigend op halfronde
absiden; bredere middenbeuk van drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), nogmaals in drie beuken verdeeld
door vier kolommenCilindervormig steunpunt; vaak voorzien van basis en kapiteel. De kleine en/of dunne variant ervan wordt colonnet genoemd. van ijzerzandsteen die oorspronkelijk vermoedelijk een
graatgewelf droegen, recht afgesloten met een halfronde absis in de middenas.
In laatst genoemde absis en in de westbouw werden graffiti uit de 11e
en 13e eeuw aangetroffen.
De funderingen van de romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . kerk doorbreken een necropolis met graven
uit einde 8e eeuw tot begin 11e eeuw, behorend tot de
vroegste oorsprong van deze site.
Ca. 1220-1225 werd de bouw aangevat van de huidige kerk, op last van hertog
Hendrik I. Geattesteerd in 1226 door de stichtingsakte van een tweede kapittel
van tien «kleine kanunniken». In 1559 onder gezag geplaatst van het aartsbisdom
Mechelen. Afschaffing van beide kapittels in 1797. Parochiekerk vanaf 1800.
Verheven tot kathedraal toegewijd aan Sint-Michiel in 1961.
De bouwgeschiedenis van de kathedraal werd ontleed en beschreven door P. Lefèvre, op basis van
archivalische bronnen.
Progressieve
opbouw van de huidige kerk van oost naar west, van de 13e tot de 15e
eeuw, waarbij drie grote bouwcampagnes zijn te onderscheiden.
Eerste belangrijke bouwcampagne in de 13e eeuw. Progressieve
opbouw van de lage delen van de koorafsluiting en de twee oostelijke koortraveeën,
met de kooromgang, alternerend vijf straalkapellen en de zogenaamd «kapel van
de burchtheer» (noordoostelijke transeptkapel), achter het romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . koor.
Vervolgens de hoge delen van de koorafsluiting en de twee oostelijke koortraveeën.
Tenslotte opbouw van de westelijke koortravee met de overeenstemmende traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...)
van de kooromgang, en de oostelijke transeptmuren, na afbraak van het romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) .
koor. Het geheel voltooid in de loop van de derde kwart van de 13e
eeuw.
Tweede belangrijke bouwcampagne van eind 13e tot de derde kwart
van de 14e eeuw. Voltooiing van het zuidelijk transept na afbraak
van delen van het romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . transept en de zijbeuk, nog vóór het eind van de 13e
eeuw. Vervolgens opbouw van de zuidzijde van het schip vanaf het transept, met
behoud van de romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . middenbeuk en westbouw, voltooid ca. 1345-1346. Tijdens
deze fase kwamen de vijf oostelijke zuilenCilindervormig steunpunt; vaak voorzien van basis en kapiteel. De kleine en/of dunne variant ervan wordt colonnet genoemd. en bogenConstructie waarvan de beschrijvende lijnen delen van cirkels of gebogen lijnen zijn en waarin alle drukkrachten optreden. van de middenbeuk, de vier
oostelijke traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) van de zijbeuk en de vijf oostelijke zijkapellen, de
voorlaatste zuilCilindervormig steunpunt; vaak voorzien van basis en kapiteel. De kleine en/of dunne variant ervan wordt colonnet genoemd. van de middenbeuk en de overeenstemmende bundelpijlerSamengestelde pijler bezet met (half)zuilen, pijlers of pilasters die bogen uit verschillende richtingen opvangt. tussen
de twee westelijke zijkapellen tot stand. Kort vóór 1327 aanzet van de opbouw
van het noordelijk transept en dezelfde delen van de noordzijde van het schip,
samen met de hoge delen van de middenbeuk hetzij overwelfd of onder voorlopig
dak, beëindigd vóór 1372. Hierbij verdwenen de overblijvende delen van het
romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . transept en schip. Derde belangrijke bouwcampagne in de laatste kwart
van de 14e en 15e eeuw. Verdere voltooiing van de twee
westtraveeën van de zuidelijke zijbeuk en zijkapellen, voltooid ca. 1403.
Aanzet van de narthex met basis van de torens en perron, en voltooiing van de
twee westtraveeën van de noordelijke zijbeuk en zijkapellen, beëindigd ca.
1410. Bouw van de doopkapel in de oksel van noordelijke transept en -zijbeuk
ca. 1415. Opbouw van de twee ontbrekende zuilenCilindervormig steunpunt; vaak voorzien van basis en kapiteel. De kleine en/of dunne variant ervan wordt colonnet genoemd. van de middenbeuk, overwelving
van de vijfde en voorlaatste traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) van de zijbeuken, en voltooiing van de hoge
delen en het gewelf van de middenbeuk, gepaard met afbraak van de romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) .
westbouw, aangezet na 1415 en beëindigd in 1443. Verdere opbouw van de
westgevel, in 1435 gevorderd ter hoogte van het centrale vensterLicht- en/of luchtopening in een muur., en de torens.
De zuidtoren werd voltooid in 1451, de noordtoren in 1475 of 1480. Volledige
afwerking van de laatste zijkapellen en mogelijk de kapelgevels in de loop van de
laatste kwart van de 15e eeuw.
Als werkzaam aan of als meester-metselaar van de bouw worden de namen vermeld
van J. van Ruusbroek en G. de Briedere in de 14e eeuw, J. van
Thienen ca. 1400, G. van den Bossche of Joes, H. de Mol of Cooman, G. en J. van
Ruysbroeck, J. van Eycken, meester Conrard (van Daelhem) en G. van Heerne in de
15e eeuw.
Diverse aanpassingen en uitbreidingen vanaf de 15e tot de 18e
eeuw.
Bouw van de eerste Sacramentskapel tussen de twee noordelijke
straalkapellen in 1436- 1438, gesloopt in 1533.
Bouw van het zuidelijk portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). in de loop van de laatste kwart van de 15e
eeuw, met in 1499 voltooide dakpartij, aangepast in 1538, 1725 en 1819.
Bouw van de zogenaamd «Sauvagekapel» tussen de twee zuidelijke straalkapellen
ca. 1518-1522, gesloopt ca. 1651.
Bouw van de huidige kapel en sacristie van het Heilig Sacrament van Mirakel
in 1534- 1540, ter plaatse van de vroegere noordtransept- en straalkapellen,
onder leiding van L. van Bodeghem, R Van Wyenhove, H. Van Pede en J.
Keldermans. Plechtig ingewijd in 1542. Aanzet van een bijkomende octogonale
geleding bovenop de noordtoren in 1534, later afgedekt met een in 1800
verwijderde lantaarnspits.
Bouw van de kapel en sacristie van Onze-Lieve- Vrouw van Bevrijding in
1649-1655, ter plaatse van de vroegere zuidelijke straalkapellen en de
aanleunende kapittelzaal met tresorie uit het midden van de 13e eeuw,
onder leiding van H. II Duquesnoy en L. Van Heil.
Bouw van de Maeskapel ter plaatse van de vroegere Heilige Magdalenakapel of
«Slabbaertschoor», onder leiding van L. Van Heil. Grafkapel van de familie
Maes, opgericht door J.-B. Maes bij testament van 1665, vermoedelijk gebouwd
ca. 1672-1675, het altaar gewijd in 1678.
Voorts bouw van diverse bijgebouwen : een sacristie bij het noordelijke portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule).
in 1605, een nieuwe kapittelzaal van de «grote kanunniken» en tresorie tegen de
zuidelijke zijbeuk in 1652-1656, een kapittelzaal van de «kleine kanunniken»
bij het noordelijk transept in 1652-1655, en een kapelaanskamer in het
verlengde van de doopkapel in 1704, allen gesloopt bij de 19e eeuwse
restauratiecampagne; een sacristie aan weerszijden van de oostelijke straalkapel
in 1657 en een uitbreiding van de Sacramentssacristie in 1686, vervangen door
de huidige sacristie begin 20e eeuw.
Bouw
van een bordestrap onder leiding van J. Tant in 1703-1707, vervangen door de
huidige uit het midden van de 19e eeuw.
Aanbreng van een stucbekleding in Lodewijk XVI-stijl in het interieur,
onder leiding van architect Laurent-Benoît Dewez in 1769, ter gelegenheid van
het vierde eeuwfeest van het Heilig Sacrament van Mirakel van 1770.
Herstel en hernieuwde stoffering van het interieur vanaf 1804, na de
plunderingen en vernielingen uit de Franse periode : onder meer
wit/zwart-marmeren bevloering afkomstig uit de abdij van Lobbes. Verwijdering
van voornoemde stucbekleding in 1819-1820. Plaatsing van een neogotischHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. doksaal
naar ontwerp van architect Ch. Vander Straeten in 1828.
Eerste belangrijke restauratiecampagne doorlopend van 1825 tot 1900, voortgezet
in het begin van de 20e eeuw, gepaard met sloop van de 17e
– 18e eeuwse bijgebouwen en aanleunende constructies.
Algehele restauratie aangevat onder leiding van architect
Tilman-François Suys in 1839, beginnend met de westelijke gevel en -torens die
in 1844 werden voltooid. Plaatsing van 68 nisbeelden (heiligen en Brabantse
soevereinen) van kalksteen door beeldhouwers F. Dumortier, A.J. Feyens,
Mandreau, E. Marchant, P. Puyenbroeck en J.-L. Van Geel.
Restauratiecampagne na 1844 van west naar oost voortgezet, beginnend met de
zuidelijke zijbeuk, waarbij eveneens plaatsing van nisbeelden. Koorpartij
minstens aangevat in 1860 onder leiding van architect H. Raeymaeckers, minstens
vanaf 1869 onder leiding van architect L. De Curte, beëindigd in 1879. Hierbij
werden achtereenvolgens het hoogkoor, de Onze-Lieve- Vrouwekapel, de Heilige
Sacramentskapel en de kooromgang aangepakt.
Monumentaal trappencomplex van de westgevel, in project vanaf 1843,
uitgevoerd naar ontwerp van architect F. Coppens in 1860-1861. Ontpleistering
van het interieur in 1872- 1873, gevolgd door een minimalistische restauratie.
Bouw van het noordportaal naar ontwerp van architect L. De Curte van 1879,
uitgevoerd in 1881-1888.
Vrijmaking van de oostelijke partij, restauratie van de vroegere
sacristieën van Onze-Lieve- Vrouwekapel en Heilig Sacramentskapel en van de
Maeskapel, en bouw van een nieuwe sacristie, onder leiding van architect J.
Caluwaers in 1905-1908.
Hernieuwde algehele restauratie ingezet onder leiding van architect Jean Rombaux
met de westgevel en -torens, in 1952-1958 en 1964- 1972. Na een onderbreking
opnieuw aangevat door de Regie der Gebouwen in 1983. Een eerste fase, de
restauratie van het schip werd beëindigd eind 1989 voor het interieur, in de
loop van 1991 voor het exterieur. Hierbij werden de ondergrondse resten van de
romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . kerk voor het publiek toegankelijk gemaakt. Een tweede fase, de
binnen- en buitenrestauratie van de koorpartij, met de transeptgevels en
-portalen is in uitvoering.
De opbouw van de Sint-Michielskathedraal illustreert de overgang van vroeg-
naar hooggotiek. In de vroeggotische koorpartij (13e eeuw) werden
voor de eerste maal in de Nederlanden plattegrond en opstandBouwkundige tekening op schaal van een verticaal vlak van een gevel, een binnenmuur,…; in ruime zin het verticaal vlak van een gevel of muur. van de grote
Franse kathedralen, meer bepaald uit de Champagne, zij het op nog onhandige
wijze, nagevolgd. Transept en schip (14e – 15e eeuw), met
typische zuilCilindervormig steunpunt; vaak voorzien van basis en kapiteel. De kleine en/of dunne variant ervan wordt colonnet genoemd., triforium doorlopend in het maaswerk van de bovenlichtenBovenste gedeelte van een raam- of deurkozijn, gescheiden door een dwarsregel; soms voorzien van glas-in-lood en/of roeden. en
kapelgevels, en de westgevel met zeldzaam dubbeltorenfront (15e eeuw)
behoren tot de Brabantse hooggotiek. In de latere toevoegingen werd de gotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors.
stijl aangehouden - de Heilige Sacramentskapel (eerste helft 16e
eeuw) met flamboyante vormentaal, de Onze-Lieve-Vrouwekapel (midden 17e
eeuw) met barok getinte overwelving - met uitzondering van de in volle
barokstijl wederopgebouwde Maeskapel (tweede helft 17e eeuw). Vanaf het begin
van de 19e eeuw werd een accentuering van het gotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. karakter
nagestreefd, door verwijdering van de classicistischeArchitectuurstroming (vanaf eind 18e eeuw tot ca. 1914) met voorliefde voor orde en symmetrie, gekenmerkt door bepleisterde en wit beschilderde lijstgevels die het stadsbeeld uniformiseren. Verhoudingen en vormentaal van deze stroming evolueren met de tijd. stoffering, ontmanteling
van het exterieur, en ingrijpende restauratiecampagnes. Hierbij werden
gevelparementen, architectonisch en figuraal beeldhouwwerk vernieuwd met gebruik
van Gobertange, reeksen nis- en portaalbeelden, neogotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. balustrade- en
pinakelbekroningen toegevoegd. De westelijke trappenpartij, het noordportaal en
de sacristie werden in neogotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. stijl wederopgebouwd.
De meest recente restauratie van de westgevel en -torens beoogde onder meer
correctie van de 19e eeuwse-restauratiepraktijk, waarbij herhaalde
vernieuwing van parementen en beeldhouwwerk, naar model van nog aanwezig
authentiek materiaal of in geïntegreerde eigentijdse vorm, met gebruik van
Massangis.
Deze visie wordt in de op handen zijnde restauratie voortgezet. Tot de
belangrijkste structurele ingrepen behoren : ondervanging van de daken door
coherente constructies in structureel beton, en vernieuwing van de vieringtoren
; vernieuwing van steunberen, luchtbogen, lijst-, maaswerk en ornamentenNiet-zelfstandig sierelement om een voorwerp of gebouw op te luisteren.,
verharding van de bewaarde parementen. De restauratie van het interieur omvat
voor schip en transept : reconstructie van het verdwenen maaswerk van het triforium; vrijmaking
van de vroegere doopkapel; vrijmaking van de westelijke wand door verwijdering
van het neogotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. doksaal; inrichting van een crypte voor de blootgelegde
resten van de vroegere romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . kerk; voorts reiniging en herstel van het
natuursteenmetselwerk, waarbij verwijdering van vroegere cementaanvullingen,
herbepleistering van de bakstenen gewelfkappen, en vernieuwing van de bevloering
waarin het tracé van de romaanseArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . kerk werd uitgelegd.
Beschrijving
Het gebouw, oorspronkelijk opgetrokken uit Brabantse zandsteen, vertoont heden
een parementGevel- of muurbekleding. verwerkt met Gobertange en Massangis ingevolge de opeenvolgende
restauraties.
De plattegrond ontvouwt een klassiek gotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. kruisbasiliek. Narthex van
één, en driebeukig schip van zeven traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), met zijkapellen tussen de
steunberen. Eenbeukige transeptarmen van twee traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), met driebeukige
voorportalen, en rechthoekige doopkapel in de noordwestelijke oksel. Driebeukig
koor van drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), met vijfzijdige sluiting en kooromgang; zeshoekige
absiskapel ten oosten; ruime eenbeukige zijkapellen van drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), met
driezijdige sluiting, waarbij aanleunende zeshoekige sacristie, ten noorden en
ten zuiden. Sacristie met onregelmatige vorm ten noorden.
Hooggotische westgevel (14e- 15e eeuw) met twee
geledingen, geflankeerd door de massieve vierkante torens. Hoofdportaal in
meerledig overkragende, spitsbogige archivoltGeprofileerde of versierde omlijsting van een boog. met wimberg tussen pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje.. Twee
korfboogdeuren gescheiden door een middenpenant met portaalbeelden van Drie Koningen door
P. Puyenbroeck (1825-1850) onder baldakijn; hoogveld met blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. traceringen en
reeks apostelbeelden door F. Dumortier (1825-1850) met gehistorieerde sokkelHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel. en baldakijn,
doorlopend over de zijpenanten. Wimberg voorzien van hogels(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel). en kruisbloem(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel). met
lege beeldnissenUitsparing in de dikte van een muur, kan rechthoekig zijn of onder een boog, achtervlak kan vlak, segmentvormig, halfrond of gebogen zijn; diepe nis voor standbeeld.. Flankerende zijportalen in de torens, met zelfde structuur
doch enkele deur en geajoureerdeOpengewerkt, voorzien van een stelsel van kleine, decoratieve openingen. wimberg met kruisbloemaflijning. BoogveldenEen vlak omsloten door de binnenbegrenzing van een boog en de horizontale lijn die de aanzetten verbindt; meestal boven muuropeningen en soms versierd (beeldhouwwerk, blinde traceringen, cementtegels, …).
met heiligenbeelden door E. Marchant ten noorden en P. Puyenbroeck ten zuiden (1825-1850),
ontbrekend in de zijpenanten. De drie portalen1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). worden onderling verbonden door
een buitenloopgang met geajoureerdeOpengewerkt, voorzien van een stelsel van kleine, decoratieve openingen. borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. met spitsboogtracering, vierpassen en
kruisbloemen(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel)., vóór de vensterzone.
Tweede geleding met groot spitsboogvenster
met zevendelige Y-tracering en zespassen; aflijnende boogfriesReeks van kleine (decoratieve) bogen, vaak steunend op kraagstenen.. Geveltop met
tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. onder accoladeboogBoog bestaande uit twee in- en uitzwenkende boogdelen die bij hun snijding een spits vormen. waarachter een tweede buitenloopgang; erboven
klimmende spitsbogige blindnissen met driepas en sokkelsHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel. van ontbrekende
beelden. Hoogoplopende samengestelde midden- en kleinere overhoekse zijpinakels
ter bekroning.
Twee westtorens met identieke structuur van vier geledingen. Massieve,
haaks op elkaar gestelde hoeksteunberen, met ingebouwde polygonale trapkokers
in de uiterste hoeken. Opgaande versmalling en verticalisme bekomen door
versneden steunberen met uitgewerkte casementen en sokkelsHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel. voor ontbrekende
beelden, doorlopend in onder meer overhoekse pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje.. Geledingen aangegeven
door cordons. Eerste geleding met zijportalen onder halve spitsboogvensters.
Tweede en derde geleding met respectievelijk spitsbogig pseudovenster en
-tweelicht met gotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. tracering. Vierde geleding geopend door galmgaten in
gelijkaardige ordonnantie met gotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. tracering, balustradeHekwerk van spijlen of balusters. van
buitenloopgang, bekronende wimberg en door pinakelSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje. geaccentueerde middenpenant.
Zijgevels met narthexvenster in de eerste geleding, gelijkaardige tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst.
en galmgaten in de oppergeledingen. Torenafwerking door een omlopende,
gekanteelde en geajoureerdeOpengewerkt, voorzien van een stelsel van kleine, decoratieve openingen. balustradeHekwerk van spijlen of balusters. met midden- en octogonale hoekpostamenten.
Monumentaal
trappenbordes (1860-1861) in neogotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. stijl, drieledig, voorzien van
balustraden met driepasboogvulling, en gietijzerenHard, bros en niet smeedbaar ijzer; gegoten in herbruikbare mallen; meestal gebruikt voor de borstwering van balkons. hekken.
Hooggotisch schip (14e- 15e eeuw) met
hoge middenbeuk en lage zijbeuken, respectievelijk onder zadel- en
lessenaarsdakDak bestaande uit één hellend dakvlak., zijkapellen met typische kapelgevels onder dwars zadeldakDak met twee hellende dakvlakken.. Zeven
traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) geritmeerd door semi-octogonale pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje. en steunberen met drie
versnijdingen, waterspuwersUitstekende buis of gooteinde voor de afvoer van hemelwater, vaak in de vorm van een dierlijk of diabolisch monster. en overhoekse pinakelbekroning, die de dubbele, van
hogels(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel). voorziene luchtbogen schragen. Middenbeuk met verdiepte spitsboogvensters
met vijfdelige tracering, drielobben, vier- en zespassen. Dito zeslichten met
geprofileerde omlijsting - ten zuiden met en ten noorden zonder kapitelenKopstuk van een zuil, pijler of pilaster; algemeen om de gedragen last op een smaller draagvlak over te brengen. - in
de zijbeuken. BlindeZonder opening; blind venster, schijnopening. kapelgevels met uitgelengde driepastracering,
hogelaflijning en kruisbloem(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel).. Tussengeplaatste pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje. met grotendeels lege
beeldnissenUitsparing in de dikte van een muur, kan rechthoekig zijn of onder een boog, achtervlak kan vlak, segmentvormig, halfrond of gebogen zijn; diepe nis voor standbeeld.. Bekronende balustradeHekwerk van spijlen of balusters. met laatgotische K-tracering, onderbroken
door pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje. met waterspuwerUitstekende buis of gooteinde voor de afvoer van hemelwater, vaak in de vorm van een dierlijk of diabolisch monster., omlopend over het transept.
In de westelijke oksel van noordelijke zijbeuk en -transept aangebouwde
doopkapel (ca. 1415) op rechthoekig plattegrond, met overhoekse steunbeer,
omlopende balustradeHekwerk van spijlen of balusters. en gelijkaardige, haaks aansluitende kapelgevel en
pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje.. Spitsbogig drie- en gehalveerd zeslicht respectievelijk in de west-
en noordelijke gevel.
Uitspringende, hooggotische transeptarmen (13e -14e /15e
eeuw) onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken. met achtzijdige dakruiter1. Bovenste, opengewerkte bekroning van een dakkoepel of toren; schrijlings op nok van een dak gelegen wordt het dakruiter genoemd. - 2. Lichtbron met glazen ruiten. met ingesnoerde naaldspits op de
kruising. PuntgevelsGevel waarvan de top driehoekig is. geflankeerd door op elkaar gestelde hoeksteunberen met
versierde pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje., ten oosten ingebouwd in de latere zijkapellen, ten westen
met ingebouwde trapkokers met semi-octogonale bekroning en spits . Horizontaal
doorgetrokken water- en booglijsten over de steunberen. Boven de later
aangebouwde portalen1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). : grote verdiepte spitsboogvensters met zevendelige
Y-tracering en zespassen. Aflijnende balustradeHekwerk van spijlen of balusters. met vierpassen aan de
zuidgevel, K-tracering en centraal postament1. Rechthoekig voetstuk van een standbeeld; - 2. Balkvormige stenen bekroning; - 3. Stenen zijstukken van een balkonborstwering. met Sint-Michielsbeeld door P.
Nocquet (1899) aan de noordgevel. Aansluitend geveltoppen met klimmende spits-
en centraal rondbogige blindnissen met gotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. tracering en sokkelsHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel. voor
ontbrekende beelden, hogelaflijning en kruis. Westelijke zijgevels geopend door
spitsboogvensters met achtdelige tracering. Zuidelijk transept met aangebouwd
driebeukig Heilig Kruisportaal (1475-1500) in gotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. stijl, van één traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...)
Oorspronkelijk onder schilddakDak met twee driehoekige dakvlakken aan de smalle zijde en twee trapeziumvormige aan de lange zijde., ca. 1538 vervangen door een plat dak. Geleding
door haaks op elkaar gestelde steunberen, versmeltend tot hoog oplopende
overhoekse pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje. met lege beeldnissenUitsparing in de dikte van een muur, kan rechthoekig zijn of onder een boog, achtervlak kan vlak, segmentvormig, halfrond of gebogen zijn; diepe nis voor standbeeld.. Middenportaal in drieledig
overkragende, spitsbogige archivoltGeprofileerde of versierde omlijsting van een boog. met hogels(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel). en kruisbloem(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel).; oorspronkelijk
gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. korfboogdeuren en blindZonder opening; blind venster, schijnopening. hoogveld, in 1728 vervangen door een brede
vleugeldeur en roosvensterRozet, versiering met concentrische vorm, lijkend op een bloem; in ruime zin roosvenster, groot rondlicht, gevuld met gotisch maaswerk van rozetten, drie-, vier- en veelpassen in concentrische schikking en/of gevuld met glas-in-lood.. Smalle zijportalen met tweeledig overkragende
spitsboogomlijsting, waarin lage korfboogdeur onder blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. en
tweelichtTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst.. Bekronende geajoureerdeOpengewerkt, voorzien van een stelsel van kleine, decoratieve openingen. balustradeHekwerk van spijlen of balusters. met Sint- Goedelebeeld door J.
Delporte (ca.
1900) - ter vervanging van een ouder Sint-Michielsbeeld - op het centrale
postament1. Rechthoekig voetstuk van een standbeeld; - 2. Balkvormige stenen bekroning; - 3. Stenen zijstukken van een balkonborstwering.. Inwendig kruisriboverwelving met zware gordelbogen op consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief.; gehistorieerde
sluitstenenSluitsteen van een opening; weerhoudt de gewelfstenen in een boog of gewelf. met Heilige Maagd, Sint-Goedele en Sint-Michiel. Muurschildering
wellicht met Aanbidding der Wijzen (14e eeuw?) en overschildering (15e
eeuw?) in het timpaanMonumentaal driehoekig of segmentvormig boogveld, meestal besloten in een fronton; vaak rijkelijk versierd..
Noordelijk transept met aangebouwd, halfopen driebeukig Sint-Jacobsportaal
(1881-1888) van twee traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), in flamboyante neogotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. stijl. Breed midden-
en smalle zijportalen in meerledig overkragende spitsboogomlijsting met ingewerkte
bladrank, het middenportaal met bijkomende accoladeboogBoog bestaande uit twee in- en uitzwenkende boogdelen die bij hun snijding een spits vormen. en kruisbloem(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel).. Hoge
geajoureerdeOpengewerkt, voorzien van een stelsel van kleine, decoratieve openingen. wimbergen met hogelaflijning en kruisbloem(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel)., gemarkeerd door sterk
versierde, hoog oplopende pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje. met spuwerUitmonding van een goot of waterbekken waarlangs overtollig water wordt afgevoerd.; bekronende balustradeHekwerk van spijlen of balusters. met
visblaastracering. Inwendig kruisribbengewelf op rond- en halfzuilenZuil die met het muurwerk verbonden is, maar slechts over de halve dikte uitspringt..
Vroeggotisch koor (13e eeuw) van drie rechte traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met
vijfzijdige sluiting, onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken.. Geritmeerd door steunen voorzien van
driekwartzuilen met knoppenkapiteel, en verder zelfde schoorsysteem als het
schip. Spitsboogvensters met geprofileerde omlijsting op colonnetten met
knoppenkapiteel, en bekronende frontalen onder kruisbloem(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel).. DrielichtenGroep van drie smalle vensters binnen dezelfde omlijsting, onderling gescheiden door deelzuiltjes of stijlen/monelen; centraal venster soms hoger dan beide andere. met zware vijfdelige tracering
met knoppenkapitelen en vierpassen in de rechte koortravee; vernieuwde laatgotische tracering
(ca. 1520) met drielobben en visblazen in de smalle absistravee. Bekronende
balustradeHekwerk van spijlen of balusters. met vierpassen, onderbroken door pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje.. Kooromgang onder lessenaarsdakDak bestaande uit één hellend dakvlak. met
telkens twee bewaarde traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) aan weerszijden van de absiskapel. Ritmerende
steunberen met drie versnijdingen, waterspuwerUitstekende buis of gooteinde voor de afvoer van hemelwater, vaak in de vorm van een dierlijk of diabolisch monster. en pinakelSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje.. Gereconstrueerde
rondboogvensters (1879) met geprofileerde omlijsting op geringdeVoorzien van een fijne, horizontale band. colonnetten met
dubbel knoppenkapiteel, spitsbogig tweelichtTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. op zelfde colonnette en zespas.
Bekronende balustradeHekwerk van spijlen of balusters. met vierpassen op tandlijst.
Ten noorden aanleunende, laatgotische Heilige Sacramentskapel (1534-1540).
Drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met driezijdige sluiting onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken., geritmeerd door
steunberen met vier versnijdingen, maaswerkversiering en sokkelsHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel. voor
ontbrekende beelden in de onderste geleding. Hoge spitsboogvensters in
geprofileerde omlijsting met accoladeboogBoog bestaande uit twee in- en uitzwenkende boogdelen die bij hun snijding een spits vormen., met vier- en vijfdelige tracering.
Bekronende, bij restauratie van de jaren 1870 toegevoegde balustradeHekwerk van spijlen of balusters., met
driepassen en pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje., boven cordon en daklijst. Verrijzenisbeeld (eind 16e
eeuw), mogelijk afkomstig van het westportaal, in de tweede traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...). Bij de
absistravee aansluitende, zeshoekige sacristie. Eén bouwlaag en vier traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...),
geritmeerd door centrale en overhoekse versierde steunberen. Gedrukte
korfboogvensters in geprofileerde omlijsting met kruisbloem(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel). in de zwikkenHoekstuk tussen een boog en de omlijsting waarin de boog gevat is., en
twee- en drieledige tracering met driepassen en visblazen. Bekronende
geajoureerdeOpengewerkt, voorzien van een stelsel van kleine, decoratieve openingen. borstwering1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. en toegevoegde pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje.. Sint-Renildisbeeld door L.
Vogelaar (ca.
1909) op de centrale steunbeer.
Ten zuiden aanleunende Onze-Lieve-Vrouwekapel (1649-1655) met
zelfde structuur, doch vereenvoudigde afwerking, horizontaal belijnd door
doorgetrokken water- en booglijsten over de steunberen. Zelfde bij de
restauratie van de jaren 1860 toegevoegde balustradeHekwerk van spijlen of balusters.. Idem voor de voormalige
sacristie. Sint-Emelbertusbeeld door I. De Rudder (ca. 1909) op de centrale
steunbeer. Bij de oostelijke-absistravee aanleunende, barokke Maeskapel (ca.
1672-1675), met zeshoekige plattegrond en lantaarnkoepel. Gevels van zandsteen,
met hardstenen sokkelHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel., platte banden en hoekpilasters. Rondboogvensters in
geprofileerde omlijsting met neuten en drop, waterlijstVooruitspringende rand in het gevelvlak die regenwater buiten gevel laat afdruppelen. en sluitsteenSluitsteen van een opening; weerhoudt de gewelfstenen in een boog of gewelf. in de
drie oostelijke traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), zelfde halve blindvensters in de ingebouwde westelijke
traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...). Klassiek hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel.. Ingesnoerde leien koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. met zes ribben, waarin
œil-de-bœufs
met
neuten en drop, booglijst op gestrekte uiteinden en bolomament. Zeshoekige
lantaarn1. Bovenste, opengewerkte bekroning van een dakkoepel of toren; schrijlings op nok van een dak gelegen wordt het dakruiter genoemd. - 2. Lichtbron met glazen ruiten. geflankeerd door volutenSpiraalvormig ornament; meestal gebruikt als aanzetstuk van topgevels, bij deur- en vensteromlijstingen of als steunbeer., met rondboogvenstertjes, hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel.,
ingesnoerde leien helm en kruis. Gedenksteen voor de oprichting door J.-B.
Maes, 1665.
Bij de Heilige Sacramentskapel aanleunende nieuwe sacristie (1905-1908) in
neogotischeHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. stijl, geïnspireerd op de oude Sacramentssacristie. Eén bouwlaag en
vier traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), geritmeerd door steunberen, met gelijkaardige korfboogvensters
en bekronende balustradeHekwerk van spijlen of balusters.. Portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). in accoladeboogomlijsting met pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje.;
zeshoekige traptoren, afgewerkt met een door pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje., hogels(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel). en kruisbloem(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel).
versierde spits . Sint-Michiels- en Sint-Goedelebeeld door J. Marin en
Sint-Amelbergabeeld door I. De Rudder (ca. 1909). Inwendig
straal-, kruisrib- en netgewelf.
Heden gedecapeerd interieur, volledig van zandsteen, met
uitzondering van de bepleisterdeMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. bakstenen gewelfkappen in het schip. Bij
herbepleistering in 1819-1820, en ontpleistering in 1872-1873, werden verspreid
over de gehele kerk sporen van decoratieve polychrome beschildering
aangetroffen, te dateren in de 14e – 16e eeuw. Volgens J.
Helbig voor het koor wijzend op een globaal decoratief systeem, en voor de
zijkapellen op een geïndividualiseerde sjabloon- en figurale beschildering met
betrekking tot de betreffende patroonheilige. Volgens archiefstukken werd het
gewelf van de Heilige Sacramentskapel na voltooiing verguld en beschilderd door
C. Scherniers of Coninxloo (1540), de Onze-Lieve-Vrouwekapel volledig
bepleisterdMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. (1654), geheel en delen van de kerk herhaaldelijk gewit (1585,
1615, 1617,1644) en herbepleisterd (1702, 1769 door Laurent Benoît Dewez, 1819-
1820). Heden bleven enkel de gerestaureerde polychromie van de gewelfsleutels,
de in 1975 aangetroffen, 14e- 15e eeuwse-timpaanschildering
van het zuidportaal, en een tijdens de recente restauratie blootgelegde
sjabloonschildering rond de gewelfsleutel van de doopkapel, behouden.
Drieledige opstandBouwkundige tekening op schaal van een verticaal vlak van een gevel, een binnenmuur,…; in ruime zin het verticaal vlak van een gevel of muur. aangehouden in schip, transept en koor.
Constructieverschillen en architectonische detailuitvoeringen onder meer de pijlervorm
van de zijkapellen, de profilering van de zuilensokkels in de middenbeuk, en de
gewelfopvang en benedenmuurversiering in de transeptarmen, verwijzen naar een
zuidnoordwaartse opbouw tijdens de tweede bouwcampagne. Hooggotisch schip (14e
– 15e eeuw), met midden- en zijbeuken gescheiden door een spitsboogarcade.
Massieve zuilenCilindervormig steunpunt; vaak voorzien van basis en kapiteel. De kleine en/of dunne variant ervan wordt colonnet genoemd. met geprofileerde ronde sokkelHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel., het kapiteelKopstuk van een zuil, pijler of pilaster; algemeen om de gedragen last op een smaller draagvlak over te brengen. versierd met een
dubbele koolbladkrans met ruitvormige lintverbinding, onder de octogonale
dekplaatNatuurstenen of keramische plaat, op bijvoorbeeld een geveltop, om het onderliggend metselwerk tegen regen te beschermen.. Vijfdelig opengewerktOpengewerkt, voorzien van een stelsel van kleine, decoratieve openingen. triforium met alternerend brede en smalle
stijlenVerticale zijden van een opening waarop een boog of latei rust.. Het maaswerk met drielob op driepasboog, werd gereconstrueerd op basis
van nog aanwezige sporen en iconografische bronnen. Het oorspronkelijke
triforium werd achtereenvolgens weggestopt achter stucdecor (1769) en
gemetselde bogenrijen (1819-1820), en later met weglating van het maaswerk
gerestaureerd (1873 en volgende). Aansluitend spitsbooglichten met doorlopende
tracering. Kruisriboverwelving op gebundelde schalken met bladwerkkapiteeltjes;
gepolychromeerde,- gehistorieerde sluitstenenSluitsteen van een opening; weerhoudt de gewelfstenen in een boog of gewelf. met kerkvaders en evangelistensymbolen.
Tegen de zuilenCilindervormig steunpunt; vaak voorzien van basis en kapiteel. De kleine en/of dunne variant ervan wordt colonnet genoemd. apostelbeelden door T. De Lelis, H. II Duquesnoy, C. Van
Mildert en Lucas Fayd’herbe (midden 17e eeuw). Zijbeuken en
zijkapellen onder kruisriboverwelving met bladwerksleutels. In de zuidelijke zijbeuk
opgevangen door samengestelde driekwartzuilen met klaverbladdoorsnede, soberder
koolbladkapiteel en ronde sokkelHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel.. In de noordelijke zijbeuk opgevangen door
halve bundelpijlersSamengestelde pijler bezet met (half)zuilen, pijlers of pilasters die bogen uit verschillende richtingen opvangt. met bladwerkkapitelen en polygonaleRegelmatige veelhoek. sokkelsHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel.. Zijkapellen
met spitse scheiboog en dito overwelving, ten zuiden op driekwartcolonnetten,
ten noorden op gebundelde schalken. Benedenmuren versierd met blindeZonder opening; blind venster, schijnopening.
traceringen met drielobmotieven op consooltjes, in de zuidelijke zijkapellen
onder meer met bladwerkvulling in de zwikkenHoekstuk tussen een boog en de omlijsting waarin de boog gevat is.. Narthex met gelijkaardige
structuur doch zwaarder uitgewerkt ter ondersteuning van de torens. Ronde
middenpijlers met cantonnerende driekwartzuilen en brede gordelbogen.
Vrijgemaakte westelijke wand bezet met fijn maaswerk met spits-on driepasbogen,
doorlopend rond de portalen1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). tot aan de vensterzone.
Transept (13e – 14e/15e eeuw)
grotendeels behorend tot de bouwcampagne van het hooggotische schip, met
uitzondering van de oostwand die behoort tot deze van het vroeggotische koor.
Kruising onder kruisribgewelf met bladwerksleutel, opgevangen door ronde
pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) met cantonnerende driekwartzuilen. Koolbladkapitelen ten westen,
knoppenkapitelen met ingewerkte consoleVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief. voor de gewelfribben ten oosten.
Transeptarmen ten westen aansluitend bij de opstandBouwkundige tekening op schaal van een verticaal vlak van een gevel, een binnenmuur,…; in ruime zin het verticaal vlak van een gevel of muur. van midden- en zijbeuken,
ten oosten bij deze van het koor. Rijkere versiering van de benedenmuren met
blindtraceringen in de noordelijke arm. Kruisriboverwelving met
bladwerksleutels, opgevangen door driekwartcolonnettes met knoppenkapitelen en
ronde sokkelsHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel., enkel aan de westzijde van de noordelijke arm op gebundelde
schalken met bladwerkkapitelen en polygonaleRegelmatige veelhoek. sokkels.
Noordelijke transeptarm geopend naar de Doopkapel met spitse scheibogen,
kruisriboverwelving met bladwerksleutel en -consoles. In de noordelijke wand
uitgespaarde credens. Zuidportaal onder gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. driepastracering op colonnettes met
bladwerkkapiteel, en bladwerkvulling in de zwikkenHoekstuk tussen een boog en de omlijsting waarin de boog gevat is.; middenpenant verwijderd in
1819. Gelijkaardige omlijsting met pseudokruisribgewelf in de dikte van de muur
aan de buitenzijde.
Vroeggotisch koor (13e eeuw) met spitsboogarcade tussen hoogkoor en
kooromgang. In de rechte traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) op zuilenCilindervormig steunpunt; vaak voorzien van basis en kapiteel. De kleine en/of dunne variant ervan wordt colonnet genoemd. met ronde sokkelHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel. en knoppenkapiteel
onder octogonale dekplaat, waartegen een korte driekwartcolonnette met onder
meer gehistorieerde consoleVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief. en knoppenkapiteel voor de gordelbogen van de
kooromgang. In de absis op minder zware, gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. driekwartzuilen met rijker
knoppenkapiteel en twee bijkomende colonnetten met koolbladkapiteel, ter vergroting
van het draagvlak voor de scheibogen. OpengewerktOpengewerkt, voorzien van een stelsel van kleine, decoratieve openingen. vijfdelig triforium in
koortravee en transept, oorspronkelijk verlicht door heden gedichte ronde oculiKlein rond, ovaal of polygonaal venster.
in de achterwand. Drie gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. spitsbogige tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. met gedrongen
zuiltjes en slanke middenstijlen met knoppenkapiteel, oculusKlein rond, ovaal of polygonaal venster. in het hoogveld,
geprofileerde booglijst, en rozettenRozet, versiering met concentrische vorm, lijkend op een bloem; in ruime zin roosvenster, groot rondlicht, gevuld met gotisch maaswerk van rozetten, drie-, vier- en veelpassen in concentrische schikking en/of gevuld met glas-in-lood. in de zwikkenHoekstuk tussen een boog en de omlijsting waarin de boog gevat is.. Gelijkaardige bovenlichtenBovenste gedeelte van een raam- of deurkozijn, gescheiden door een dwarsregel; soms voorzien van glas-in-lood en/of roeden.
met vijfdelige tracering met knoppenkapitelen en vierpassen, omlijst
door colonnetten met knoppenkapiteel. Tweedelig triforium zonder
middenstijlen, onder spitsbooglichten met laatgotische tweedelige tracering
(ca. 1520) in de absis. Kruisriboverwelving in de rechte traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) en zesdelig
straalgewelf in de absis, met bladwerksleutels.
Opgevangen door gebundelde colonnetten met knoppenkapiteel, de
uiterste onder het triforium opgevangen door
maskerkopconsoles, de middelste doorlopend tot de zuilen.
Gedeeltelijk verhoogde koorvloer van gehistorieerde tegels (1881).
Kooromgang onder kruisriboverwelving, met bijkomende vijfde rib in de twee
traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) aan weerszijden van de absiskapel. Opgevangen door bundelpijlersSamengestelde pijler bezet met (half)zuilen, pijlers of pilasters die bogen uit verschillende richtingen opvangt. van
geringdeVoorzien van een fijne, horizontale band. driekwartcolonnetten met polygonaleRegelmatige veelhoek. sokkel en knoppenkapiteel. Spitse scheibogen van de oorspronkelijke
en 15e – 16e eeuwse-straalkapellen, laatst genoemde met
afwijkende profilering en bladwerkkapiteel. Aan weerszijden van de absiskapel
gealterneerd door een tweeledige opstandBouwkundige tekening op schaal van een verticaal vlak van een gevel, een binnenmuur,…; in ruime zin het verticaal vlak van een gevel of muur. van telkens twee traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...).
Korfboogarcade op colonnettenCilindervormig steunpunt; vaak voorzien van basis en kapiteel. De kleine en/of dunne variant ervan wordt colonnet genoemd. met knoppenkapiteel onder een loopgang, en
verdiepte, gereconstrueerde tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst.. Laatgotische Heilige Sacramentskapel
(1534- 1540) ter vervanging van de noordelijke straalkapellen. Netgewelf met
oorspronkelijk bepleisterdeMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. en beschilderde bakstenen gewelfkappen, en
beschilderde houten medaillonsRonde of ovale cartouche. ter vervanging van de ontbrekende sluitstenenSluitsteen van een opening; weerhoudt de gewelfstenen in een boog of gewelf..
Opgevangen door kapiteelloze schalken, die verlopen in gebeeldhouwde
tabernakels van Avesnessteen door H. Van Pede. NissenUitsparing in de dikte van een muur, kan rechthoekig zijn of onder een boog, achtervlak kan vlak, segmentvormig, halfrond of gebogen zijn; diepe nis voor standbeeld. voor telkens twee beelden
onder een flamboyant geajoureerdOpengewerkt, voorzien van een stelsel van kleine, decoratieve openingen. baldakijn, op polygonaleRegelmatige veelhoek. consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief. aan de
noord-, dito steunberen aan de zuid- en westzijde. Beelden gerestaureerd in
1702 en vervangen in het midden van de 19e eeuw. Aan drie zijden
geopend door spitsbooglichten, ten zuiden ingekort boven de scheiboogarcade.
Zwart- en witmarmeren bevloering (1727). Crypte onder tongewelf : de grafkelder
van de aartshertogen Albrecht en Isabella, en Karel van Lotharingen. Bij de
absis aansluitende sacristie onder netgewelf op consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief..
Onze-Lieve-Vrouwekapel (1649-1655) ter vervanging van de zuidelijke straalkapellen.
Barokke kruisriboverwelving met oorspronkelijk bepleisterdeMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. bakstenen
gewelfkappen, oculiKlein rond, ovaal of polygonaal venster. als sleutelsSluitsteen van een opening; weerhoudt de gewelfstenen in een boog of gewelf. en platte gordelbogen met casementversiering,
opgevangen door voluutconsoles. Aan drie zijden geopend door spitsbooglichten,
ten noorden ingekort boven de scheiboogarcade. Bij de absis aansluitende,
inwendig tot conciërgewoning verbouwde sacristie.
Barokke Maeskapel (ca. 1672-1675), de wederopgebouwde zeshoekige
absiskapel. OpstandBouwkundige tekening op schaal van een verticaal vlak van een gevel, een binnenmuur,…; in ruime zin het verticaal vlak van een gevel of muur. geritmeerd door composiete pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. vanaf een hoog stylobaat,
afgewerkt met een breed hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. met eieren tandlijsten. Rondboogvensters en
blindnissen in geriemde omlijsting met orenUitstekend deel van sommige bouwelementen of -constructies, meestal louter decoratief. en drop, sluitsteenSluitsteen van een opening; weerhoudt de gewelfstenen in een boog of gewelf. en waterlijstVooruitspringende rand in het gevelvlak die regenwater buiten gevel laat afdruppelen..
KoepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. ingedeeld door zes platte ribben met casementversiering. Ovale oculiKlein rond, ovaal of polygonaal venster. in
dito omlijsting in de kappen. Lantaarn1. Bovenste, opengewerkte bekroning van een dakkoepel of toren; schrijlings op nok van een dak gelegen wordt het dakruiter genoemd. - 2. Lichtbron met glazen ruiten. met ronde trommelAan de motoras bevestigd, een gegroefde cilinder waarop de tractiekabels van de cabine en het tegengewicht worden opgewonden en afgewikkeld. en koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. met
insgelijks zes ribben. Crypte onder zesdelig straalgewelf, grafkelder van de
familie Maes.
Meubilair
Het
interieur van de Sint-Michielskathedraal viel tot tweemaal toe ten prooi aan
vernielingen en plunderingen, in 1579 en 1794. De rijke verzameling
schilderijen, beeldhouwwerken en kunstvoorwerpen, vaak prinselijke giften, na
de eerste ravage vernieuwd in de 17e eeuw onder meer met een
belangrijk legaat van aartshertogin Isabella, ging hierbij grotendeels
verloren. Enkel de uitzonderlijke reeks glasramen doorstond het geweld. Wat nog
overbleef van de barokke stoffering werd in de loop van de 19e eeuw
ontmanteld, onder meer het zwaar beschadigde koordoksaal van ca. 1600 en het
monumentaleZuilen of pilasters die over de volle hoogte of over meer dan één verdieping opgaan, onafhankelijk van de door vensters en bouwlagen gegeven maten. hoogaltaar van 1743.
Laatste Avondmaaltriptiek (1550-1600), Kruisigingstriptiek (ca. 1589) en Sint-Goedeletriptiek
(1592) door M. Coxie; portret van Hendrik I (17e eeuw); Onze-Lieve-Vrouw
van de Rozenkrans (1600-1625); Processie vóór Sint-Michiels (1625); portretten van
de aartshertogen Albrecht en Isabella (ca. 1650); Pestheiligen (ca. 1650)
toegeschreven aan C. De Crayer; H. Hiëronymus (ca. 1650); Monstrans van het
Heilig Sacrament (ca. 1650); Overbrenging van de relieken van de Heilige
Goedele (ca. 1650); reeks van zeven landschappen met de Heilige Familie (ca.
1660) van de Onze-Lieve-Vrouwekapel door L. Achtschellinck, J. d’Arthois, I.
Van der Stock (1661), J. Van de Venne en D. Van Heil; Hemelvaart van Maria (ca.
1666) door J.-B. de Champaigne, op het Onze-Lieve-Vrouwe-altaar; reeks van
zestien taferelen met de Legende van het Heilig Sacrament (1700-1750) door J.
De Roore, K. Eyckens, W.-I. Kerricx, J. Van Helmont, J. Van Orley en J. Van der
Heyden; Hemelvaart van Maria (1847?) door F.J. Navez.
Marmeren Heilige Maagd met Kind (1500-1550) toegeschreven aan C. Meyt; marmeren
en albasten Passieretabel (1538-1541; oorspronkelijk afkomstig van de kapel van
het Koudenbergpaleis, later in de Terkamerenabdij) toegeschreven aan Jan Mone,
op het altaar van de Maeskapel; houten Maria en Johannes van een calvariegroep
(einde 16e eeuw?); stenen Graflegging en Verrijzenis (16e
-17e eeuw); geklede houten Onze-Lieve-Vrouw van Bevrijding (einde 16e
eeuw); reeks van twaalf marmeren apostelbeelden (ca. 1640-ca. 1650) aan de
zuilenCilindervormig steunpunt; vaak voorzien van basis en kapiteel. De kleine en/of dunne variant ervan wordt colonnet genoemd. van de middenbeuk : Heilige Johannes Evangelist, Heilige Jacobus de
Mindere en Heilige Mattheus door T. De Lelis, Heilige Matthias, Heilige
Bartholomeus, Heilige Thomas en Heilige Paulus door H. II Duquesnoy, Heilige
Petrus en Heilige Philippus door C. Van Mildert, Heilige Andreas, Heilige Simon
en Heilige Jacobus de Meerdere door Lucas Fayd’herbe; marmeren Onbevlekte
Ontvangenis of «Ara Coeli» (ca. 1644-1648) door A. I. Quellin; stenen Heilige
Anna en Heilige Maagd (ca. 1650; afkomstig van de St.-Anna- kapel) door H. II
Duquesnoy; marmeren Heilige Martinus en Heilige Benedictus (1753; afkomstig van
de abdij van
Affligem) door
L. Delvaux; Kruiswegstaties (midden
19e eeuw) door P. Puyenbroeck.
Grafmonumenten, een groot aantal in plastische barokstijl van zwart en wit
marmer, versierd met beeldhouwwerk. Grafmonument van aartshertog Ernest
van
Oostenrijk (1601-1602) door R. Colijns de Nole; hertog Jan II van Brabant
(1610) door R. Colijns de Nole, J. De Montfort en G. Turckelsteyn;
Gerard Corselius (gestorven in 1636) door A. Colijns de Nole; Ernest
van
Isemburg (gestorven in 1664) door J. Voorspoel; Jan-Baptist Maes (gestorven in 1667);
Pieter
Roose
(gestorven in 1673) door F. Langhemans; Engelbert della Faille (gestorven in
1678); Leo De Pape (gestorven in 1685; afkomstig van de Annonciadenkerk); Jacques
en
Philippe
d’Ennetières
(1690) door J. Van Delen; Pieter-Ferdinand Roose (1706) door J.P. I van
Baurscheit; Lodewijk Alexander Scockaert (gestorven in 1708) door J. Michiels; Frédéric de
Merode (1837) door W. Geefs; P.J. Triest (gestorven in 1846) door E. Simonis;
Félix de Merode (1863) door C.-A. Fraikin; Arthur Cornet de Ways-Ruart (1872) door W. Geefs.
Uitzonderlijk ensemble glasramen in renaissance- (16e
eeuw) en barokstijl (17e eeuw), en glasramen in neostijlen (19e
eeuw). Reeks van vijf glasramen (ca. 1520) van de koorabsis, toegeschreven aan
het atelier van N. Rombouts : Maximiliaan van Oostenrijk en Maria van
Bourgondië, Filips de Schone en Johanna van Castilië, Karel V en Ferdinand, Juan van Aragon en Margaretha van Oostenrijk
(?),
Philibert van Savoie en Margaretha van Oostenrijk;
glasraam met Laatste Oordeel geschonken door Erard de la Marck (1528) van
het doksaal; glasramen van Karel V en Isabella van Portugal (1537) en Lodewijk II Jagellon en
Maria van Hongarije (1538) van respectievelijk noord- en zuidelijk transept, naar
ontwerp van Bernard van Orley door J. Hack (?); reeks van vier glasramen van de
Heilige Sacramentskapel, naar ontwerp van Bernard van Orley, Pieter Coecke en
Michiel Coxie door J. Hack : Frans I en Eleonora van Oostenrijk
(1540), Jan III van Portugal en Catharina van Aragon (1542),
Ferdinand
I
en Anna
van Bohemen (1546) en Lodewijk II Jagellon en Maria van Hongarije
(1547);
reeks van vier glasramen van de Onze-Lieve-Vrouwekapel, naar ontwerp van T. Van Thulden door J. De Labaer
: aartshertog Leopold- Willem (1654), Ferdinand III van Oostenrijk en
Eleonora (1656), Leopold I van Oostenrijk (1658) en aartshertogen Albrecht en Isabella (1663); glasramen
door
J.B. Capronnier : reeks van drie glasramen met Heilige Drievuldigheid, Sint-Goedele en Sint- Michiel (1843) van de Maeskapel, Triomf
van
het Heilig Sacrament van Mirakel (1848) van de Heilige Sacramentskapel, reeks van veertien
glasramen met de legende van het Heilig Sacrament van Mirakel (1857-1870) naar ontwerp van Ch. De Groux
van de zijbeuken, twee glasramen (1860) van de westgevel, twee glasramen (1872)
van het noord- en zuidelijk transept, Barmhartige Samaritaan (1879) van het
zuidelijk transept, reeks van vier glasramen (1879) van de kooromgang.
Reeks van zes wandtapijten met de Legende van het Heilig Sacrament van Mirakel
(1770 en 1785) door J.-F en J. Van Der Borght.
NeoromaansArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . verguld koperen hoofdaltaar (1887) naar ontwerp van L. De Curte door
L. Van Rijswijck; barok marmeren zij-altaar van de Onze-Lieve-Vrouwekapel
(1654-1657, 1666) door J. Voorspoel; neorenaissanceArchitectuurstijl (ca. 1860-1914) die zich inspireert op de renaissance, een kunststroming ontstaan in het Italië van de 15e eeuw en die er o.m. op gericht was de bouwkunst van de Grieks-Romeinse oudheid te doen herleven. marmeren altaar (1846) van
de Maeskapel door E. Marchant; neogotischHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors. eiken zij-altaar (1849) van de Heilige
Sacramentskapel door de Gebroeders Goyers; preekstoel met onderaan de
Uitdrijving van Adam en Eva en bovenaan de Onbevlekte Ontvangenis (1696-1699 en
1708; afkomstig van de Jezuïetenkerk van Leuven) door H.F. Verbruggen en J.-B.
Van der Haeghen; vijf biechtstoelen met engelenfiguren (1662), oorspronkelijk opgesteld in de Onze-Lieve-Vrouwekapel,
door J. Van Delen; biechtstoel (1775?) door A. Allemans; eiken rococo-
koorgestoelte (18e eeuw; afkomstig van de abdij van Vorst); gesmeed
ijzeren hekken van het hoogkoor (1746) door L. Delmotte, van de Maeskapel
(1770; afkomstig van de Terkamerenabdij) toegeschreven aan E.J. Delmotte, van
de Onze-Lieve-Vrouwekapel (1750-1800; afkomstig van de Recolettenkerk), van de
Heilige Sacramentskapel (1750-1800; afkomstig van de Abdij van Aywières).
Bronnen
Archieven
K.C.M.L, dossier 3594.
Publicaties en studies
DE RIDDER R, Inventaris van het oud archief van de kapittelkerk van Sint-Michiel en Sint-Goedele te Brussel, Deel 1, 2 en 3, Algemeen Rijksarchief Brussel, 1987-1988.
LEFEVRE R, De collegiale kerk van St.-Michiel en Ste.-Goedele te Brussel, Brussel, 1942.
Regie der Gebouwen, Restauratie van de Sint-Michiels- en Sint-Goedelekathedraal 1983-1988, Brussel, 1988.
Sint-Goedele, Geschiedenis van een kathedraal, tentoonstellingscatalogus Algemeen Rijksarchief Brussel, 1988-1989.
Sint-Michielskathedraal, Kunst en Geschiedenis, tentoonstellingscatalogus St.-Michielskathedraal Brussel, 1975.
THIBAUT DE MAISIERES M., Les églises gothiques de Bruxelles, Brussel, 1942.
VELGE H., La collégiale des Saints-Michel-et-Gudule à Bruxelles, Brussel, 1925.
Tijdschriften
BONENFANT P, FOURNY M., Fouilles de la cathédrale Saint-Michel à Bruxelles (Archaeologia Mediaevalis, 1990, 13, p. 42-43; 1992, 15, p. 47; 1993, 16 I, p. 49-51).
BRIGODE S., Les fouilles de la collégiale Sainte- Gudule à Bruxelles (A.S.R.A.B., 1938, p. 185-215).
LEFEVRE R., La Collégiale des Saints Michel et Gudule d Bruxelles (A.S.R.A.B., 1956-1957, p. 16-72).
LEFEVRE R., Le problème de la paroisse primitive de Bruxelles (A.S.R.A.B, 1934, p. 106-116).
MAERE R., L’église Sainte-Gudule a Bruxelles (La Revue d’Art, 1925).