Gebouw J, auditoire Paul-Émile Janson en Salle Van Buren
Franklin Rooseveltlaan 48
ULB De Solbosch-campus
Typologie(ën)
Ontwerper(s)
Alexis DUMONT – architect – 1928
Marcel VAN GOETHEM – architect – 1928
Marcel VAN GOETHEM – architect – 1956
P. MOENAERT – ingenieur-architect – 1956
Stijlen
Inventaris(sen)
- Actualisatie van de Urgentie-Inventaris (Sint-Lukasarchief - 1993-1994)
- Actualisatie van het inventarisatieproject van het Bouwkundig Erfgoed (DMS-DML - 1995-1998)
- Inventaris van engineering erfgoed (2011)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Het monumentale erfgoed van België. Brussel Uitbreiding Zuid (Apeb - 2005-2008)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Wetenschappelijk Over het algemeen gebruikt om natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden te waarderen in hun botanische kwaliteiten. Binnen de context van een onroerend goed kan het de aanwezigheid van een (bouw)element (bijzonder materiaal, experimenteel materiaal, bouwprocédé of -component) of getuigenis van een ruimtelijk-structurele ruimte (stedenbouwkundig) waarvan het behoud moet worden overwogen met het oog op wetenschappelijk onderzoek.
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroeg gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (> engineering), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan mbt een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Opgericht in twee fasen. Twee onderscheiden bouwvolumes. Het eerste in traditionalistische stijl aan Franklin Rooseveltlaan (nr. 48) in 1928 ontworpen door architect Alexis DUMONT, in samenwerking met architect Marcel VAN GOETHEM. Het tweede, het grote auditoire Paul-Émile Janson, werd in 1956 ontworpen door architect Marcel VAN GOETHEM, professor aan de ULB en hoofdarchitect van Expo ‘58, en door ingenieur P. MOENAERT, in een stijl aansluitend bij de esthetica van Expo ‘58. Het was trouwens het resultaat van een samenwerkingsverband tussen de ULB en het commissariaat van de Expo. Tijdens de tentoonstelling werd het gebouw gebruikt voor congressen, om dan later te worden gebruikt door de universiteit. Het grenst aan de achterkant van het gebouw van 1928, dat ook als toegang tot de aula fungeert.
Het gebouw van 1928 aan de Franklin Rooseveltlaan werd ontworpen als studentenhuis. Het moest gefl ankeerd worden door twee, nooit uitgevoerde gebouwen in dezelfde stijl met studentenkamers. Het langwerpige gebouw is opgetrokken in traditionalistische stijl. Bakstenen gevel met hardstenen en bepleisterdeMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. elementen. Twee symmetrische vleugels aansluitend op centraal gedeelte met inkomdeur onder puntgevelGevel waarvan de top driehoekig is.. Deur gefl ankeerd door twee gecanneleerde zuilen. Langwerpig vensterLicht- en/of luchtopening in een muur. met dubbele stijlen in puntgevelGevel waarvan de top driehoekig is.. Zijvleugels uitspringend ten opzichte van centrale inkompartij. Langwerpige kruisvenstersVenster, door een moneel en een tussendorpel in vier vlakken verdeeld.. Afgewerkt met hoekblokken.
Schrijnwerk met roedeverdeling. Deur vervangen. SchilddakDak met twee driehoekige dakvlakken aan de smalle zijde en twee trapeziumvormige aan de lange zijde. bedekt met zwart geëmailleerde pannen.
Het auditoire Paul-Émile Janson van 1956 met een capaciteit van 1500 plaatsen heeft een rond grondplan. Het dubbel schelpvormige dak wordt gesteund en gestabiliseerd door twee netwerken van dragende en trekkende kabels die elkaar in rechte hoeken kruisen. Het geheel steunt op twee grote schuine bogenConstructie waarvan de beschrijvende lijnen delen van cirkels of gebogen lijnen zijn en waarin alle drukkrachten optreden. in beton die een kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement). vormen. Het ligt op hellend terrein en heeft meerdere ingangen: één via het paviljoen van 1928, een andere aan de hoogste kant en twee zijingangen onder de driepoten.
Bronnen
SAB/OW 34549 (1928), 67655 (1956).
Publicaties en studies
Tijdschriften
‘Harmonie', Bâtir, 20, 1934, p. 820.
Opmerkelijke bomen in de nabijheid