Typologie(ën)

kerk/kathedraal/basiliek

Ontwerper(s)

Joseph POELAERTarchitect1852

Alphonse GROOTHAERTarchitect1904

Heinrich VON SCHMIDTarchitect1904

Juridisch statuut

Ingeschreven in de wettelijke inventaris op 19 augustus 2024

Stijlen

Neogotiek

Inventaris(sen)

  • Het monumentale erfgoed van België. Laken (Archistory - 2016-2019)
  • Kerkkappen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1830-1940 (Urban - 2019)

Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)

Onderzoek en redactie

2016-2017

id

Urban : 37851
lees meer

Beschrijving

Kerk in neogotische stijl, ontworpen in 1852 door architect Joseph Poelaert en in verscheidene fases gebouwd tussen 1854 en de Eerste Wereldoorlog.

Geschiedenis

Het was ter nagedachtenis van
Louise-Marie d’Orléans, de eerste koningin der Belgen en de tweede echtgenote van Leopold I, dat de nieuwe Onze-Lieve-Vrouwkerk van Laken werd gebouwd. De bouw ervan werd goedgekeurd bij K.B. van 14.10.1850, dus vier dagen na de dood van de koningin.

De ligging van het gebouw was het voorwerp van langdurige discussies en talloze ontwerpen. Op 07.12.1850 stuurde de hoofdingenieur van Bruggen en Wegen aan de minister van Openbare Werken een rapport met betrekking tot de verschillende voorontwerpen. Allemaal ontwierpen ze het monument op een brede open ruimte, aan het einde van een vergezicht gevormd door een nieuwe laan, schuin ingeplant t.o.v. het Kanaal, die de Groendreef verlengde tot voorbij de brug van Laken. Het definitieve vestigingsplan van de kerk, met een naar het noorden georiënteerd koor aan het einde van een bijna 30 meter brede laan, werd in september 1851 opgesteld door ingenieur en conducteur van Bruggen en Wegen J. Tielemans. Dit vestigingsplan werd op 08.10.1851 goedgekeurd door burgemeester Charles Joseph Herry. Het project werd gefinancierd door een openbare inschrijving enerzijds en de koning en de Raad van de Kerkfabriek anderzijds.

Voor de bouw van dit nationale monument werd een wedstrijd uitgeschreven die voor alle Belgische kunstenaars openstond, volgens een programma goedgekeurd bij ministerieel besluit van 14.11.1851. Hoewel de keuze van de vorm, plattegrond en stijl van het gebedshuis aan de deelnemers werd overgelaten, was het programma zeer gedetailleerd: de kerk moest ruimte bieden aan minstens 2000 personen; de kapel die als grafmonument voor de koning aan de kerk werd toegevoegd, moest een ingang hebben die op de begraafplaats uitgaf en een andere ingang in de kerk; daarenboven moest de kapel voldoende groot zijn om als crypte voor de koninklijke familie te kunnen dienen; de kerk moest een doopkapel, een sacristie, een zaal voor de Raad van de Kerkfabriek, een lokaal voor de kerkstoelen, en vijf luidklokken bevatten; de parochiekerk zou afhangen van de gemeente Laken, terwijl de kapel en de crypte staatseigendom zouden zijn; de begraafplaats moest rondom het nieuwe gebouw worden verlengd, behalve aan de hoofdgevel, die zou uitgeven op een voorplein of op een laan naar de brug over het Kanaal; het geheel mocht niet meer dan 800.000 francs kosten, exclusief het meubilair en de kunstvoorwerpen. De deelnemers moesten hun ontwerp indienen tegen 01.05.1852.

Uit de 49 ingediende ontwerpen koos de jury dat van architect Joseph Poelaert. Het ging om een eenvoudig bakstenen gebouw met stenen gladde lijsten en een met leien bedekte spits aan de zijkant. Het ontwerp stelde drie varianten voor, twee in gotische stijl en een in romaanse. Op vraag van de jury werkte Poelaert drie nieuwe plannen voor de gevel uit. De voorkeur van de koning ging uit naar het neogotische ontwerp. Op 23.02.1853 raakte de jury het eens over een gevel met drie torens, elk met een portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule).. Op 03.03.1853 maakte de jury aan de overheid zijn wens kenbaar om het gelauwerde ontwerp uit te breiden, zodat het nog beter zou aansluiten bij zijn bestemming als “nationaal monument”. Het laatste ontwerp van Poelaert werd definitief goedgekeurd bij K.B. van 02.06.1853, en er werd een bijkomend krediet verleend. Het ministerieel besluit van 23.06.1853 wees de leiding van de werken toe aan Poelaert en riep een commissie in het leven die werd belast met de leiding van en het toezicht op de uitvoering van het monument. Het besluit van 18.07.1853 bekrachtigde het besluit van de Gemeenteraad van Laken van 08.10.1851 inzake de rooilijn van het geplande plein en de erop uitgevende straten. Er werd voorzien om de kerk af te kunnen werken binnen een periode van vier jaar.

De werken begonnen in 1854 maar liepen herhaaldelijk vertraging op, onder meer door de aard van het terrein, dat niet echt geschikt was voor het aanleggen van stevige funderingen, de onophoudelijke wijzigingen aan het bestek, de eindeloze discussies over de verdeling van de bevoegdheden, het gebrek aan coördinatie tussen de verschillende partijen, en de financiële problemen. Leopold I legde de eerste steen van de kerk op 27.05.1854.

De gebruikte materialen waren baksteen voor het interieur, hardsteen voor de onderbouwen, vloeren en trappen, en witsteen voor de rest van het parementGevel- of muurbekleding.. Gobertangesteen kon slechts voor kleine elementen worden gebruikt en werd gecombineerd met Franse kalksteen – afkomstig uit verschillende steengroeven rond Parijs – voor sommige monumentale en versierde delen van het gebouw (Euville, Saint-Vaast, Saint-Maximin, enz.). Om de werken te versnellen, werden de te beeldhouwen stenen ruw aangevoerd naar de bouwplaats, waar ze werden gevierkant tot een omschreven volume waarna ze werden geplaatst in afwachting dat ze werden gehouwen.

In 1865 werd de in witsteen geplande koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. van de koninklijke kapel vervangen door een met leien bedekt metalen gebinte. In datzelfde jaar, toen het metselwerk klaar was (behalve de spits van de grote toren), de kerk onder dak was, de gewelven van de beuken voltooid waren en de plafonnering en de gipsen versieringen afgewerkt werden, gaf Poelaert de leiding van de werken op en diende hij zijn officieel verzoek in tot ontslag “wegens gezondheidsredenen”. Zijn vertrek viel samen met het einde van een fase in de werken en het opraken van de kredieten.

Auguste Payen volgde Poelaert voor korte tijd op. In 1868 werd hij vervangen door Antoine Trappeniers, die, om de openstelling tot de eredienst mogelijk te maken, de toen al noodzakelijk geworden verstevigings- en restauratiewerken leidde en de binneninrichting voortzette. Tegelijk werd aan de aanleg van het voorplein verder gewerkt en werd de Koninginnelaan aangelegd die, vertrekkend van het Liedtsplein, tot aan de voet van de kerk moest lopen.

Hoewel de kerk nog niet klaar was, werd ze al op 07.08.1872 ingehuldigd, in aanwezigheid van Leopold II. Men moest toen nog enkel de gevels beeldhouwen, de hoofdgevel en zijn torens afwerken en een terras rond het gebouw aanleggen. Ondertussen was het metselwerk echter beginnen barsten en af te brokkelen, wat vragen deed rijzen voor de stabiliteit van het monument.

In 1876 gaf de Raad van de Kerkfabriek architect Louis De Curte opdracht de werken voor te zetten. Terzelfder tijd werd een beroep gedaan op het Brugse atelier Dobbelaere voor de uitvoering van de meeste glas-in-loodramen van de kerk. Vanaf eind 1896 maakte de pers, verwijzend naar de vele stukken steen die van de gevel loskwamen, gewag van dringend noodzakelijk restauratie- en afwerkingswerken “in het belang van de openbare veiligheid”. De jaren 1898 tot 1900 waren gewijd aan de reparaties van de daken en gebinten en de plaatsing van glas-in-loodramen.

In 1903 schreef de minister van Financiën en Openbare Werken een openbare aanbesteding uit voor de gedeeltelijke restauratie van de kerkgevels, waarbij een groot deel van het parementGevel- of muurbekleding. door Euvillesteen werd vervangen.

In 1904 diende de Münchense architect Heinrich von Schmidt een ontwerp in voor een nieuwe hoofdgevel, in Euvillesteen, die tegen de onafgewerkte gevel van Poelaert zou worden geplaatst. De medeontwerper van de plannen, Alphonse Groothaert, werd belast met de leiding van de werken. De afwerking van de drie torens noodzaakte de versterking van de funderingen, die met beton werden gevuld.

In 1908 werden beeldhouwers en ornamentisten opgeroepen voor de afwerkingswerken. In 1913 werd aan Sinia uit Gent en Desenfans uit Brussel gevraagd naar de twaalf beelden van het centrale portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). uit te voeren, en Gerrits uit Antwerpen de zijportalen. Het meeste beeldhouwwerk werd echter op de lange baan geschoven en werd uiteindelijk uitgevoerd door een reeks beeldhouwers, waaronder Eugène Canneel, A. Vriens, F. Wynants, Vandevoorde, Rau en De Winne.

In 1919 werden de daken gerenoveerd: de zichtbare dakvlakken werden met Belgische leistenen bekleed, de overige met zink met roeflatten. Het jaar daarop moest een deel van de metalen gebinten worden verstevigd. In 1922, en dan nogmaals in 1924, raakten de glas-in-loodramen van het dwarsschip beschadigd als gevolg van een orkaan. In de loop van de 20e eeuw vonden geregeld reparatie- en verstevigingswerken plaats, tot aan de ambitieuze restauratiecampagne van 2003 tot 2014 door architectuurbureau MA2 – Metzger et Associés Architecture.

Beschrijving

Kerk van het basiliektype, aanleunend bij een hallenkerk, met driedelige westbouw met drie torens, de hoogste centraal, en een portaalvolume. Het middenschip, het niet uitspringende dwarsschip en het koor hebben drie beuken. Het middenschip heeft vier traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met smalle zijbeuken bestemd voor de biechtstoelen en aangevuld met een buitengalerij. Koor met drie rechte traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), afgeboord door met elkaar verbonden kapellen met een houten afsluiting, de kapellen aan de oostzijde samengevoegd tot sacristie. Deze kapellen hebben dezelfde breedte als de zijbeuken en de galerijen van het middenschip samen.

Achter het koor heeft de grote koninklijke kapel, die op een crypte is gebouwd, een achthoekige plattegrond rond een Grieks kruis. Ze heeft een centrale abside die tot boven de buiteningang van de crypte reikt, en dubbele laterale apsissen, allemaal drieledig. Een hoektraveeTravee op de hoek (meestal 45°) van een gebouw. achter de apsissen staat in verbinding met de zijbeuken van het middenschip en, achter een deur, met een ruimte met schuine trappen naar de koorkapellen, een buitendeur en een overwelfde kelder.

Buitenopstanden, in witsteen, met twee bouwlagen onder een netwerk van zadeldakenDak met twee hellende dakvlakken. waarvan de van de straat zichtbare dakvlakken met leistenen zijn bedekt; metalen gebinten, sommige met schilden. De achthoekige spits op de koninklijke kapel heeft eenzelfde bedekking, terwijl alle torens een stenen spits hebben. Structuur met talrijke geprofileerde schraagpijlers, luchtbogen, zuiltjes, wimbergen, pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje., kapelletjes, balustrades en kordonlijsten, versierd met al dan niet afgewerkt beeldhouwwerk (kapitelen, knoppenRond of afgeplat bolvormig ornament., enz.). Recent gehouwen waterspuwersUitstekende buis of gooteinde voor de afvoer van hemelwater, vaak in de vorm van een dierlijk of diabolisch monster. met verwrongen gezichten. De verlichting wordt overwegend verzekerd door glas-in-loodramen, reeksen venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. met opengewerkt maaswerk, en enkele rozetvensters.

Portaalvolume als drielichtGroep van drie smalle vensters binnen dezelfde omlijsting, onderling gescheiden door deelzuiltjes of stijlen/monelen; centraal venster soms hoger dan beide andere.. Portaal met trappenpartij en hoge loggia’s waarvan alle ruimten met elkaar verbonden zijn, onder een gebroken tongewelf en bekroond door wimbergen. In het portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule)., drie heiligenbeelden per pilaarVrijstaande ondersteuning van een boog of hoofdgestel in de vorm van een ronde, vierkante of polygonale pijler., geprofileerde dagkantenBinnenkant (tussen muurvlak en kozijn) van de stijlen van een muuropeningen; soms geprofileerd of afgeschuind. met nissen (leeg) en eikenhouten deuren met hengsels onder opengewerkte timpanenMonumentaal driehoekig of segmentvormig boogveld, meestal besloten in een fronton; vaak rijkelijk versierd.. Centrale loggiaOverdekte, halfopen ruimte; schaduwrijke inham in de gevel van een gebouw. met een open muuropening versierd met een groot rozet op blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. arcatuur; daar er geen glas-in-loodramen zijn, kan het daglicht twee boven elkaar geplaatste rozetten van de oorspronkelijke gevel verlichten. Zijloggia’s met drie venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. met maaswerk, eveneens zonder tegels, en met hergebruik achteraan van een dubbel rozetvenster, kleiner dan het vorige.

Eigenlijke westbouw van twee bouwlagen, de eerste slechts één traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) diep, onder kruisribgewelven waarin één lange gang de drie doorgangen bevat, de belangrijkste onder de grote toren, evenals de benedenverdiepingen van de zijtorens, waartegen een abside is gebouwd, en die aan de voorzijde toegang geven tot een wenteltraptorentje. De tweede bouwlaag mondt in het middenschip uit in drie orgeltribunes, de centrale onder gebroken tongewelf, de laterale onder ribgewelf, verlicht door bovenvermelde rozetvensters.
Daarachter, vierkante centrale klokkentoren van drie verdiepingen. De eerst verdieping wordt omgeven door niet met elkaar verbonden delen van galerijen met zuiltjes, bekroond door een balustradeHekwerk van spijlen of balusters. (beperkt tot de zones die van op straat zichtbaar zijn). De tweede verdieping wordt gescandeerd door zuiltjes die de open vierkante muuropeningen aan elke zijde opdelen. De laatste, lichtjes inspringende verdieping, waarin de klokken hangen, is opengewerkt met hoge venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. met galmbord, gevat in een ranke aediculaVersieringsmotief, ontleend aan de klassieke bouwkunst, vormt samenstel van pijlers en een klassieke bekroning. met opengewerkte wimberg. Deze aediculaVersieringsmotief, ontleend aan de klassieke bouwkunst, vormt samenstel van pijlers en een klassieke bekroning., en vier kleinere voor een hoekbalustrade, omringen een achthoekige spits opengewerkt met vierpassen en bekroond door een smeedijzeren kruis en een koperen windhaan.
Vierkante zijtorens van vier bouwlagen, met afgeschuinde hoekvlakken, op de benedenverdieping verlicht door een naar buiten afgeschuind zijvenster, vanaf de derde bouwlaag achter de uitkragende balustradeHekwerk van spijlen of balusters. van een rondegang die op de kroonlijsten ernaast doorloopt. De bovenste bouwlagen zijn voorzien van vier venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. met maaswerk zonder tegels. Achthoekige spitsen, tussen wimbergen, die ook zijn opengewerkt met vierpassen en door een kruis worden bekroond.

In de eerste bouwlaag van het middenschip en van het koor, rij gekoppelde arcades doorbroken door de schraagpijlers van de luchtbogen, met rozet en met wimberg die als geveltop dient voor de kleine zadeldakenDak met twee hellende dakvlakken.. De eerste vier arcades geven toegang tot de met traliewerk afgesloten galerij die langs de zijbeuken van het middenschip loopt en waarvan de indeling op de muur van deze zijbeuken wordt hernomen. Een portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). dat in een schraagpijler van de zijtorens uitgewerkt, geeft toegang tot deze galerijen en tot de oorspronkelijke wenteltrappen van de westbouw. De drie laatste arcadesEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn. omsluiten de vensters van de koorkapellen. Een vierde arcadeEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn., met dezelfde structuur, en een laatste, eenvoudige schuine arcadeEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn. met een ingang, vormen de aansluiting tussen het koor en de koninklijke kapel. In de gevels van het dwarsschip, in de aslijn van zijn zijbeuken, arcadesEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn. die identiek zijn aan die van het koor. De portalen1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). van dit dwarsschip vormen een triplet van arcadesEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn. met zuiltjes, met in de centrale triplet een ingang, de overige blindZonder opening; blind venster, schijnopening.. Daarboven, achter een balustradeHekwerk van spijlen of balusters., breed en rijzig bovenvenster met maaswerk, geflankeerd door twee analoge venstersLicht- en/of luchtopening in een muur., allemaal bekroond door een wimberg, waarvan het centrale vensterLicht- en/of luchtopening in een muur. de grens met het zadeldakDak met twee hellende dakvlakken. vormt. Gootmuren van het middenschip en van het koor opengewerkt met respectievelijk vier en drie bovenvensters met maaswerk, onder een kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement). met balustradeHekwerk van spijlen of balusters..

Koninklijke kapel met opstand van twee bouwlagen geritmeerd door zware veelhoekige schraagpijlers.
De eerste bouwlaag is bijna volledig blindZonder opening; blind venster, schijnopening. en wordt geritmeerd door de absides en apsissen, de tweede vertoont een afwisseling van rozetten en gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. met maaswerk. In de aslijn van de abside, portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). met rozet en wimberg van de crypte.
Op de kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement)., rij kleine zoldervensters onder arcadeEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn. met wimberg, doorbroken door drie valse aediculavormige dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap.. Het topstuk van de spits is thans kroonvormig en bekleed met lood.

Interieur

Kerk

In het voorportaal, eikenhouten deuren met hengselsSmeedijzeren beslag waarmee deuren, ramen of luiken worden opgehangen. versierd met arcaturen, de centrale deur aangevuld met een tweede, zodat een vestibule onder ribgewelf wordt afgebakend; eenzelfde gewelf bekroont het einde van de centrale doorgang.
Alle beuken en kapellen van de kerk zijn bekleed met imitatie natuursteen en worden overwelfd door kruisbogen tussen gordelbogen die op hoge bundelpijlers rusten, met knopkapiteel en een prismavormige hardstenen voet. Triforium van de zijbeuken van het middenschip en het koor opengewerkt met gekoppelde muuropeningen met zuiltjes en een drielobbige latei. Een soortgelijk vals triforium bekroont de armen van het dwarsschip. In de aslijn van de zijbeuken van het koor, aan de aansluiting met de koninklijke kapel, driehoekige tribune met balustradeHekwerk van spijlen of balusters., voor twee gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. venstersLicht- en/of luchtopening in een muur., het ene aan de buitenzijde, op het schuine terugwijkende gedeelte van de zijbeuk, het andere aan de binnenzijde, gekoppeld aan dat van het eerste muurvak van de koninklijke kapel.
Trapsgewijze verhoging van het koor, beginnend vanaf de zijbeuk van het dwarsschip. Achter het hoofdaltaar en afgesloten door balustradesHekwerk van spijlen of balusters., convergerende en dan divergerende trapdelen naar de crypte, en, in de aslijn van de zijbeuken, rechte trapdelen naar de koninklijke kapel; de oorspronkelijke trapdelen werden rond 1935 vervangen door de huidige.
De uiterste traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) van de noordelijk zijbeuk van het dwarsschip zijn ingericht als kapel voor de zijaltaren. Tegenover elkaar geplaatste altaren van latere datum. Het huidige hoofdaltaar staat op de viering van het dwarsschip. Preekstoel op de eerste traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) van de zuidelijke zijbeuk van de oostelijke arm van het dwarsschip.
Het middenschip en de koninklijke kapel, die vroeger met elkaar in verbinding stonden, worden thans door grote metalen glasramen gescheiden.

Koninklijke kapel en crypte

Kapel met eenzelfde overdekking als het middenschip en het koor, met spitsbogen op vier centrale pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…); centraal kruisgewelf met bindribben, ribgewelf op de absides en apsissen.
Crypte toegankelijk via een centrale buitendeur en via een dubbele ingang in de aslijn van het koor. Plattegrond en overwelving analoog aan die van de kapel; de apsissen dienen als grafnissen. Vloer met een ruitpatroon van wit en zwart marmer (1968) rond het graf van de eerste vorsten. Onder de zijbeuken van het koor, twee grafkamers ingericht door Albert I, met ingangen met witstenen omlijsting waarvan de timpanenMonumentaal driehoekig of segmentvormig boogveld, meestal besloten in een fronton; vaak rijkelijk versierd. met twee mozaïektaferelen zijn versierd: de bewening van Christus en het ontslapen van Maria. Omlijsting versierd met bas-reliëfs: de hoofddeugden, de symbolen van de evangelisten, musicerende engelen, en engelen die de Passiewerktuigen dragen.

Glas-in-loodramen

Omvangrijk geheel van figuratieve of decoratieve glas-in-loodramen
.
Al geplaatst in 1879 in het centrale rozetvenster van de koninklijke kapel, glas-in-loodraam van J. Dobbelaere, in Engels glas van dubbele dikte, met een voorstelling van de kroning van Maria, die het kind Jezus vasthoudt, en de boom van Jesse.
Op de centrale venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. van het dwarsschip, die begin jaren 1920
tijdens een orkaan beschadigd raakten, zijn enkel een lage friesHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). met de namen van de zestien verdwenen heiligen en de boogvulling van het westelijke vensterLicht- en/of luchtopening in een muur., versierd met lelies en engelen, uit 1893-1894 bewaard gebleven.
De bovenvensters van het koor worden aan de westzijde gevolgd door voorstellingen van de Hemelvaart, het Laatste Avondmaal en de Geboorte van Christus, en aan de oostzijde door de Opdracht van Maria in de Tempel, de Heilige Familie in Nazareth en Maria-Hemelvaart, allemaal van de hand van J. Dobbelaere en geplaatst in 1903.
Bestemd voor een nieuw altaar toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van Smarten (zuidwestelijke hoek van het dwarsschip), glas-in-loodraam van het bovenvenster uit 1926, ter nagedachtenis van de soldaten van de parochie gesneuveld tijdens de Grote Oorlog, met onder meer een voorstelling van de koninklijke familie en kardinaal Mercier die de Mater Dolorosa aanbidden; daaronder, glas-in-loodramen (1933) met de beeltenissen van de heilige Joris, Jozef, Maria met Kind en de heilige Michiel, onder de koninklijke wapenen.
Verscheidene decoratieve glas-in-loodramen met plantenmotieven, waaronder die van de zijbeuken van het middenschip (1886), wellicht van A. De Keghels, die van de bovenvensters van het middenschip (1889), toegeschreven aan J. Dobbelaere, en die van de westbouw (1912 en 1913). Met hun warme kleuren in de nieuwe kapel J. Cardijn (zuidwestelijke hoek van het dwarsschip), glas-in-loodramen van M. Nevens en H. Mortier (eind jaren 1960).

Decoratiewerk en meubilair van de kerk

Vloeren met tegels in beige en zwart marmer, die van het middenschip en van het dwarsschip met meandersOrnamentenstrook die bestaat uit rechthoekig gebogen, doorlopende lijnen., die van de zijbeuken van het koor in een dambordpatroon van ruiten. Vloeren van de middenbeuk volledig in beige marmer, in het lagere gedeelte versierd met randen en een ruitpatroon van decoratieve keramiek. Koperen gedenkplaat voor de eerstesteenlegging van het gebouw uit 27.05.1854. Aan de ingang van de crypte, mozaïek met de wapenen van de negen provincies, van Joseph Godchoul.

Wandschilderingen in het valse triforium van de noordbeuk van het dwarsschip, met een voorstelling van taferelen uit het leven van Christus en Maria. Op de zijbeuk van het schip, schilderijen van de Kruisweg uit de late 19e eeuw. Schilderij uit 1637 met een voorstelling van de Maagd van Laken en een afbeelding van de oude kerk.

Rijk neogotisch meubilair, overwegend in eikenhout, uitgevoerd vanaf 1869: hoofdaltaar ontworpen door Joseph Poelaert, koorstoelen en katheder, gepolychromeerde zijaltaren toegewijd aan de heilige Jozef en aan het Heilig Hart, monumentale preekstoel van vóór 1878, vier biechtstoelen, tribuneorgel uit 1912 van Salomon Van Bever, koororgel van dezelfde orgelbouwer uit 1907, afsluiting van de koorkapellen die worden bekroond door glaspartijen met een metalen roedeverdeling, en de meubels van de sacristie.

Uitgevoerd in smeedijzerTaai, ‘kneedbaar’ ijzer dat ambachtelijk wordt ‘gesmeed’ (gehamerd bij hoge temperatuur) tot decoratieve bouwonderdelen als tuinhekken, borstweringen…, de afsluitingen van het priesterkoor, de oorspronkelijke nevenaltaren en de rechter ingang van het grote portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule)..

Marmeren doopvonten, met deksel van gepolijst koper, uit 1745.

Bronnen

Archieven
SAB/NPP C3.

Publicaties en studies
ATELIER D’ARCHITECTURE DELEUZE-METZGER & ASSOCIÉS, Etude historique. Eglise Notre-Dame à Laeken, oktober 2001.
ATELIER D’ARCHITECTURE DELEUZE-METZGER & ASSOCIÉS, Restauration de l’église Notre-Dame à Laeken. Etude pathologique, november 2001.
BREDA, K., DE WINDT, Y. e.a., Bijdrage tot de kennis van de geschiedenis, de constructiewijze en de restauratieproblematiek van de Onze-Lieve-Vrouwkerk te Laken, 2002.
CELIS, M., VANDENBREEDEN, J., VAN SANTVOORT, L., Omtrent het Onze-Lieve-Vrouwvoorplein in Laken (reeks Monumenten ‘Be’Leven), Gemeentekrediet – Koning Boudewijnstichting, Brussel, 1994.
COSYN, A., Laeken Ancien & Moderne, Imprimerie scientifique Charles Bulens, Brussel, 1904, pp. 39-46.
FELIX, J.-P., Orgues et organistes de l’église Notre-Dame de Laeken (17e-20e s.), Brussel, 2003.
GROETAERS, G. H., Etudes prescrites par le département de l’Intérieur. Avant-projets de l’emplacement et des abords d’une église à ériger en commémoration de sa Majesté la reine des BelgesRapport adressé à Monsieur de ministre des Travaux publics, 1850.
SPAPENS, Ch., GOMBERT, Ch., L’église Notre-Dame de Laeken: un mémorial inachevé, CIDEP, Brussel, 2006.
VAN NIEUWENHUYSEN, P., L’histoire de Laeken-Notre-Dame à vol d’oiseau, “Comté de Jette” vzw, Brussel, 2006.
WAUTERS, A., L’église de Laeken, Gent, 1852.