Typologie(ën)
Ontwerper(s)
L.E.A. DAMESME – 1817-1819
Joseph POELAERT – architect – 1855-1856
A2RC – architectenbureau – 1985-1986
Charles VANDENHOVE – 1985-1986
Stijlen
Inventaris(sen)
- Inventaris van het Hedendaags Erfgoed (Urbat - 1994)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Bouwen door de eeuwen heen in Brussel. Stad Brussel (1989-1993)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroeg gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (> engineering), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan mbt een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Verfraaiingswerken aan interieur in 1840 door de Franse decorateurs P.F. Gineste en L. Philastre en in 1845 door de Parijse architecten-decorateurs E.D.J. Despléchin en Ch. Séchan; sloop en wederopbouw van de toeschouwersruimte in 1853 door laatst genoemde architect, met amfitheatervormige opstelling van de vier balkons, bouw van monumentale toneelloges en stoffering in Second-Empirestijl.
In 1855 teistering door een hevige brand : enkel de portiek1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert. en de buitenmuren bleven overeind. Wedstrijd voor wederopbouw uitgeschreven door de Stad in 1855 : tussen de éénendertig inzendingen goedkeuring van het gewijzigde project van architect Joseph Poelaert. Wederopbouw in 1855- 1856 met behoud van het oorspronkelijke volume, doch incorporatie van de omlopende galerij in het interieur, vooruitschuiven van de westgevel onder horizontaal aflijnende en omlopende balustradeHekwerk van spijlen of balusters.. Rijke binnenaankleding in Second-Empirestijl, met onder meer somptueuze plafondschildering door de Parijse schilders F.-J. Nolau en A. A. Rubé; behoud van het vroegere concept van de toeschouwersruimte, doch met aanvulling van twee bovenste amfitheaters; voorts perfectioneren van circulatie- en trappensysteem, toneelhuis en machinerieIn een ruimte onderaan of bovenaan de installatie, een samenstel van aandrijf- en besturingsapparatuur van de lift. . Koepelbeschildering gerestaureerd in 1872 door A.A. Rubé en Ph.-M. Chaperon, en in 1887 door laatst genoemde decorateurs vervangen door een nieuw gewelfdecor met herwerkte trompe-l’oeil-architectuur. Gebouw in 1873-1878 naar ontwerp van architect G. Bordiau voorzien van een voor die tijd merkwaardig verwarmings- en verluchtingssysteem en boven de lagere omlopende partijen verhoogd met één bouwlaag (1876).
In de loop van de eerste helft van de 20e eeuw diverse onuitgevoerde projecten voor uitbreiding onder meer door architecten G. Bordiau (1902), ir. A. Morglia (1909), architect LH. De Koninck (1942).
Wegens ontoereikendheid van de beveiliging en de toneeltechnische installaties, grootse moderniserings- en renovatiewerken uitgevoerd in 1985-1986, naar ontwerp van de architectengroepen A.2.R.C. (B. d’Helft, P. Neirinck, M. Verliefden en M. Libois) en URBAT (J. Aron, F. De Becker en P. Puttemans) : voornamelijk verhoging van het centrale bouwdeel door middel van een vier meter hoge betonnen constructie voor het hoger optrekken van de toneeltoren; voorts inrichting van nieuwe foyer aan Muntzijde, repetitielokaal en kantoorruimten boven de schouwburgzaal. Verder ook vernieuwing van de machinerieIn een ruimte onderaan of bovenaan de installatie, een samenstel van aandrijf- en besturingsapparatuur van de lift. met electromechanische bediening en van de orkestbak met uitrusting van een hydraulisch systeem; verbetering van de akoestiek, herinrichting van het Koninklijk Salon, en gedeeltelijke vernieuwing van het decor in de grote inkomhal en de schouwburgzaal, nieuwe koepelgewelfschildering met grosso modo behoud van vroegere compositie (1887) door kunstschilder X. Crolls met medewerking van het «Collectif d’Art Public».
Gebouw op rechthoekige plattegrond, met wit bepleisterdeMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. gevels, uitgebouwde toegangsportiek en hoger opgetrokken rechthoekige middenpartij. Neoclassicistische portiek (1817-1819) onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken., toegankelijk via 5 treden hoge steektrap, met hellende bevloering voor doorgang van rijtuigen. Acht Ionische zuilen met ronde geprofileerde sokkel en twee dito pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) afgelijnd door een geleed entablement met vergulde opschriften «THEATRE ROYAL DE LA MONNAIE/KONINKLIJKE MUNTSCHOUWBURG». Bekronend driehoekig frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening. met getande omlijsting en bas-reliëf, uitgevoerd in 1851-1854 door E. Simonis, voorstellend «De Harmonie der Menselijke Driften».
Hoofdgevel van twee bouwlagen (1855-1856), met grosso modo zelfde ordonnantie als voorheen (1817-1819), beneden met rondboogarcade onder booglijst, op verbonden imposten; rechthoekige omlijste deurvensters met balustradeHekwerk van spijlen of balusters. op de bovenverdiepingen. Aan weerszijden van de portiek1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert. : hoekpaviljoenen onder balustrade (1855-1856) verfraaid met festoenenAan strikken of linten opgehangen slinger van gehouwen of gesneden vruchten en loofwerk, vaak met neerhangende uiteinden. en panelen waarin vergulde jaartallen mdcccxix (1819) ten noorden, mdccclvi (1856) ten zuiden; in zijgeveltraveeën rondboogdeur met booglijst onderbroken door blazoen met wapens van Brussel, geflankeerd door kariatidenOndersteuning in de vorm van een vrouwenfiguur, hetzij met onderlichaam, hetzij met taps toelopende pijler of pilaster (herme). namelijk Thalia en Melpomene door E. Mélot aan Prinsenstraat, Polymniaen Euterpe door V. Poelaert aan Koninginnestraat; loofmotieven in de zwikkenHoekstuk tussen een boog en de omlijsting waarin de boog gevat is., onder gekorniste druiplijst en onversierd casement. Neoclassicistische zij- en achtergevels (1817-1819) van respectievelijk zeventien en elf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) en twee bouwlagen onder gelede architraaf, entablementHoofdgestel of onderdeel ervan (vb. kroonlijst) als bekroning van muuropening; entablement vaak op consoles. geopend voor mezzaninoHalve verdieping, gelegen net onder de kroonlijst. en onderbroken kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement). met klossenKraagstuk van een kroonlijst met verfijnd uitgesneden en/of gefreesd hangend element of drop.; arcadestructuur beneden (oorspronkelijke wandelgalerij) met booglijst op verbonden imposten; rechthoekige omlijste bovenvensters. Bijkomende verdieping in eclectische stijl (1876) onder thans gebogen lessenaarsdakenDak bestaande uit één hellend dakvlak. met oeil-de-boeufs (1982, URBAT) : afwijkende ordonnantie door de aaneenschakeling van twee- en drielichtenGroep van drie smalle vensters binnen dezelfde omlijsting, onderling gescheiden door deelzuiltjes of stijlen/monelen; centraal venster soms hoger dan beide andere. met deelzuil tussen pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel.; centraal en op de hoeken in risalietRisaliet (Italiaans, van risalto: uitstekend deel), vooruitspringend volume van een gevel dat over de hele hoogte doorloopt en soms hoger is; naar gelang de positie worden er midden-, zij- en hoekrisalieten onderscheiden., onder balustradeHekwerk van spijlen of balusters.. Verhoogde middenconstructie (1985-1986) afgelijnd door brede band van blauw geëmailleerd plaatstaal, onder koperen schilddak. DrielichtGroep van drie smalle vensters binnen dezelfde omlijsting, onderling gescheiden door deelzuiltjes of stijlen/monelen; centraal venster soms hoger dan beide andere. onder booglijst in voorgevel, verdiept dubbel bovenlicht met recht en gebogen balkon in achtergevel; smalle rechthoekige lichten in zijgevels.
Somptueuze binneninrichting, deels gerenoveerd.
Markante lichtgrijs en wit geschilderde ingangshal geritmeerd door deels gegroefde halfzuilen met vierkante sokkel en eierlijstkapiteel, eindigend op bewerkte consoles, onder plafond met versierd lijstwerk en abstracte schildering door de Amerikaanse kunstenaar Sam Francis. Drie ingangs- en drie vestiairedeuren onder balustrade en steekbogig bovenlichtBovenste gedeelte van een raam- of deurkozijn, gescheiden door een dwarsregel; soms voorzien van glas-in-lood en/of roeden.; bevloering met zwarte tegels en witte marmer volgens geometrisch patroon door een eveneens Amerikaanse kunstenaar, Sol Le Witt. Dubbele eretrap leidend naar foyer, met muurwanden verlevendigd door nissen met beeldhouwwerk. In het verlengde enkele trap onder koepeloverwelving, met muurschilderingen door E. Fabry (1909-1930). Ellipsvormige schouwburgzaal van 1855- 1856, met capaciteit van 1140 zitplaatsen : rijke - in 1985-1986 deels vernieuwde - stoffering in Second-Empirestijl, uitgevoerd door de Parijse kunstenaars F.-J. Nolau en A.A. Rubé. Parterre met loges en amfitheatervormige opstelling van vier balkons, ondersteund door acht paarsgewijze opgestelde Corinthische zuilen, onder gebroken frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening. geschraagd door atlanten. Monumentale toneelloges onder frontonbekroning geflankeerd door genieën met kroonluchters. Verder opvallend decor in vergulde, karmijnrode en purpere tinten; borstweringen1. Verhoogd gedeelte van een vestingsmuur waarachter men veilig kan lopen; - 2. Muurtje of hekwerk (balkon, terras); - 3. Deel van een muur tussen vloer en onderzijde van een venster; - 4. Verhoging van de buitenmuren van een huis boven de zolderbalken waarop een muurplaat rust. van balkons versierd met onder meer putti, liermotieven, medaillonsRonde of ovale cartouche. en volutenSpiraalvormig ornament; meestal gebruikt als aanzetstuk van topgevels, bij deur- en vensteromlijstingen of als steunbeer.. Allegorische plafondschildering voorstellend «België als beschermster van de Kunsten», met uitbeelding van genieën, kariatidenOndersteuning in de vorm van een vrouwenfiguur, hetzij met onderlichaam, hetzij met taps toelopende pijler of pilaster (herme)., portieken1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert. en trompe-l’oeils als architecturale voortzetting van het zaalinterieur : «kopie» van 1985-1986 onder leiding van X. Crolls naar origineel door A.A. Rubé en Ph. Chaperon van 1887.
Koninklijk Salon, als receptieruimte in 1985-1986 heringericht naar ontwerp van architect Ch. Vandenhove in samenwerking met de beeldende kunstenaars D. Buren en G. Paolini. Rechthoekige ruimte met witmarmeren deuren met spiegelglasramen, geïsoleerde dito pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) met koperen afwerking, sculpturen door G. Paolini en wit- en roodmarmeren vloer met streepmotief door D. Buren.
Markante aankleding van het foyer in Second-Empirestijl van 1856, met spiegeldecor tussen kariatidenOndersteuning in de vorm van een vrouwenfiguur, hetzij met onderlichaam, hetzij met taps toelopende pijler of pilaster (herme)., pilasterritmering en fraaie plafonduitvoering.
Voorts behouden «Italiaanse» scène (1856), vernieuwde technische uitrusting met onder meer vier ondergrondse hefinstallaties en ophangsysteem voor decors aan toneelzolder.
Bronnen
Archieven
SAB/OW30093 (1851-1854), 33457-33480 (1855-1856), 33482-33483 (1873-1878), 13621 (1876); S.K., 272 en 347; P.P., 546 (1-6), 549 (1- 8), 551 (1-5), 555 (1-22), 566 (1-4); N.P.P., 27.
Publicaties en studies
CABRIS E.M.J., Bijdrage tot de bouwgeschiedenis van de Koninklijke Muntschouwburg te Brussel (1696-1821), licentiaatsverhandeling V.U.B., 1988.
Dienst Dramaturgie, Nationale Opera, Brussel, 1985-1986.
GOETGHEBUER P.J., Choix des monumens, édifices et maisons les plus remarquables du royaume des Pays-Bas, Gent, 1827, p. 30-32, pl. XLV- XLV1.
ISNARDON J., Le Théâtre de la Monnaie depuis sa fondation jusqu’à nos jours, Brussel, 1890.
Un théâtre d’opéra, 1986.
Tijdschriften
BRAEKEN, J., L. MONDELAERS, L., "De Koninklijke Muntschouwburg in data", M & L, 1986, 5, pp. 48-63.
CABRIS, E.M.J., "De zaalkoepel van de Koninklijke Muntschouwburg en kunsthistorische beschouwing", M & L, 1989, 8/1, pp. 36-54.
Journal Belge de l’Architecture, 4, 1851, pp. 188-189, pl. XXIII-XXIV; 6, 1854, pp. 10-15, pl. I-II; 7, 1855, pp. 19-20, 46-49.
L’Émulation, 1878, 4, col. 72, pl. 6-8.
STRAUVEN, F., "De vernieuwing van de koninklijk salon in de gerestaureerde Muntschouwburg", M&L, 1986, 5, pp. 41-47.