Typologie(ën)
brug
theater/schouwburg
Ontwerper(s)
Jules BUYSSENS – landschapsarchitect – 1932-1933
Juridisch statuut
Ingeschreven in de wettelijke inventaris op 19 augustus 2024
Inventaris(sen)
- Inventaris van engineering erfgoed (2011)
- Het monumentale erfgoed van België. Laken (Archistory - 2016-2019)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem), authenticiteit (idem + de kwaliteit van de uitvoering) en integriteit (bewaringstoestand, oorspronkelijke elementen)). Een goed bevat ook artistieke waarde als het kunstwerken omvat (beeldhouwwerken, reliëfs ontworpen voor het goed, enz.) of decoratieve elementen uit de oorspronkelijke bouwperiode of met bijzondere kwaliteit (gesigneerd glasramen, sgraffito, lichtbeuk, enz.).
- Esthetisch Historisch gezien werd die waarde aangewend om waardevolle groene ruimten en natuurlijke of halfnatuurlijke gebieden aan te duiden. De waarde kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Een afweging met andere waarden dringt zich tevens op: de artistieke, de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en de stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen). De volgende selectiecriteria worden er eveneens aan gekoppeld: de ensemblewaarde en de contextuele waarde.
- Volkskundig Moeilijk te onderscheiden waarde ten opzichte van de sociale waarde en over het algemeen onvoldoende om selectie (m.b.t. onroerend erfgoed) op zichzelf te rechtvaardigen. Het is wenselijk deze erfgoedwaarde te koppelen aan een immateriële gezien het vaak een plaats van herinnering van een gemeenschap, of van een sociale groep betreft. Het kan ook de materiële uiting zijn van een plek met volkssymboliek, of een plek waar een wijk gegroepeerd of gestructureerd is.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde : - als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente; - of als getuigenis van een periode en/of een zeldzame ontwikkeling van een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; de Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; - of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale lanen of in de Leopoldswijk); - of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur – met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (bv. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte); - of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (bv. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, de Congreskolom); - of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken); - of als het representatief is van het oeuvre van een belangrijke architect in de architectuurgeschiedenis op internationaal, nationaal, regionaal of lokaal niveau (dit betreft zowel befaamde architecten als V. Horta, V. Bourgeois, M. Polak als secundaire architecten, die lokaal verbonden worden aan een gemeente zoals Fernand Lefever in Koekelberg of Emile Hoebeke in Sint-Agatha-Berchem).
- Landschappelijk Een landschap is een gebied, zoals waargenomen door de mens, waarvan het karakter het resultaat is van ondernomen actie en interactie van natuurlijke en/of menselijke factoren. Het is een schaalbegrip bestaande uit verschillende (erfgoed)componenten, die elk, al of niet hun intrinsieke waarde hebben, maar alles samen tot een groter meerwaardegeheel verheffen én dat dit ook zo word gepercipieerd vanop een bepaalde afstand. Wijde stadspanorama’s zijn het landschap bij uitstek, denk bijvoorbeeld aan het zicht over de benedenstad van Brussel vanop het Koningsplein, maar ook op kleinere schaal kunnen dergelijke landschappen die uit verschillende componenten zijn samengesteld voorkomen.
- Wetenschappelijk De wetenschappelijke waarde wordt vaak erkend in het geval van landschappen (parken, halfnatuurlijke gebieden). Binnen de context van een onroerend goed kan het gaan om de aanwezigheid van een (bouw)element (bijzonder materiaal, experimenteel materiaal, bouwprocédé of -component) of getuigenis van een ruimtelijk-structurele ruimte (stedenbouwkundig) waarvan het behoud moet worden overwogen met het oog op wetenschappelijk onderzoek. In het geval van archeologische vindplaatsen en overblijfselen wordt de wetenschappelijke waarde erkend in relatie tot het uitzonderlijke karakter van de resten op het gebied van ouderdom (bijvoorbeeld de Romeinse villa in Jette), de uitzonderlijke bewaringsomstandigheden (bijvoorbeeld de site van het vroegere dorp Oudergem) of de uniciteit van de elementen (bijvoorbeeld een volledig bewaard dakspant) en derhalve op dat vlak een uitzonderlijke en prominente wetenschappelijke bijdrage vormen tot de kennis van ons stedelijk en pre-stedelijk verleden.
- Sociaal Moeilijk te onderscheiden van de volkskundige waarde en over het algemeen onvoldoende om een selectie op zichzelf te rechtvaardigen. - herinneringsplaats van een gemeenschap of van van een sociale groep (bijvoorbeeld de bedevaartskapel op het Kerkplein in Sint-Agatha-Berchem, “de Oude Linde” in Boendael te Elsene); - een plaats met volkssymboliek (bijvoorbeeld het café het “Goudblommeke in papier” in de Cellebroersstraat); - een plaats waar een wijk samenkomt of gestructureerd is (bijvoorbeeld De gebouwen “Fer à Cheval”- in de Floréal tuinwijk); - een goed dat deel uitmaakt van of bestaat uit openbare voorzieningen (scholen, crèches, gemeenschaps- of parochiezalen, sporthallen, stadions, enz.); - goed of ensemble (al dan niet sociale huisvesting) ontworpen om sociale interactie, wederzijdse hulp en buurtcohesie te stimuleren (bijvoorbeeld de woonwijken die na de Tweede Wereldoorlog werden gebouwd in Ganshoren of de wijken die speciaal voor ouderen werden ontworpen); - goed dat deel uitmaakt van een industrieel complex dat een aanzienlijke activiteit heeft gegenereerd in de gemeente waar het zich bevindt of in het Gewest.
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroege gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (ingenieur), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan m.b.t. een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen of landschappen hebben in het verleden een prominente rol gespeeld in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte en de stedelijke ruimte. Meestal bepalen zij andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het daarin een rol speelt, bijvoorbeeld : - hoekgebouwen; - coherente pleinen of homogene huizenrijen (gevels die een ensemble vormen van dezelfde stijl, periode en volume); - tuinwijken, - deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, - relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe die architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Geschiedenis
Vroeger bevonden zich hier steengroeven, waarschijnlijk vanaf de 12e eeuw en zeker vanaf de 14e. Tot eind 17e eeuw werd de groeve, Steenpoel genaamd, geëxploiteerd door de abdij van Affligem, onder meer voor de collegiale Sint-Goedelekerk in de 15e eeuw en met het oog op de wederopbouw van de abdij van Affligem in 1618. De ontginning van deze steengroeve veroorzaakte niveauverschillen die nog werden geaccentueerd door de hopen afgegraven grond die kleine heuveltjes vormden en die later, toen de groeve niet langer werd gebruikt, met eiken en later beuken werden beplant. Aan het einde van het ancien regime kwam het bos dat op die manier was ontstaan in privéhanden, voordat het door de industrieel Charles de Rongé werd omgevormd tot een bebost park dat paalde aan het kasteel dat hij in 1866 had gebouwd ter hoogte van de huidige Esplanade. In 1908 kocht koning Leopold II dit 50 hectare grote domein via de Compagnie des Sites, met het doel het te verstedelijken. In 1909 verwierf de Staat het domein via de Koninklijke Schenking. In 1919 werd op het oude buitengoed van de familie Rongé het Rijkshoger Normaalinstituut voor Landbouwhuishoudkunde gevestigd. In 1921 verrezen er nieuwe gebouwen, onder meer de witte villa, De bloeyende Linde genaamd, die als woning dienstdeed voor de directeur van het instituut, Jean Lindemans. Het Ossegemdomein, dat toen in totaal al bijna 123 hectare groot was, werd in 1927 in het vooruitzicht van de Wereldtentoonstelling van 1935 aan de Stad Brussel overgedragen, en het instituut werd een enclave binnen het tentoonstellingsterrein. Met het oog op Expo 58 werden het kasteel en de bijgebouwen gesloopt, en in 1955 werd de school naar Jette overgebracht, voordat ze zich in 1958 definitief in Wemmel vestigde.
De oude steengroeve werd met het oog op de Wereldtentoonstelling van 1935 als bospark ingericht door Jules Buyssens, hoofdarchitect van de tuinen. De werken voor de aanleg van het park namen een aanvang in maart 1933, en er gingen bijna 130 arbeiders aan de slag. Het park werd aangelegd op kosten van de Stad Brussel en moest, na de Wereldtentoonstelling, het openbaar park worden van de Ossegemwijk die op de door de tentoonstelling vrijgemaakte terreinen was gepland. Buyssens bewaarde de belangrijkste kenmerken van het park van Rongé, waarvan de helft van de oppervlakte al bebost was, met zijn niveauverschillen en zijn beuken. De bestaande vijvers en bronnen werden vergroot en met elkaar verbonden zodat ze een 540meter lange, door wandelpaden afgeboorde vijver vormden. Een van de armen ervan liep tot aan een groentheater waar op een drijvend podium voorstellingen werden gegeven. Om de dichtheid van de vijver te verzekeren, werd zijn bodem bedekt met kneedbare leem. Er liepen drie bruggen over de vijver, waaronder een nog altijd bestaande loopbrug van gewapend beton. Om het park te verbinden met de Eeuwfeestlaan, waar zich de hoofdingang van de tentoonstelling bevond, waren verschillende ophogingen nodig, waarbij sommige bomen tot 7,5 meter diep onder het grondoppervlak verdwenen, beschermd door klokken in gewapend beton rond de voet van de stammen. Een bestaande dreef, de huidige Kreupelboslaan, die met vier rijen rode beuken was beplant, werd tot aan het Louis Steensplein verlengd, en dat nieuwe straatdeel werd met dezelfde bomen beplant, maar dan gesnoeid tot vormbomen. De laan werd aangevuld met een nieuwe dreef, de huidige Purperbeukenlaan, waarmee ze een Y-vormig geheel vormt. Ten oosten daarvan werden de terreinen door tentoonstellingspaviljoenen ingenomen. Aan het uiteinde van de Kreupelboslaan, aan de kant van de Madridlaan, werd het Monument voor de Steengroeven van Belgische Blauwe Steen opgesteld (zie beschrijving in de Kreupelboslaan).
In 1939 werd in het oostelijke gedeelte van het park een ruimte voor kinderen aangelegd, het Astridpark, naar een ontwerp van architect Robert Puttemans en landschapsarchitect René Pechère. Het werd bij nationale intekening aangelegd, als levend monument ter nagedachtenis van de koningin, die in 1935 in een ongeval was omgekomen. Dit meer dan drie hectare grote park werd overheerst door een modernistisch paviljoen onder een plat dak op fijne pijlers. Het geheel moest verdwijnen met het oog op Expo 58.
Ter gelegenheid van deze tweede Wereldtentoonstelling werd het park door René Pechère heringericht. Hij tekende een nieuwe weg uit, de Loopbruglaan, in het verlengde van de 450 meter lange loopbrug op 15 meter hoge pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) die boven de buitenlandse afdeling liep en het park verbond met het Monument voor Leopold I. Enkel het noordelijke landhoofd van de loopbrug is bewaard gebleven; de onderbouw werd in 1973 tot transformatorhuisje omgebouwd. De laan zelf overspant de vijver via een betonnen portaalbrug. Naast de bouwwerken die aan de oostkant van de lanen in Y-vorm verrezen, werden in het westelijke gedeelte van het park verscheidene paviljoenen opgetrokken. Voorbeelden daarvan zijn het International Shopping Center, dat bestond uit drie volumes waarvan er een de vijver overspande, het ronde paviljoen van de provincie Brabant, het paviljoen van Israël, diverse commerciële paviljoenen, waaronder dat van het Kortrijks Dakpannenkantoor (zie Atomiumlaan nr.6), evenals een kinderbewaarplaats, op de hoek met de Madridlaan, die tot school werd verbouwd (zie Madridlaan nr.100). Het park, met zijn betoverende lichtspel en zijn talloze plantsoenen, werd in drie zones opgedeeld: lente, zomer, herfst – de drie seizoenen waarin de Expo open was.
Groentheater
Samen met de vijver vormde het Groentheater, dat in 1932 door Jules Buyssens werd ontworpen met het oog op de Wereldtentoonstelling van 1935, de hoofdattractie van het park. Dit openluchtamfitheater bestaat uit terrassen ondersteund door met geelbonte ligusters beplante muurtjes en biedt plaats aan 3000 personen. In het midden van dit waaiervormige theater, langs een thans gedichte vijverarm, is een scène voor 400 muzikanten ingericht.
Loopbrug uit 1935
Loopbrug in gewapend beton, 35 meter lang en 4 meter breed, waarvan de balustradeHekwerk van spijlen of balusters. in 1958 werd vervangen. Ze is “een van de mooiste Brusselse voorbeelden van een boogstructuur in gewapend beton” (ATTAS, D. en PROVOST, M. (red.), 2011, p. 46). De 40 centimeter dikke boogConstructie waarvan de beschrijvende lijnen delen van cirkels of gebogen lijnen zijn en waarin alle drukkrachten optreden. van gewapend beton draagt het brugdek via twee rijen vierkante zuilen.
Bronnen
Archieven
SAB/OW 51485 (1938), 84673 (1968), 84671 (1972).
Publicaties en studies
ATTAS, D., PROVOST, M. (red.), Brussel: in de voetsporen van de bouwkundig ingenieurs, CIVA, Brussel, 2011, p. 46-47.
COOMANS, T., De Heizel en de Wereldtentoonstellingen van 1935 en 1958, coll. Brussel, Stad van Kunst en Geschiedenis, 5, 1994, pp. 44-45.
DEMEY, T., Bruxelles en vert, Badeaux, Brussel, 2003, pp. 89-92.
GUILLAUME, A., MEGANCK, M., Atlas van de archeologische ondergrond van het Gewest Brussel. 24. 24. Laken, Directie Monumenten en Landschappen – Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, Brussel, 2012, p. 44.
Le livre d’or de l’Exposition universelle et internationale Bruxelles 1935, Uitvoerend Comité van de Tentoonstelling, Brussel.
Tijdschriften
CHARRUADAS, P., MEGANCK, M., “Sur le plateau d’Osseghem. Paysage rural et activités agricoles avant le quartier du Heysel”, Exposition universelle, Les Cahiers de la Fonderie, 37, 2007, p. 17.
“Le parc Astrid, au Heysel”, La Maison, 9, september 1947, pp. 229-232.
“Uit de geschiedenis van de Heizel: Ossegem”, LACA Tijdingen, speciaal nummer Ossegem, december 2009.
VAN DER ELST, W., “Bootje varen op het meer van de Heizel”, LACA Tijdingen, jaargang 22, 3, juni-september 2011, pp. 26-36.