Typologie(ën)

klooster/abdij

Ontwerper(s)

Juridisch statuut

Beschermd sinds 08 september 1994

Stijlen

Neoclassicisme

Inventaris(sen)

Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)

Onderzoek en redactie

2016-2019

id

Urban : 29395
lees meer

Beschrijving

Overblijfselen van een groot kloostercomplex in neoclassicistische stijl, bestaande uit een ingangspaviljoen met halfronde zijvleugels (voorplein) en, aan de uiteinden, twee hoofdgebouwen, naar ontwerp van architect Laurent-Benoît Dewez, 1764.

De site is toegankelijk vanaf het Sint-Denijsplein en wordt afgebakend door de Brits Tweedelegerlaan, de Abdissenstraat en de Brusselse steenweg. De gebouwen liggen ten noorden van de Sint-Denijskerk (zie Brusselse Steenweg nr.26).

Geschiedenis

Vanaf de 11e eeuw was het dorp Vorst de zetel van een autonome parochie waarvan het patronaat in 1105 aan de abdij van Affligem werd afgestaan. Het beschikte over een klein gebedshuis toegewijd aan de heilige Alena en werd omringd door een begraafplaats. Naast de koorafsluiting was een heilige notelaar geplant, verwijzend naar de legende van de heilige Alena. Begin 12e eeuw stelde een particulier een woning voor de liturgie ter beschikking van de parochianen. Het gebouw werd aan de heilige Dionysius toegewijd.

Tussen 1105 en 1117 vestigde de abt van Affligem in Vorst de kleine priorij van de benedictijnerzusters die hij in 1096 had opgericht in Meerhem, in de buurt van Aalst. De priorij nam een terrein in dat was afgestaan door de kastelein van Brussel nabij de Geleytsbeek en de parochiekerk van het gehucht.

In een eerste fase moesten dorpelingen en geestelijken noodgedwongen dezelfde kerk gebruiken, maar deze situatie was moeilijk leefbaar voor de zusters, omdat de regel van Sint-Benedictus voorschreef dat ze zich van de buitenwereld moesten afzonderen. Vanaf de tweede kwart van de 12e eeuw bouwden de parochianen daarom een nieuwe parochiekerk die aan de heilige Dionysius toegewijd bleef en waarin het kleine gebedshuis toegewijd aan de heilige Alena werd opgenomen.

De zusters behielden het oude gebouw, dat van dan af uitsluitend voor de priorij was bestemd. Begin 13e eeuw vervingen ze dit gebouw door een grote abdijkerk waarvan de bouw tot de 15e eeuw voortduurde. Ze werd opgetrokken nabij de Sint-Denijskerk en buiten de kloosteromheining; ze werd binne kerke genoemd, om ze te onderscheiden van het gebedshuis van de parochianen, de buyte kerke.

Tot in 1238 bleef de kloostergemeenschap onder de voogdij van de abt van Affligem. Hij stelde de moeder-overste aan, hij waakte over de religieuze discipline en de regelmaat van het monastieke leven in de priorij en beheerde de wereldlijke goederen. De instelling bevrijdde zich van deze voogdij in 1238, en in 1239 werd de priorij verheven tot de rang van abdij (aanstelling van de eerste abdis, Petronella). De abdij hing van dan af van de bisschop van Kamerijk, die de statuten van de gemeenschap vastlegde.

Vanaf haar oprichting kende abdij een groot succes.
De toetreding van de uit de adel en gegoede burgerij afkomstige zusters ging gepaard met aanzienlijke bruidsschatten. Haar nieuwe rijkdom, nog vergroot door talrijke schenkingen in het kader van de verering van de heilige Alena –de relikwieën van de heilige Alena waren in de tweede helft van de 12e eeuw aan de zusters afgestaan – zou de abdij in staat stellen uitgestrekte domeinen te verwerven. Ze werd tevens een van de grootste graanproducenten uit de regio en was ook heel actief in de veeteelt.

Vanaf het einde van de 14e eeuw en de hele 16e eeuw lang ondernamen de zusters grote bouwwerkzaamheden. In tegenstelling tot de courante bouwpraktijk voor benedictijnerabdijen, verrezen de eerste kloostergebouwen ten noorden van de abdijkerk, omdat de zuidelijke kant al door de Sint-Denijskerk en de Sint-Alenakapel werd ingenomen.

Binnen de kloosteromheining beschikte de abdij over een hoeve, Veehof genaamd (in het zuidwesten van het complex), een brouwerij, een bakkerij, stallen, maar ook een boomgaard en een wijngaard met hun respectieve exploitatiegebouwen. Op de linkeroever van de Geleytsbeek werd een molen gebouwd, net voorbij de plek waar de beek het abdijdomein binnenstroomde.

Na vele plunderingen, branden en allerhande beschadigingen en vernielingen, opeenvolgend als gevolg van het gewapend conflict dat de Franse koning Karel VIII tegenover Maximiliaan van Oostenrijk plaatste (eind 15e eeuw), van de lutherse en calvinistische Godsdienstoorlogen tijdens het Spaanse bewind (1555-1714), en van de Franse invasies tijdens het bestuur van Lodewijk XIV (eind 17e eeuw), werd de abdij in 1764 gedeeltelijk verwoest door een accidentele brand.

In datzelfde jaar begon de toenmalige abdis, Marie-Josèphe de Bousies de Rouveroy, met de volledige renovatie van de abdij; de plannen daarvoor werden toevertrouwd aan Laurent-Benoît Dewez, de vaste architect van Karel van Lotharingen. Deze renovatiecampagne, die nooit werd afgerond, moet in de bredere context in die periode worden gezien: in een twintigtal van de grootste Belgische abdijen vonden grote werkzaamheden plaats, het resultaat van het fiscale beleid dat de Oostenrijkse regering jegens hen voerde. Veel van die renovaties, zoals die van de abdijen van Orval, Affligem of Sint-Pieters in Gent, waren het werk van Laurent-Benoît Dewez, die het neoclassicisme introduceerde in de kerkelijke architectuur en, algemener, in de Oostenrijkse Nederlanden.

Dewez werd belast met de volledige heraanleg van de site, maar hij bewaarde de bestaande gotische abdijkerk (eerste helft 15e eeuw), die lateraal t.o.v. het nieuwe complex ingeplant lag. Vanaf 1770 werden de werkzaamheden overgenomen door architect Jean-François Wincqz, die bij Dewez stage had gelopen. Maar de Franse Revolutie maakte een einde aan de werken: enkel het gedeelte bestemd voor de ingang en het neerhof werd uitgevoerd – het abtenpaleis, het hoofdgebouw dat aan de achterkant van de binnenplaats zou worden gebouwd, aan noordelijke zijde, zou nooit het daglicht zien.

In 1794 werd de abdij door de revolutionaire troepen geplunderd, terwijl de zusters de vlucht namen naar Duitsland (Würzburg). In 1795 werden de goederen van de abdij aangeslagen en openbaar verkocht, en eind 1796 werd de kloostergemeenschap ontbonden.
De parochianen van Sint-Denijs recupereerden enkele stukken om hun kerk te versieren, zoals een veelluik uit het midden van de 16e eeuw en het oude triomfkruis.

De zusters bleven tot 1810 in Duitsland. Na hun terugkeer in Brussel vestigden ze zich in de Minimenstraat, waar de laatste onder hen in 1837 overleed.

Het gehele domein werd in 1797 verworven door een zekere Jean-Louis Rousseau, aannemer uit Charleville, die de systematische ontmanteling van de gotische gebouwen aanvatte om er bouwmateriaal bestemd voor de verkoop van te maken. De aannemer bewaarde echter wel alles wat van het plan van Dewez was uitgevoerd (koetshuizen, stallen, personeelswoningen en de priorij). Het “wereldlijke” karakter van de classicistische stijl met Franse inslag van de gebouwen, die overigens in goede staat verkeerden, verklaart wellicht waarom ze gespaard bleven.

In 1808 werd de abdijsite gekocht door Philippe Papin, die er nadien een groot gedeelte van verkocht aan verschillende eigenaars. De laatste gebouwen werden gesloopt of ingewerkt in complexen die als werkplaatsen of manufacturen werden gebruikt.

Rond 1810 waren de abdijkerk en het klooster volledig verdwenen. Op de plaats van de abdijkerk liet een zekere Adrien Van Nijvel een calicotfabriek bouwen.

Nadat de molen van de abdij in de jaren 1880 buiten dienst was gesteld (hij verdween toen de Geleytsbeek werd overwelfd), installeerde Papin arbeiderswoningen in sommige gebouwen (priorij, oostvleugel, westvleugel en gebogen westvleugel). In de buitenmuur van de gebogen vleugel werden muuropeningen aangebracht, terwijl binnenin tussenwanden werden geplaatst.

De familie de Decker-Papin bleef eigenaar van de kloostersite tot
de gemeente Vorst in 1964 besliste ze te kopen. Vanaf 1971 vertrouwde ze de renovatie ervan toe aan de architecten Marcel en Paul Mignot. Het oude kloostercomplex wordt thans voor socioculturele activiteiten gebruikt.

Beschrijving

Het huidige complex bestaat uit een grote binnenplaats afgeboord door twee kwartcirkelvormige vleugels (dienstgebouwen), symmetrisch verdeeld vanuit een hoger toegangsportaal, en twee grote inspringende hoofdgebouwen.

In overeenstemming met de regel van Sint-Benedictus was het oorspronkelijke plan georganiseerd volgens een monastieke levenswijze verdeeld tussen gebed en handenarbeid.

Het paviljoen van de hoofdingang:

Aan het Sint-Denijsplein, ingangspaviljoen in witsteen behandeld als een antieke triomfboog: opstand van twee bouwlagen en drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), de centrale met een rondboogportaal geflankeerd door twee gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. zuilen en bekroond door een hoog hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. onder driehoekig frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening., dat op zijn beurt door een vaas wordt bekroond. Aan weerszijden van het portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule)., zijtraveeën met een muuropening onder frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening. op de benedenverdieping en een oculusKlein rond, ovaal of polygonaal venster. op de verdieping. HoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. aan de zijkant bekroond met vazen. MansardedakGebroken kap of Frans dak met met steile ondervlakken en licht hellende bovenvlakken..
Aan de binnenplaats, achtergevel van vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), in baksteen (bepleisterd) met witstenen elementen. Centraal, portaalboog gevat in een centrale traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) geflankeerd door twee smalle traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), het geheel bekroond door een frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening. op vier pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel.. Rechthoekige muuropeningen op de benedenverdieping, boogvormige muuropeningen en nissen op de verdieping. Onderschild van het mansardedakGebroken kap of Frans dak met met steile ondervlakken en licht hellende bovenvlakken. met oeils-de-boeuf.

De vleugels en de secundaire portalen rond de binnenplaats:

Aan weerszijden van de binnenplaats en vertrekkend vanaf het ingangspaviljoen, twee gebogen vleugels in baksteen met elementen in witsteen, anderhalve bouwlaag hoog, onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken. (bijgebouwen). Gevels met negen traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) waarin rondbogen. Deze vleugels eindigen in een secundair portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). onder mansardedakGebroken kap of Frans dak met met steile ondervlakken en licht hellende bovenvlakken. en waarvan de behandeling, hoewel minder goed uitgewerkt, herinnert aan die van het paviljoen van de hoofdingang (de vleugels gaven vroeger toegang tot de landbouwzone en de weiden).

De achtergevels zijn sober, met twee bouwlagen van steekboogopeningen gevat in brede stenen omlijstingen (metalen traliewerk).

In het verlengde van deze secundaire portalen1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule)., vleugels met vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) waarin rondbogen analoog aan die van de gebogen vleugels.

De hoofdgebouwen:

In het verlengde van de zijvleugels en tegenover elkaar liggend, twee lichtjes inspringende hoofdgebouwen, waarschijnlijk bestemd voor de gasten en pelgrims.

Rechthoekige volumes onder mansardedakGebroken kap of Frans dak met met steile ondervlakken en licht hellende bovenvlakken.. Perfect symmetrische gevels met negen traveeën, in baksteen met witstenen elementen. Rechthoekige muuropeningen gevat in brede stenen omlijstingen. Op de middentravee, ingangsdeur achter bordes1. Verhoogd platform vóór de ingang van een gebouw, bereikbaar via een aantal treden; - 2. Vloertje, boven aan of midden in een trap., die van het noordelijke hoofdgebouw onder een sterk uitspringend frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening.. In midden van het dak, imposante oeil-de-boeuf en een grote rechthoekige cartoucheOmlijsting van een uitspringend vlak in de vorm van ingesneden en omkrullend papier of leer; vaak met opschrift of intern versierd. die het hoofdgestel doorbreekt; aan weerszijden daarvan, kleine dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap. onder frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening..

Bronnen

Publicaties en studies

CABUY, Y., DEMETER, S., LEUXE, F., Atlas van de Archeologische Ondergrond van het Gewest Brussel: 4. Vorst, KMKG, Brussel, 1993, pp. 42-56.
DE PANGE, I., In het hart van Vorst, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussel, 2008 (coll. Brussel, Stad van Kunst en Geschiedenis, 47), pp. 24-31.
DESPY-MEYER, A., “Abbaye de Forest”, Monasticon belge, IV, 1, Luik, 1964, pp. 189-217.
DEVLIEGER, L., Abbaye de Forest: généalogie d’un ensemble architectural classé. Etude historique préalable à l’installation d’une bibliothèque communale dans l’aile courbe est et au développement d’un plan global d’aménagement des jardins et abords de l’abbaye, Brussel, Atelier du Sablon s.c., februari 2000.
DIERKENS, A., “Bref survol de l’histoire du prieuré, puis abbaye de Forst, de sa fondation (vers 1100) à sa suppression en 1796”, Sainte Alène. Images et dévotion. Guide pour une visite de l’église Saint-Denis à Forest, Fonds Patrimonium Sancta Alena, Brussel, 2006, pp. 7-14.
MEGANCK, M., Le patrimoine monastique en Région bruxelloise: intégration dans la ville contemporaine, CFC-Editions, Brussel, 2009 (coll. Lieux de Mémoire), pp. 55-63.
POUMON, E., Abbayes de Belgique, Office de Publicité, Brussel, 1954, pp. 80, 81.
NORRO, G., Forest. Petite chronique d’une abbaye, s.n., Brussel, 1989.
VERNIERS, L., Histoire de Forest-lez-Bruxelles, A. De Boeck, Brussel, 1949, pp. 55 e.v.