Typologie(ën)
Spoorwegerfgoed
Ontwerper(s)
Auguste PAYEN – architect – 1862
Stijlen
Inventaris(sen)
- Inventaris van de Industriële Architectuur (AAM - 1980-1982)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Inventaris van de stationsgebouwen in Brussel (Thierry Demey)
- Het monumentale erfgoed van België. Vorst (DPC-DCE - 2014-2020)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroeg gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (> engineering), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan mbt een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Gelegen
langs de lijn Brussel-Quévy, op de kruising van de spoorweg en de
Stationstraat, klein station in de neoclassicistische stijl die kenmerkend was
voor het eerste net van Belgische stations, naar ontwerp van architect Auguste
Jean Joseph Payen, 1862.
Het stationsgebouw is sinds 1992 buiten gebruik. Het ligt te midden van de
uitrustingen van de site waar de Audi-auto’s worden gebouwd (de voormalige
Volkswagenfabriek) en die zich tot aan de Zijdeweverijstraat uitstrekt en het
oude Stationplein omsluit.
Samen met station Luxemburg in Elsene (1854-1855) is station Vorst-Zuid het
oudste bewaarde station in het Brussels Gewest.
Geschiedenis
Het kleine station Vorst-Zuid werd
gebouwd op het deel van de spoorlijn dat in 1840 werd aangelegd tussen het Station Brussel-Zuid en Tubeke en vanaf 1857 werd
verlengd tot Quévy (net voor de Franse grens). De spoorweg zou het dorp Vorst
in het westen omsluiten en de doorgang naar de weiden afsluiten.
Op 18.05.1840 nam het Bestuur van de Belgische Staatsspoorwegen op deze lijn
een eerste station voor stads- en streekvervoer met overweg in dienst,
op de kruising van de spoorweg en de huidige Stationstraat is (toen Koyenstraat of Koeienstraat).
Deze halte, waarvan de aanleg werd aangemoedigd en gesteund door de Vorstse
industriëlen (VERNIERS, L., p. 180), zou ook een cruciale rol spelen in de
mobiliteit van de bewoners, want via de Stationstraat stond ze rechtstreeks in
verbinding met het hart van de oude dorpskern (Sint-Denijsplein), het
gemeentehuis en de abdij.
In 1862 werd de halte vervangen door het huidige station, dat werd gebouwd door
architect Auguste Payen, die sinds 1841 architect-ingenieur van de Chemins de fer de l'Etat belge was. Gedurende
meer dan twintig jaar rustte Payen België uit met een groot deel van het eerste
net van stations, in de neoclassicistische stijl die toen in de mode was. Het
station Vorst-Zuid is ontworpen volgens het typeplan dat de architect uitwerkte
en dat kan worden herleid tot een centraal volume geflankeerd door lage
paviljoenen, het geheel verlevendigd met frontonsDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening., rondbogen en pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. met
schijnvoegen. Deze typologie met classicistische inslag zou gangbaar blijven
tot in de jaren 1860-1870, toen de Belgische Staatsspoorwegen overstapten op de
neo-Vlaamse renaissancestijl en de eclectische stijl.
In 1948 vestigden de Anciens Etablissements D’Ieteren Frères hun
autofabriek in de omgeving van het station (zie Maliestraat 50 in Elsene), dat als
overslagplaats voor de goederen diende. De site ontwikkelde zich naarmate de auto meer en
meer succes kende: tussen 1954 en 1975 werden er meer dan een miljoen VW Kevers
gebouwd. Naarmate de industriële site uitbreiding nam, raakten het station en
daarmee ook het Stationplein geleidelijk omsloten door de gebouwen van de
fabriek; in 1980 sloot de VW-fabriek het montageatelier aan op twee sporen
(GAV/DS 20404). In dezelfde periode leidde de uitbreiding van de site ook tot de
afbraak van de laatste delen van de Stationstraat en de Waterstraat (zie deze
straatnotities).
Beschrijving
Klein rechthoekig gebouw bestaande uit een centraal paviljoen van twee bouwlagen, met twee symmetrische bepleisterdeMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. gevels van vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) elk; de zijtraveeën zijn breder en worden geflankeerd door pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. met bossageIn oorsprong een gevelbehandeling waarbij ruwgehakte, rechthoekige blokken natuursteen uit de loodlijn steken en de gevel op die manier een fors, rustiek (rustica) karakter verleent; later op gevel vormelijk geïmiteerd door middel van uitspringend al dan niet bepleisterde bakstenen blokken of banden (doorlopende schijnvoegen). en bekroond door een driehoekig frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening.. Hardstenen sokkel. De benedenverdieping wordt geritmeerd door een reeks rondboogopeningen met bovenlichtenBovenste gedeelte van een raam- of deurkozijn, gescheiden door een dwarsregel; soms voorzien van glas-in-lood en/of roeden. met waaiervormige roedeverdeling; op de verdieping, rechthoekige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. met geprofileerde omlijsting. ZadeldakDak met twee hellende dakvlakken. bekleed met zink (gedeeltelijk ontbrekend).
Dit gebouw werd oorspronkelijk geflankeerd door twee zijvleugels van twee traveeën over één bouwlaag: de linkerzijvleugel (tegenover de sporen) werd gesloopt na de buitendienststelling van het station.
De metalen luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak. die vroeger het perron naar de sporen overdekte, werd in 1992 gedemonteerd.
Interieur. Oorspronkelijk, in het middengedeelte, wachtzaal met loketten, kantoor voor de stationschef; dienstwoning op de verdieping. Zijvleugels gebruikt als opslaglokalen.
Bronnen
Archieven
GAV/DS 1257 (1897), 25373 (2013).
Publicaties en studies
Brussel, breken, bouwen: architectuur en
stadsverfraaiing 1780-1914 (Tentoonstellingscatalogus), Gemeentekrediet van
België, Brussel, 1979.
Erfgoed Brussel. Het Erfgoed schrijft
onze geschiedenis, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, speciaal nummer 2013.
DE BOT, H., Stationsarchitectuur in België, deel I – 1835-1914, Brepols,
Turnhout, 2002.
DEMEY, Th., Inventaire
des gares bruxelloises, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk
Gewest, Brussel, s.d., fiche 10.
DEMEY,
Th., Les gares bruxelloises. Un patrimoine
méconnu, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussel, 1994,
pp. 19, 20.
DESSOUROUX, Ch., Espaces partagés, espaces disputés,
Bruxelles, une capitale et ses habitants, Ministerie van het Brussels
Hoofdstedelijk Gewest, Brussel, 2008.
Inventaire
visuel de l’architecture industrielle à Bruxelles – Forest, AAM, Brussel, 1980-1982, fiche 28.
Tijdschriften
VERHAEGEN, D., “Architecture des
gares”, Les cahiers de l’urbanisme,
40-41, 2002, pp. 108-127.
VERNIERS, L., Histoire de Forest Lez Bruxelles, A. De Boeck, Brussel,
1949, pp. 180
e.v.