Typologie(ën)
Ontwerper(s)
Edmond LE GRAIVE – architect – 1876-1877
Juridisch statuut
Stijlen
Inventaris(sen)
- Inventaris van de Industriële Architectuur (AAM - 1980-1982)
- Het monumentale erfgoed van België. Elsene (DMS-DML - 2005-2015)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem), authenticiteit (idem + de kwaliteit van de uitvoering) en integriteit (bewaringstoestand, oorspronkelijke elementen)). Een goed bevat ook artistieke waarde als het kunstwerken omvat (beeldhouwwerken, reliëfs ontworpen voor het goed, enz.) of decoratieve elementen uit de oorspronkelijke bouwperiode of met bijzondere kwaliteit (gesigneerd glasramen, sgraffito, lichtbeuk, enz.).
- Esthetisch Historisch gezien werd die waarde aangewend om waardevolle groene ruimten en natuurlijke of halfnatuurlijke gebieden aan te duiden. De waarde kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Een afweging met andere waarden dringt zich tevens op: de artistieke, de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en de stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen). De volgende selectiecriteria worden er eveneens aan gekoppeld: de ensemblewaarde en de contextuele waarde.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde : - als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente; - of als getuigenis van een periode en/of een zeldzame ontwikkeling van een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; de Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; - of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale lanen of in de Leopoldswijk); - of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur – met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (bv. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte); - of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (bv. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, de Congreskolom); - of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken); - of als het representatief is van het oeuvre van een belangrijke architect in de architectuurgeschiedenis op internationaal, nationaal, regionaal of lokaal niveau (dit betreft zowel befaamde architecten als V. Horta, V. Bourgeois, M. Polak als secundaire architecten, die lokaal verbonden worden aan een gemeente zoals Fernand Lefever in Koekelberg of Emile Hoebeke in Sint-Agatha-Berchem).
- Wetenschappelijk De wetenschappelijke waarde wordt vaak erkend in het geval van landschappen (parken, halfnatuurlijke gebieden). Binnen de context van een onroerend goed kan het gaan om de aanwezigheid van een (bouw)element (bijzonder materiaal, experimenteel materiaal, bouwprocédé of -component) of getuigenis van een ruimtelijk-structurele ruimte (stedenbouwkundig) waarvan het behoud moet worden overwogen met het oog op wetenschappelijk onderzoek. In het geval van archeologische vindplaatsen en overblijfselen wordt de wetenschappelijke waarde erkend in relatie tot het uitzonderlijke karakter van de resten op het gebied van ouderdom (bijvoorbeeld de Romeinse villa in Jette), de uitzonderlijke bewaringsomstandigheden (bijvoorbeeld de site van het vroegere dorp Oudergem) of de uniciteit van de elementen (bijvoorbeeld een volledig bewaard dakspant) en derhalve op dat vlak een uitzonderlijke en prominente wetenschappelijke bijdrage vormen tot de kennis van ons stedelijk en pre-stedelijk verleden.
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroege gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (ingenieur), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan m.b.t. een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen of landschappen hebben in het verleden een prominente rol gespeeld in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte en de stedelijke ruimte. Meestal bepalen zij andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het daarin een rol speelt, bijvoorbeeld : - hoekgebouwen; - coherente pleinen of homogene huizenrijen (gevels die een ensemble vormen van dezelfde stijl, periode en volume); - tuinwijken, - deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, - relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe die architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Geschiedenis
De voormalige hallen die thans gesloopt zijn maken deel uit van het Plan d'alignement et d'expropriation par zones pour la transformation du quartier dit de Saint-Boniface, toegevoegd aan het K.B. van 10.05.1876, betreffende de inrichting van de voormalige/zogenaamde voorstad van de Naamsepoort (Faubourg de la porte de Namur). Daarin was de bouw voorzien van een overdekte markt op het vrij gebleven terrein tussen de Kribbestraat, de Tulpstraat, Sans Soucistraat en Raadstraat. Deze nieuwe overdekte markt moest de infrastructuur van de Gemeente Elsene, die al over een slachthuis beschikte (zie Van Volsemstraat nr. 71), vervolledigen en ook nieuwe impulsen geven aan de stedenbouwkundige ontwikkeling van de wijk.
De plannen werden in 1876 getekend door de Elsense architect Edmond Legraive, en goedgekeurd door de gemeente in 1877. Deze besliste om voor de bouw een openbare aanbesteding uit te schrijven. Ed. Legraive die in 1872-1874 had samengewerkt met Pierre-Léon Suys aan de Centrale Hallen van Brussel (gesloopt in 1956), ontwierp voor Elsene een gebouw dat aansloot bij de stijl van de overdekte markten die in de 19e eeuw zowat in alle Europese steden werden gebouwd.
Het basiscontract met een bestek van 635.000 frank – het oorspronkelijk door de gemeente voorziene budget bedroeg 240.000 frank – werd toegewezen aan aannemer Camille Joseph Eggermont. De werken begonnen in 1878 en waren voltooid binnen de voorziene termijn. De nieuwe overdekte markt werd op 29.11.1879 plechtig ingewijd, in aanwezigheid van koning Leopold II.
Het qua afmetingen en luxueuze decoratie prestigieuze gebouw, verwekte heftige polemieken omdat het slecht was aangepast aan zijn functie en buitensporig veel geld kostte. Toen het nauwelijks was opgeleverd, moesten er verbeteringswerken worden uitgevoerd, die de totale bouwkosten verhoogden tot meer dan 1 miljoen frank (vervanging van slecht functionerende waterleidingen, vervangen van het glazen dak door zinken golfplaat, vervanging van verzakte keramische vloertegels door asfalt, bouw van twee luifelsAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak. voor de reizende marktkramers). Tegelijkertijd verliep de exploitatie van de hallen erg moeizaam: in 1894 was de helft van de kramen onbenut.
De hallen raakten in onbruik, maar werden vanaf 1914 tijdens de Eerste Wereldoorlog gebruikt door het Comité national de Secours et d'Alimentation, dat werd opgericht door Ernest Solvay. De hallen werd in 1936 definitief gesloten en tot in 1971 als opslagplaats gebruikt. In datzelfde jaar werden ze, samen met de andere huizen op hetzelfde huizenblok gesloopt om plaats te maken voor een nieuw woningencomplex (square van Châtelaillon-Plage).
De stenen voorgevel gaf uit op de Tulpstraat. Hij had de vorm van een drieledig portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). met telkens een rondboogdeur. Het centrale, meest monumentaleZuilen of pilasters die over de volle hoogte of over meer dan één verdieping opgaan, onafhankelijk van de door vensters en bouwlagen gegeven maten. deel van de gevel, was getooid met vier zuilenCilindervormig steunpunt; vaak voorzien van basis en kapiteel. De kleine en/of dunne variant ervan wordt colonnet genoemd. onder een hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. dat werd bekroond met een balustradeHekwerk van spijlen of balusters. en door een centraal frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening. met volutenSpiraalvormig ornament; meestal gebruikt als aanzetstuk van topgevels, bij deur- en vensteromlijstingen of als steunbeer. dat werd onderbroken door een monumentaalZuilen of pilasters die over de volle hoogte of over meer dan één verdieping opgaan, onafhankelijk van de door vensters en bouwlagen gegeven maten. beeld van Ceres, godin van de Overvloed en Voorspoed (beeldhouwer Louis Samain). De terreinen grenzend aan de drie andere gevels, die eveneens een toegang tot de straat hadden, werden verdeeld in percelen en werden als bouwgrond verkocht.
Het interieur van de hallen had de vorm van een Latijns kruis, bestaande uit een soort hoofdbeuk, doorbroken door een dwarsbeuk en eindigend in een gebogen abside, voorbehouden voor de verkoop bij opbod. In het voorste gedeelte van het schip bevonden zich halfweg tussen de ingang en de dwarsbeuk, twee halfronde absiden. Een immens glazen dak rustte op een metalen structuur en op de kruising van de dwarsbeuk stond een koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. rustend op pendentieven.
Op de benedenverdieping bevonden zich de marktkramen: het voorste gedeelte was voorbehouden aan de verkoop van groenten en fruit, in het achterste gedeelte, ter hoogte van de dwarsbeuk, bevonden zich de vlees- en wild- en gevogeltekramen. In een deel van de kelder was een ijskelder ingericht die bereikbaar was via de Sans Soucistraat. Hij werd na openbare aanbesteding verhuurd aan de firma ‘Les glacières de Saint-Gilles', opgericht in 1874.
Bronnen
GAE/OW 71, farde nr. 267 ‘Halles d'Ixelles'.
Publicaties en studies
DEL MARMOL, B., DELSAUTE, J.-L., et al., Le quartier Saint-Boniface, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussel, 1998 (Bruxelles, Ville d'Art et d'Histoire, 23), p. 11.
DEWEZ, M.-A., L'urbanisation du quartier Saint-Boniface (Licentiaatsthesis in de hedendaagse geschiedenis), UCL, Louvain-la-Neuve, 1982-1983, pp. 24, 93-124.
Inventaire visuel de l'architecture industrielle à Bruxelles. Ixelles, AAM, Brussel, 1980-82, fiche 130.
LE ROY, P., Monographie de la commune d'Ixelles, Imprimerie Générale, Brussel, 1885, pp. 233-240.
LOZE, P., (dir.), Poelaert et son temps (Tentoonstellingscatalogus), Gemeentekrediet van België, Brussel, 1980, pp. 89-90.
MIGNOT-DELSTANCHE, A., Projet de voies nouvelles, et choix d'un emplacement pour un marché couvert à Ixelles, Elsene, 1873.
Tijdschriften
DELABY, E., ‘Les anciennes glacières d'Ixelles', Mémoire d'Ixelles, 33, 1989, pp. 49-51.
‘Ixelles: Halles', Bulletin des Commissions Royales des Monuments et Sites, 1878, XVII, p. 250.
LEGRAIVE, E., ‘Halles d'Ixelles', L'Émulation, 1881, pl. 21-28.
‘Œuvres publiées, Halles d'Ixelles', L'Émulation, 1881, col. 24.