voormalig Groot Godshuis / Instituut Pacheco
Grootgodshuisstraat 5, 7
Vaartstraat 12a
Grootgodshuisstraat 7a
Vaartstraat 12, 12b
Typologie(ën)
kliniek/hospitaal/ziekenhuis
Ontwerper(s)
H.L.F. PARTOES – 1824-1827
F. BLOMME – architect – 1976-1982
Jean-Fernand PETIT – architect – 1976-1982
J. VANDEVOORDE – architect – 1976-1982
P. VISSERS – architect – 1976-1982
Stijlen
Neoclassicisme
Inventaris(sen)
- Urgentie-inventaris van het bouwkundig erfgoed van de Brusselse agglomeratie (Sint-Lukasarchief 1979)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Bouwen door de eeuwen heen in Brussel. Stad Brussel (1989-1993)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
2016
id
Urban : 32578
Beschrijving
Omvangrijk
complex in neoclassicistische stijl naar ontwerp van architect H.L.F. Partoes,
opgetrokken door het Bestuur der Godshuizen in 1824-1827.
Opgericht ter vervanging van de oude infirmerie van het Groot Begijnhof, die sinds de overname door het Bestuur der Godshuizen in 1800 was uitgegroeid tot één der drie belangrijkste inrichtingen voor ziekenzorg te Brussel - naast het Sint-Jansgasthuis en het Sint-Pietersgasthuis -, toegespitst op de zorg voor ongeneeslijk zieken, gebrekkigen en bejaarden. Bovendien kaderend in de centralisatiepolitiek met betrekking tot de talrijke, vroeger over het stadsgebied verspreide stichtingen voor bejaarden uit het Ancien Regime. Project aangezet in 1817, uitgewerkt door Partoes waarschijnlijk vanaf 1818. Definitief inplantingsplan en ontwerp van de zuidelijke vleugels (Grootgodshuisstraat) - de eerste fase van de bouw - van 1822. Eerstesteenlegging in 1824. Ontwerp van de noordelijke vleugels (Vaartstraat) - de tweede fase van de bouw - van 1824, aangevat in 1825. Voltooiing van de eerste fase gevolgd door gedeeltelijke ingebruikname in 1826, van de tweede fase in 1827. Mede ter financiering van de bouw werd een aanzienlijk deel van de vroegere begijnhofterreinen gelijklopend verkaveld, resulterend in een monumentaal architectonisch en urbanistisch ensemble.
Opgericht ter vervanging van de oude infirmerie van het Groot Begijnhof, die sinds de overname door het Bestuur der Godshuizen in 1800 was uitgegroeid tot één der drie belangrijkste inrichtingen voor ziekenzorg te Brussel - naast het Sint-Jansgasthuis en het Sint-Pietersgasthuis -, toegespitst op de zorg voor ongeneeslijk zieken, gebrekkigen en bejaarden. Bovendien kaderend in de centralisatiepolitiek met betrekking tot de talrijke, vroeger over het stadsgebied verspreide stichtingen voor bejaarden uit het Ancien Regime. Project aangezet in 1817, uitgewerkt door Partoes waarschijnlijk vanaf 1818. Definitief inplantingsplan en ontwerp van de zuidelijke vleugels (Grootgodshuisstraat) - de eerste fase van de bouw - van 1822. Eerstesteenlegging in 1824. Ontwerp van de noordelijke vleugels (Vaartstraat) - de tweede fase van de bouw - van 1824, aangevat in 1825. Voltooiing van de eerste fase gevolgd door gedeeltelijke ingebruikname in 1826, van de tweede fase in 1827. Mede ter financiering van de bouw werd een aanzienlijk deel van de vroegere begijnhofterreinen gelijklopend verkaveld, resulterend in een monumentaal architectonisch en urbanistisch ensemble.
Godshuis met gescheiden
afdelingen voor mannen en vrouwen, en van bij aanvang medische voorzieningen op
het vlak van de gerontologie en het kankeronderzoek die in de loop van 19e eeuw
stelselmatig in belang toenamen. De zuidelijke vleugels, van 1851 tot 1888
verhuurd aan de Centrale School voor Handel en Nijverheid, boden vanaf 1889
onderdak aan de zogenaamd “Pachecostichting”, vanwaar de vroegere benaming “Pachecogodshuis”.
Deze stichting voor bejaarde vrouwen, in 1713 ingesteld door Isabelle Des Marez
ter nagedachtenis aan haar echtgenoot Antoine Pacheco, was oorspronkelijk
gevestigd aan de vroegere Pachecostraat, vervolgens in een nieuw godshuis door
Partoes van 1829-1835 aan de Waterloolaan, dat in 1890 werd gesloopt voor de
vrijmaking van het Justitiepaleis.
Grondige renovatie tot geriatrisch instituut in 1976-1982, onder leiding van de architecten F. Blomme, J.F. Petit, J. Vandevoorde en P. Vissers, bekroond met de “Europa Nostra”-prijs in 1983.
Vroegste van een belangrijke reeks gods- en gasthuizen door Partoes te Brussel, later gevolgd door de Verenigde Godshuizen (1829-1830; zie Accolaystraat nr. 36), het tweede Pachecogodshuis (1829-1835, gesloopt), het Sint-Jansgasthuis (1837-1843, gesloopt) en het Meisjesweeshuis (1843-1845; zie Zuidstraat nr. 144).
Vrijstaand hoofdgebouw met hoofdgevels aan de Grootgodshuisstraat en de Vaartstraat,geflankeerd door binnenterreinen met geïsoleerde bijgebouwen.
Hoofdgebouw. Neoclassicistische, systematische, repetitieve architectuur met sober en functioneel karakter, gebaseerd op de compositie- en structuurprincipes en de typologie van de Franse architect en theoreticus J.N.L. Durand. De plattegrond ontvouwt een gesloten rechthoek, in het midden van de lange zijden opgedeeld door een scheidingsvleugel, waardoor twee ruime binnenplaatsen ontstaan. Kenmerkende verdeling van wanden en steunelementen volgens een rechthoekige raster, organisatie door een laterale en een longitudinale as, en symmetrische ruimte-indeling. De opstand, door horizontaliteit beheerst en voortvloeiend uit het plan, omvat twee bouwlagen, onderkelderd, met gedrukte zadeldakenDak met twee hellende dakvlakken. waarin - behalve aan de straatzijden - afgewolfde dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap.. Eentonigheid wordt vermeden door hiërarchische accenten, niet van decoratieve aard doch louter proportioneel: drie parallelle hoofdvleugels doorbroken door centrale paviljoenen op één as, vier hoeken geaffirmeerd door hoekrisalieten, voorts wisselende travee-indeling en breedte binnen en tussen de vleugels onderling. De begane grond is op de binnenplaatsen betrokken via een omlopende galerij.
Grondige renovatie tot geriatrisch instituut in 1976-1982, onder leiding van de architecten F. Blomme, J.F. Petit, J. Vandevoorde en P. Vissers, bekroond met de “Europa Nostra”-prijs in 1983.
Vroegste van een belangrijke reeks gods- en gasthuizen door Partoes te Brussel, later gevolgd door de Verenigde Godshuizen (1829-1830; zie Accolaystraat nr. 36), het tweede Pachecogodshuis (1829-1835, gesloopt), het Sint-Jansgasthuis (1837-1843, gesloopt) en het Meisjesweeshuis (1843-1845; zie Zuidstraat nr. 144).
Vrijstaand hoofdgebouw met hoofdgevels aan de Grootgodshuisstraat en de Vaartstraat,geflankeerd door binnenterreinen met geïsoleerde bijgebouwen.
Hoofdgebouw. Neoclassicistische, systematische, repetitieve architectuur met sober en functioneel karakter, gebaseerd op de compositie- en structuurprincipes en de typologie van de Franse architect en theoreticus J.N.L. Durand. De plattegrond ontvouwt een gesloten rechthoek, in het midden van de lange zijden opgedeeld door een scheidingsvleugel, waardoor twee ruime binnenplaatsen ontstaan. Kenmerkende verdeling van wanden en steunelementen volgens een rechthoekige raster, organisatie door een laterale en een longitudinale as, en symmetrische ruimte-indeling. De opstand, door horizontaliteit beheerst en voortvloeiend uit het plan, omvat twee bouwlagen, onderkelderd, met gedrukte zadeldakenDak met twee hellende dakvlakken. waarin - behalve aan de straatzijden - afgewolfde dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap.. Eentonigheid wordt vermeden door hiërarchische accenten, niet van decoratieve aard doch louter proportioneel: drie parallelle hoofdvleugels doorbroken door centrale paviljoenen op één as, vier hoeken geaffirmeerd door hoekrisalieten, voorts wisselende travee-indeling en breedte binnen en tussen de vleugels onderling. De begane grond is op de binnenplaatsen betrokken via een omlopende galerij.
Heden witbepleisterde gevels met
vrijlating van de natuurstenen sokkel en omlijstingen, en de hardstenen
onderdelen voornamelijk kordons, lekdrempels en entablementenHoofdgestel of onderdeel ervan (vb. kroonlijst) als bekroning van muuropening; entablement vaak op consoles.; oorspronkelijk
uniform witbeschilderd vanaf grijsbeschilderde sokkel. Horizontaal geleed door
plint, kordonvormende lekdrempels aan buiten-, puilijst aan pleingevels;
beëindigd door omlopend hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. met gelede architraafHoofdbalk; het onderste, dragende deel van een klassiek hoofdgestel, meestal geleed door banden., vlakke friesHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). waarin
steigergaten en kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement).. Vlakke gevelbehandeling met doorlopende registers
van rechthoekige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. met bewaarde raamindeling; meer uitgewerkte
middenpaviljoenen en hoekrisalieten.
Nagenoeg identieke hoofdgevels, afgezien
van het afwijkend traveeritme, met respectievelijk negenentwintig
(Grootgodshuisstraat) en zevenentwintig traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) (Vaartstraat).
Middenpaviljoen
van drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), boven het hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. doorlopend in een hoge attiekMuur of bouwlaag boven de kroonlijst die meestal het dak aan het gezicht onttrekt. met
bekronend driehoekig frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening.. Benedenbouw, van arduin en geblokt tot
imposthoogte, geritmeerd door rondbogen - de middelste breder en hoger - met
geprofileerde booglijst op doorgetrokken imposten, waarin vleugeldeuren met
waaier; rechthoekige bovenvensters in vlakke omlijsting met entablementHoofdgestel of onderdeel ervan (vb. kroonlijst) als bekroning van muuropening; entablement vaak op consoles. op
voluutconsoles; attiekMuur of bouwlaag boven de kroonlijst die meestal het dak aan het gezicht onttrekt. met breed cirkelsegment met radiale metalen
roedenverdeling. Opschrift “EGENIS
SENIBUS MDCCCXXVI” in het frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening. enkel bewaard aan de
Vaartstraat. Hoekrisalieten bekroond door een blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. attiekMuur of bouwlaag boven de kroonlijst die meestal het dak aan het gezicht onttrekt.; rondboogvensters
met dito booglijst en imposten in benedenbouw, en zelfde bovenvensters.
Typische halfronde keldermonden. Aan weerszij afsluitmuren met inrijpoort
gemarkeerd door posten waarop halve schijfEen wiel waarvan de velg een of meer kabels draagt om beweging over te brengen. De aan de lieras bevestigde tractieschijf (of grijpschijf) brengt de kracht van de motor over op de tractiekabels van de liftkooi en het tegengewicht. Het afleidwiel wordt gebruikt om de kabels in lijn met de liftschacht en/of het tegengewicht af te buigen. De keerschijven boven de schacht ondersteunen de tractiekabels wanneer de machinerie beneden is geplaatst. en ijzeren hek. Langgerekte, vlakke
zijgevels begrensd door hoekrisalieten zoals beschreven, respectievelijk met
vijfenveertig (west) en drieënveertig + twee blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) (oost).
Pleingevels met volkomen symmetrische opstand aan beide binnenplaatsen, met eenentwintig traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) voor de noord- en zuidvleugel, drieëntwintig voor de scheidingsvleugel en tweemaal zeventien voor de west- en oostvleugel. Omlopende rondboogarcade met geprofileerde booglijst op imposten en massieve pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) op begane grond, met aansluitend galerij - heden beglaasd - onder tongewelf. Scheidingsvleugel afwijkend met gesloten arcadeEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn. waarin rondboogvensters. Bovenvensters met afzonderlijke lekdrempel. Middenpaviljoenen van noord- en zuidvleugel zoals beschreven, van de scheidingsvleugel met geaccelereerd ritme van vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) en afgedekt door een tentdak met bekronende lantaarn.
Interieur. De inwendige inrichting, oorspronkelijk met directeurswoning en dienstlokalen in de scheidingsvleugel, symmetrische schikking van kamers, zalen en centrale trappenhuizen in de overige vleugels, werd volkomen gewijzigd.
Behouden vestibules met kruisgewelven op vier zuilen en muurpilasters in de ingangspaviljoenen; noordelijke vestibule opgeluisterd door standbeelden van Karel V (P. Puyenbroeck, 1858) en Hendrik I (C.-A. Fraikin, 1858) afkomstig van het Sint-Jansgasthuis, en Jan I, Maria-Theresia, Jozef II en Leopold I (Guillaume Geefs, 1861-1862) afkomstig van het Sint-Pietersgasthuis. Behouden kapel in het midden van de oostvleugel: cirkelvormige centraalbouw ingeschreven in een vierkante plattegrond, met tweeledige opstand met tribune, casementenkoepel en lantaarn, oorspronkelijk geopend naar de omringende zalen. Dorische zuilen en entablement met trigliefenfries in de eerste geleding, Ionische zuilen in de tweede, Corinthische pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. in de lantaarn. Opgeluisterd met vier schilderijen: Tronende Madonna, Geloof, Hoop en Barmhartigheid (1830) door F.J. Navez, en een glas-in-loodraam (1899) door B. Bardenhewer.
Bijgebouwen. Westzijde. Centraal voormalig paviljoen voor vrouwelijke kankerpatiënten, waarvoor ontwerp van 1822, op T-vormige plattegrond, met oorspronkelijk één bouwlaag + mezzaninoHalve verdieping, gelegen net onder de kroonlijst. en zeven traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), verhoogd tot twee bouwlagen + mezzaninoHalve verdieping, gelegen net onder de kroonlijst. naar ontwerp van architect A. Partoes van 1840, onder schilddakDak met twee driehoekige dakvlakken aan de smalle zijde en twee trapeziumvormige aan de lange zijde.. Begane grond met dubbelhuisopstand geritmeerd door rondbogen op doorgetrokken imposten; rechthoekige bovenvensters met lekdrempel. Ten zuiden voormalige wasserij, gebouwd in 1844, met twee bouwlagen, zeven traveeën en schilddakDak met twee driehoekige dakvlakken aan de smalle zijde en twee trapeziumvormige aan de lange zijde., met zelfde ordonnantie. Aansluitend voormalige wachtpost van de Burgerwacht, gebouwd in 1830: zandstenen portiek1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert. in de afsluitingsmuur aan de Grootgodshuisstraat, met drie rondbogen met imposten op hardstenen pijlers, kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement). en blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. attiekMuur of bouwlaag boven de kroonlijst die meestal het dak aan het gezicht onttrekt.. Ten noorden constructie van twee bouwlagen en tien traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken. waarin afgewolfde dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap., grenzend aan de Vaartstraat, met rechthoekige deur en venstersLicht- en/of luchtopening in een muur..
Oostzijde. Eertijds onder meer dodenhuisje met autopsiezaal, waarvoor ontwerp van 1826, wachtpost voor de brandweer, dispensarium naar ontwerp van architect J.F. Vander Rit van 1869 en architect E. Janlet van 1898, heden gesloopt en vervangen door nieuwe bouw.
Pleingevels met volkomen symmetrische opstand aan beide binnenplaatsen, met eenentwintig traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) voor de noord- en zuidvleugel, drieëntwintig voor de scheidingsvleugel en tweemaal zeventien voor de west- en oostvleugel. Omlopende rondboogarcade met geprofileerde booglijst op imposten en massieve pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) op begane grond, met aansluitend galerij - heden beglaasd - onder tongewelf. Scheidingsvleugel afwijkend met gesloten arcadeEén of meerdere bogen, steunend op zuilen of pijlers; kan ook blind zijn. waarin rondboogvensters. Bovenvensters met afzonderlijke lekdrempel. Middenpaviljoenen van noord- en zuidvleugel zoals beschreven, van de scheidingsvleugel met geaccelereerd ritme van vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) en afgedekt door een tentdak met bekronende lantaarn.
Interieur. De inwendige inrichting, oorspronkelijk met directeurswoning en dienstlokalen in de scheidingsvleugel, symmetrische schikking van kamers, zalen en centrale trappenhuizen in de overige vleugels, werd volkomen gewijzigd.
Behouden vestibules met kruisgewelven op vier zuilen en muurpilasters in de ingangspaviljoenen; noordelijke vestibule opgeluisterd door standbeelden van Karel V (P. Puyenbroeck, 1858) en Hendrik I (C.-A. Fraikin, 1858) afkomstig van het Sint-Jansgasthuis, en Jan I, Maria-Theresia, Jozef II en Leopold I (Guillaume Geefs, 1861-1862) afkomstig van het Sint-Pietersgasthuis. Behouden kapel in het midden van de oostvleugel: cirkelvormige centraalbouw ingeschreven in een vierkante plattegrond, met tweeledige opstand met tribune, casementenkoepel en lantaarn, oorspronkelijk geopend naar de omringende zalen. Dorische zuilen en entablement met trigliefenfries in de eerste geleding, Ionische zuilen in de tweede, Corinthische pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. in de lantaarn. Opgeluisterd met vier schilderijen: Tronende Madonna, Geloof, Hoop en Barmhartigheid (1830) door F.J. Navez, en een glas-in-loodraam (1899) door B. Bardenhewer.
Bijgebouwen. Westzijde. Centraal voormalig paviljoen voor vrouwelijke kankerpatiënten, waarvoor ontwerp van 1822, op T-vormige plattegrond, met oorspronkelijk één bouwlaag + mezzaninoHalve verdieping, gelegen net onder de kroonlijst. en zeven traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), verhoogd tot twee bouwlagen + mezzaninoHalve verdieping, gelegen net onder de kroonlijst. naar ontwerp van architect A. Partoes van 1840, onder schilddakDak met twee driehoekige dakvlakken aan de smalle zijde en twee trapeziumvormige aan de lange zijde.. Begane grond met dubbelhuisopstand geritmeerd door rondbogen op doorgetrokken imposten; rechthoekige bovenvensters met lekdrempel. Ten zuiden voormalige wasserij, gebouwd in 1844, met twee bouwlagen, zeven traveeën en schilddakDak met twee driehoekige dakvlakken aan de smalle zijde en twee trapeziumvormige aan de lange zijde., met zelfde ordonnantie. Aansluitend voormalige wachtpost van de Burgerwacht, gebouwd in 1830: zandstenen portiek1. Open galerij of zuilengang waarvan het dak op zuilen of arcades rust; - 2. Classicistische ruimte vóór een toegangsdeur die terugspringt of niet gelijk is met de voorgevel; - 3. Samenstel van twee zuilen onder architraaf die overgang tussen twee ruimtes accentueert. in de afsluitingsmuur aan de Grootgodshuisstraat, met drie rondbogen met imposten op hardstenen pijlers, kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement). en blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. attiekMuur of bouwlaag boven de kroonlijst die meestal het dak aan het gezicht onttrekt.. Ten noorden constructie van twee bouwlagen en tien traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken. waarin afgewolfde dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap., grenzend aan de Vaartstraat, met rechthoekige deur en venstersLicht- en/of luchtopening in een muur..
Oostzijde. Eertijds onder meer dodenhuisje met autopsiezaal, waarvoor ontwerp van 1826, wachtpost voor de brandweer, dispensarium naar ontwerp van architect J.F. Vander Rit van 1869 en architect E. Janlet van 1898, heden gesloopt en vervangen door nieuwe bouw.
Bronnen
Publicaties en studies
COEKELBERGHS D., LOZE P., Un ensemble néo-classique à Bruxelles: le Grand Hospice et le quartier du Béguinage, s.l., 1983.
Tijdschriften
A plus, 1978-1979, 54, pp. 8-11.
A plus, 1978-1979, 54, pp. 8-11.