Onderzoek en redactie
1993-1995
Bekijk de weerhouden gebouwen
Van Kruidtuinstraat naar Rogierstraat (Schaarbeek).
Maakte volgens sommige historici vroeger deel uit van de oude weg naar Keulen. Sinds het einde van de middeleeuwen vormde ze hoe dan ook slechts een eenvoudige weg, Manpat genoemd in 1432 en later gekend onder de naam Zavelweg. Vóór de constructie van de tweede stadsomwalling, in XIV B, liep ze waarschijnlijk voorbij de eerste ommuring tot aan de Sint-Goedelekerk, en dit via het tracé van de huidige Pachecolaan. Op het plan van Deventer (1560) is de weg nauwelijks zichtbaar. Bij de constructie van het belangrijk hoornwerk aan de Schaarbeekse Poort op het einde van XVII werd haar tracé lichtjes naar het W. verlegd zodat ze uitliep op de Groenstraat (rue Verte; de huidige Kruidtuinstraat). In 1812 vindt men haar terug onder de naam Kerselarenweg (chemin des Cerisiers).
Maakte volgens sommige historici vroeger deel uit van de oude weg naar Keulen. Sinds het einde van de middeleeuwen vormde ze hoe dan ook slechts een eenvoudige weg, Manpat genoemd in 1432 en later gekend onder de naam Zavelweg. Vóór de constructie van de tweede stadsomwalling, in XIV B, liep ze waarschijnlijk voorbij de eerste ommuring tot aan de Sint-Goedelekerk, en dit via het tracé van de huidige Pachecolaan. Op het plan van Deventer (1560) is de weg nauwelijks zichtbaar. Bij de constructie van het belangrijk hoornwerk aan de Schaarbeekse Poort op het einde van XVII werd haar tracé lichtjes naar het W. verlegd zodat ze uitliep op de Groenstraat (rue Verte; de huidige Kruidtuinstraat). In 1812 vindt men haar terug onder de naam Kerselarenweg (chemin des Cerisiers).
Vanaf 1835 begon men met de bouw van talrijke huizen in de eerste twee straatgedeelten, tussen de Kruidtuinstraat en de Sint-Franciscusstraat. De bebouwing van het derde deel volgde in de jaren 1840 en het begin van de jaren 1860, behalve de even zijde die ingenomen werd door de tuinen van de woningen in de Koningsstraat. Niettemin vormen Nr. 56 tot 60 drie kleine huizen met eenvoudige gevelopstand, gebouwd in 1860 en Nr. 48 tot 54 vier panden uit 1869, opgetrokken op het voormalig domein van het Cazeaux-paviljoen (zie Koningsstraat Nr. 292-294). Daarbuiten bestaan er nog een aantal tuinmuren (Nr. 62) of bijgebouwen (Nr. 38, 64-66, 68 en 72) van woningen uit de Koningsstraat; opmerkelijk hierbij is Nr. 70, de oude stallingen van het Hotel Cohn-Donnay (zie Koningsstraat Nr. 316).
Poststraat, blouwblok gelegen tussen Godfried van Bouillonstraat en Sint-Franciscusstraat (foto 1993-1995).
Het merendeel van de bebouwing, neoclassicistisch geïnspireerde woningen met één of twee bouwlagen, werd in de loop der tijden grondig verbouwd of zelfs vervangen, zie Nr. 37 (op de hoek met de Sint-Franciscusstraat), pand in art-decostijl, gebouwd in 1932 i.o.v. de Naamloze Vennootschap van de Goedkope Woningen van Sint-Joost. Nr. 51-53 is een sociaal-huisvestingscomplex uit 1952, voorafgegaan door een portiek in onbepaalde stijl, met vage reminiscenties aan de "architectuur van vroeger"; staat op de plaats van een oorspronkelijk herenhuis van renaissancistische inspiratie n.o.v. arch. J.-F. VAN DER RIT (1848) waarnaast later een kapel van arch. M. MERTENS werd opgetrokken (1887). Nr. 36: kantoorgebouw van de "Rotterdamsche Verzekering Societeiten", gebouwd in 1955 n.o.v. arch. Ch. VAN NUETEN en verbonden met een pand in functionalistische stijl van J. DUIJNSTEE (zie Koningsstraat Nr. 284). Op de hoek met de Kruidtuinstraat (Nr. 63-65): huurpand uit 1909. Nr. 11 met opmerkelijk gevelparement van witte en groene faiencetegels dat het opschrift draagt: "IN DEN OUDEN MARTIKO"; hierboven voorstelling van een chimpanzee die aan een boomtak slingert, eveneens in faience.
Bronnen
Archieven
GASJ/DS/OW 18 (1848), 40 (1860), 756, 757 (1869), 3318 (1887), 15034 (1955), 15580 (1960), 17296 (1952).
Publicaties en studies
VAN BEMMEL, E., Histoire de Saint-Josse-ten-Noode et de Schaerbeek, Sint-Joost-ten-Node, 1869, p.32.
Publicaties en studies
VAN BEMMEL, E., Histoire de Saint-Josse-ten-Noode et de Schaerbeek, Sint-Joost-ten-Node, 1869, p.32.