Paleis van Karel van Lorreinen, Protestantse Koninklijke Kapel, Paleis voor de Nationale Nijverheid
Museumplein 1
Kunstberg 24
Typologie(ën)
kapel
Ontwerper(s)
J. FAULTE – 1757-1766
Laurent-Benoit DEWEZ – 1766-1780
E. WILLAME – 1864-1877
P. GOVAERTS – architect – 1864-1877
Albert VAN HUFFEL – architect, schilder – 1923-1924
N. ROGET – architect – 1829-1830
A. PAYEN – 1829-1830
Stijlen
Inventaris(sen)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Bouwen door de eeuwen heen in Brussel. Stad Brussel (1989-1993)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Complex in 1756 opgekocht door Karel van Lotharingen, gouverneur-generaal der Zuidelijke Nederlanden, die het van 1757 tot 1780 liet verbouwen tot een luxueus paleis. De bestaande vleugels van het oude hof werden aangepast en heringericht, de tuinen heraangelegd, en vóór 1760 werd de bouw aangevat van een nieuwe aansluitende oostvleugel aan het Museumplein, in Lodewijk XVI-stijl, met halfcirkelvormig ingebogen ingangspartij en een nieuwe hofkapel zogenaamd “Koninklijke Kapel” (eerstesteenlegging op 1/5/1760), opgetrokken onder leiding van hofarchitect Jean Faulte en, na diens dood in 1766, voltooid door architect Laurent-Benoit Dewez.
De paleisvleugels telden, naast de rijkelijk gestoffeerde prinselijke privé-appartementen (waaronder wintervertrekken ten westen en zomervertrekken ten oosten), onder meer nog twee audiëntiezalen, twee baldakijnzalen, een grote eetzaal, een drukkerij, twee laboratoria, kabinetten voor natuurwetenschappen, fysica en scheikunde en een grote en kleine bibliotheek. De vrij grote concentratie van lokalen met didactische bestemming - getuigend voor de persoon van prins Karel als kunstliefhebber, verzamelaar en bibliofiel - werd vanaf de Franse periode stelselmatig uitgebreid tot de volledige oppervlakte van het paleis, ingevolge de opeenvolgende of gelijktijdige vestigingen van diverse educatieve, culturele en wetenschappelijke instellingen.
Paleisvleugels van 1797 tot 1802 toegewezen aan en betrokken door de École Centrale, met openbare bibliotheek (vanaf 1803 “Stadsbibliotheek”) en een Museum voor Schilderkunst, voorloper van de latere Musea voor Oude en Moderne Kunst (zie uitgebreide historiek Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Regentschapsstraat nr. 3). Nadien verder tijdelijk betrokken door onder meer het Prentenkabinet, de Handschriften van Bourgondië, de Koninklijke Academie voor Letteren en Schone Kunsten, het Museum voor Natuurlijke Historie en het Museum voor Oudheidkunde.
Ondertussen had de Stad, sinds 1811 eigenaar van het “Oude Hof”, gebouwen en instellingen in 1843 overgedragen aan de Staat. Tussen ca. 1870 en 1889 werd de gelijkvloerse verdieping nagenoeg volledig ingenomen door het Museum van Natuurlijke Historie (nadien overgebracht naar het Leopoldspark), en vanaf 1890/1891 voor de helft door het Rijksarchief (tot dan gevestigd in het vroegere Justitiepaleis). Resterende lokalen en zalen voor het merendeel - en op de vleugel aan het Museumplein na, die in 1879 gedeeltelijk werd aangepast voor onderbrenging van Handschriften en Prentenkabinet - betrokken door de Musea van Oude en Moderne Kunst, tussen 1887 en 1959 nog enkel door de afdeling Moderne Kunst, waarvoor zalenuitbreiding (onder meer een bijkomende vleugel aan binnenplaats) en herinrichtingen in 1864-1877 door architecten E. Willame en P. Govaerts en in 1923-1924 door architect A. Van Huffel. Gebouwencomplex tenslotte, in 1960 grotendeels afgebroken voor de realisatie van het Kunstbergensemble met Albertinabibliotheek en Congressenpaleis. De bewaarde “Nassaukapel” werd in situ geïncorporeerd in de nieuwe bibliotheek. Van de behouden paleisvleugel aan het Museumplein, werden de gevels en de voormalige prinselijke appartementen - ter beschikking gesteld van de Koninklijke Bibliotheek - in 1975-1976 door de Regie der Gebouwen naar ontwerp van architecten R. Delers en R. Delstanche gerestaureerd. De “Koninklijke Kapel” - bij decreet van 1804 toegewezen aan de Protestante Kerk - werd in 1965 naar ontwerp van architect M. Houyoux ten noordwesten door nieuwbouw ingesloten, in 1969-1970 naar ontwerp van architecten J. Ghobert en R. Delers gerestaureerd (gevels, bedaking, bevloering) en inwendig herschilderd, in 1983-1984 naar ontwerp van architecten R. Delers en E. De Felice gedeeltelijk ontmanteld en samen met het Congressenpaleis met een bijkomende bouwlaag verhoogd, en tenslotte, in 1986-1987 naar ontwerp van architect H. Claes inwendig grondig gerenoveerd naar 18e-eeuwse toestand.
Voor het voormalige Paleis voor de Nationale Nijverheid, opgetrokken in 1829-1830, ontwierp stadsarchitect N. Roget, in samenwerking met A. Payen, een L-vormige vleugel ten zuidoosten van en aansluitend aan de 18e-eeuwse paleisvleugel van Lotharingen, met een zelfde classicistische voorgeveluitwerking, wat resulteerde in een volledig symmetrisch U-vormig gevelensemble rondom het Museumplein. Paleis vanaf 1839 gedeeltelijk, en - na verhuis van Nijverheidsmuseum en -school - vanaf 1885 volledig betrokken door de Koninklijke Bibliotheek; tenslotte, in 1964-1965, op de gevels aan het Museumplein na, afgebroken voor de uitbreiding van het Museum voor Oude Kunst. De nog bewaarde paleisgevels werden in 1975 gerestaureerd.
Markante pleinarchitectuur gevormd door de classicistische Lodewijk XVI-gevel (westzijde) van het voormalige paleis van Karel van Lotharingen (±1760-1768), met inzwenkende semi-circulaire ingangspartij loodrecht op Museumstraat, en de stilistisch aansluitende L-vormige voorgevels (zuid- en oostzijde) van het voormalige Paleis van de Nijverheid (1829-1830).
Drie bouwlagen hoge bepleisterdeMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. pleinwand met horizontaliserende opstand door de geaccentueerde en doorgetrokken gelede kordons, de brede entablementenHoofdgestel of onderdeel ervan (vb. kroonlijst) als bekroning van muuropening; entablement vaak op consoles. en de bekronende attiekMuur of bouwlaag boven de kroonlijst die meestal het dak aan het gezicht onttrekt. opengewerkt tussen postamenten1. Rechthoekig voetstuk van een standbeeld; - 2. Balkvormige stenen bekroning; - 3. Stenen zijstukken van een balkonborstwering.. Typische uitwerking van de benedenbouw: Toscaanse pilastergeleding en rondbogige arcadestructuur, waarin deurvensters onder rondbooglijst op imposten en casementen in de zwikkenHoekstuk tussen een boog en de omlijsting waarin de boog gevat is.. Rechthoekige bovenvensters in geriemde omlijsting, met bekroning door entablement met stafwerkmotief en bewerkte consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief. voor de deurvensters, lagere venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. tussen penanten met chûte-decor op de bovenste bouwlaag.
Opvallend geornamenteerde inzwenkende ingangspartij en flankerende rechte hoekpartijen, met beeldhouwwerk uitgevoerd door L. Delvaux (derde kwart 18e eeuw). Risalietvormende concave gevel van vier traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), met imitatiebanden en brede rondboogpoorten beneden; erboven, dito deurvensters met booglijst tussen Ionische pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. en voorzien van Franse balkonsBorstwering tussen de dagkanten van een naar binnen openslaand venster dat tot de vloer doorloopt. met sierlijk smeedijzerwerk en verbonden balkonplaten op klossenKraagstuk van een kroonlijst met verfijnd uitgesneden en/of gefreesd hangend element of drop.; bovenste rechthoekige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. onder gelede druiplijst; militaire trofeeënNabootsing van oorlogs- of jachttrofeeën die oorspronkelijk werden opgehangen; later veelal als zuiver decoratief motief gebruikt met dezelfde onderwerpen of uitgebreid met zinnebeelden van de kunsten, de ambachten,… in de penanten en ter bekroning van de attiek, aan weerszij van het centrale beeld van keizerin Maria-Theresia. Hoekpartijen met eerder sobere geveluitwerking aan hemicyclus, op hoofdverdieping geopend door vlak omlijste getoogde deurvensters; rijker gedecoreerde risalietgevels aan het plein, met benedenbouw opgevat als portiekstructuur met Dorische zuilen onder stenen balkons met ten zuiden allegorische beelden de Oorlog en de Vrede en ten noorden de Voorzichtigheid en de Godsdienst, allegorische putti-reliëfs in de nissen erboven en kleine genieën als attiekbeelden. Nagenoeg decoratieloze oostgevel van vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) rechts, met eenvoudige getoogde venstersLicht- en/of luchtopening in een muur., voorheen twee bouwlagen hoog en verscholen achter huizenblok van Museumstraat (zie aldaar), sinds 1983-1984 (cf. supra) met bijkomende lagere derde bouwlaag.
U-gevelfront van eenentwintig (zuidkant) en tweemaal dertien (oost- en westkant) traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), ritmisch onderbroken door de drie of vijf traveeën brede middenrisalieten met frontonbekroning. Zelfde rijke uitwerking met rondbogige deurvensters onder festoenAan strikken of linten opgehangen slinger van gehouwen of gesneden vruchten en loofwerk, vaak met neerhangende uiteinden., met voluut- of ramskopsluitsteen, in Dorische portiekstructuur beneden, tussen Ionische pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. op hoofdverdieping, en gemarkeerd door een bijzonder fraaie smeedijzeren balkonleuning met vergulde guirlande-ornamenten; bovenste rechthoekige venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. onder gestrekte guirlandes en druiplijst op uitgelengde consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief.. In tympanen van frontonsDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening., bas-reliëfs met uitbeelding van de Numismatica (oost) door G. De Groot (1880), de Vooruitgang tussen de Kunsten en de Wetenschappen (zuid) door A. Cattier en Maria-Theresia gekroond door putti (west), oorspronkelijk door L. Delvaux, heruitgevoerd door G. De Groot.
Interieur.
Rotonde-hal. Beneden gekasseid, ten noorden en ten zuiden geritmeerd door Dorische zuilen, onder koepelgewelf. Op bovenverdieping somptueus gedecoreerd met nissen en supra-porta’s waarin trofeeënNabootsing van oorlogs- of jachttrofeeën die oorspronkelijk werden opgehangen; later veelal als zuiver decoratief motief gebruikt met dezelfde onderwerpen of uitgebreid met zinnebeelden van de kunsten, de ambachten,… en lambrekijnen met medaillonportretten, opvallend verguldsel voor het sierlijke hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. en de spiegels met casementen in het koepelgewelf; centrale gewelfschildering door L. Cardon (1899) in plaats van de vroegere met uitbeelding van de apotheose van de gouverneur-generaal door B. Verschoot (1766); fraaie wit- en zwart marmeren bevloering (19e eeuw) met centraal stermotief samengesteld uit 28 verschillende Belgische marmersoorten (1766).
Traphal. Wit marmeren standbeeld van Hercules, steunend op knots waarop initiaal C van prins Karel en het kruis van Lotharingen en de Duitse Orde, met Eurymantische ever aan de voeten, en banderol met inschrift Lau. Delvaux, invenit et sculpsit, anno 1770. Smeedijzeren trapleuning met uitbeelding van de elf werken van Herculus, uitgevoerd door L. Mignon (1888), ter vervanging van de oorspronkelijke door A.J. Anrion, in 1796 verwijderd. Aan muurwanden, zeven allegorische stucreliëfs door Cramillon naar ontwerp van Jean Faulte (1764-1765) met uitbeelding van het Water, de Vier Jaargetijden, de Lucht, de Aarde, het Enigma en het Vuur. Koepelgewelf met geschilderde voorstelling van de Vier Jaargetijden door J. Stallaert (1877), in plaats van de oorspronkelijke met “Zonnewagen” door B. Verschoot (ca. 1767).
Voormalige appartementen van prins Karel, in enfilade op bovenverdieping zijde Museumplein, gerestaureerd in 1976-1978. Luxueus gedecoreerd met overvloedig stucwerkModelleerbare, snel hardende massa van gips, kalk en zand; in gepolijste vorm ter vervanging van marmer. aan muren en plafonds cf. eierlijstenOrnament; bolle lijst waarin afwisselend eivormige en pijlachtige figuren zijn uitgesneden of gehouwen., stafwerk- en cartouchemotieven, medaillonsRonde of ovale cartouche., friezenHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). met putti en genieën, trofeeënpanelen. Rijkelijke stoffering met Lyonese zijde en damast en Indisch satijn voor behang van muren, deurpanelen en supra-porta’s en geassorteerde draperieën. Voorts marmeren schouwen.
Koninklijke Kapel (1760-1761). Driebeukig zaalkerkje op rechthoekige plattegrond, vijf traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) diep, met korfbogige koorsluiting en aansluitende sacristie. Volledig bepleisterdMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. interieur, in 1987 gerestaureerd naar 18e-eeuwse toestand (cf. huldigingsplaat in kapelingang). Tweeledige opstand: superpositie van Ionische en Corinthische zuilen met stucco-lustroversiering, als scheiding met de zijbeuken beneden, en de als tribune opgevatte, boven de sacristie omlopende, bovengalerij. Korfbogige overwelving boven midden-, zijbeuken en galerij. Korfboognissen waarin getoogde venstersLicht- en/of luchtopening in een muur., dieper in de vierde traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) en oorspronkelijk fungerend als zijkapellen. Verfijnd stucdecor in Lodewijk XVI-stijl, vermengd met régence- en Lodewijk XV-motieven cf. rozettenversiering in de gewelven, portretmedaillons, puttitaferelen, rocailles1. Schelp- of rotsachtig, asymetrisch ornament, waaraan rococo haar naam dankt. - 2. Tuinfolies of rotsachtige tuinconstructies. en bloemenslingers boven deuren en in vensternissen, het pseudo-orgelmotief boven het koor; verder markant tochtportaal met eierlijstOrnament; bolle lijst waarin afwisselend eivormige en pijlachtige figuren zijn uitgesneden of gehouwen. en uivormige bekroning. Sierlijke smeedijzeren tribuneleuning met verwerking van het Lotharings kruis, ook figurerend op de zuilenkapitelen en in de zwart en grijs marmeren bevloering. Geschilderd tafereel met Tenhemelopname door L. Blengleff (?) in noordwand van galerij. Doksaal met gerestaureerd (1969-1970) orgel van B. Dreymann van 1840 ter vervanging van het oorspronkelijke van 1695 door J. Forceville, waarvan bewaarde orgelkast heden in kapelnis.
Kapel op bovenverdieping via gelijkaardig gedecoreerd gang in verbinding met de paleisrotonde.
Bronnen
Archieven
AR, Kaarten en Plannen in Handschrift, 494 A-F.
Archief KCML, dossier 4381.
Publicaties en studies
CLAES H., Architectuur van de Koninklijke Kapel in heden en verleden, & ROCTEUR L.-A., Van de Hervorming... tot de Kapel, in De Koninklijke Kapel, 1 september 1987.
Koninklijke Bibliotheek. Liber Memoralialis 1559-1969, Brussel, 1969.
Tijdschriften
LEMAIRE C., Geschiedenis van het Paleis van Oranje-Lorreinen 1750-1980 (Gemeentekrediet van België, 1981, jg. 35, nr. 135, pp. 1-32 en nr. 136, pp. 95-115).
MARTINY V.-G., Karel van Lotharingen als bouwheer, ontwerper, zijn architecten en de Koninklijke Kapel te Brussel, pp. 22-48, en Catalogus p. 176-181, in Karel Alexander van Lotharingen, Gouverneur-generaal van de Oostenrijkse Nederlagen, Brussel, 1987.
Regie der Gebouwen (m.m.v. Roberts-Jones Ph., Bastin R., Lamby P.), Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België. Renovatie- en bouwwerken 1977-1984, Leuven, 1984.
ROBERTS-JONES-POPULIER Fr., Kroniek van een Museum. Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, Luik-Brussel, 1987.
ID., Le Palais des Beaux-Arts d’Alphonse Balat et l’Académie (Bulletin de la Classe des Beaux-Arts, dl. LXX, 1988/5-9, pp. 94-115).