Typologie(ën)

woning of opbrengsthuis (onbepaald)

Ontwerper(s)

INCONNU - ONBEKEND1957-1958

Pierre M. PORTOarchitect1955-1956

Jo DE BOUVERarchitect1958

Marcel LELOUParchitect1962

Juridisch statuut

Ingeschreven in de wettelijke inventaris op 19 augustus 2024

Stijlen

Neobarok
Neotraditioneel

Inventaris(sen)

Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)

Onderzoek en redactie

2016

id

Urban : 31555
lees meer

Beschrijving

Reeks opbrengsthuizen in imitatie traditioneleBak- en zandsteenstijlHet bakstenen metselwerk wordt gecombineerd met natuurstenen elementen (bv. voor de plint, rond de gevelopeningen, aan de kroonlijst, ...), terwijl in het interieur houten draagconstructies voorkomen. Deze gebouwen bezitten zadeldaken, vaak met trapgevels. (16e-18e eeuw).VakwerkbouwBij vakwerkbouw brengt men leem aan op een houten geraamte van stijl- en regelwerk, versterkt met vitswerk (tot 19e eeuw). of dito laat-barokstijl. Bakstenen topgevelsHoogste deel van een gevel, vaak driehoekig en/of getrapt. met natuurstenen elementen.

Nr. 44 n.o.v. architect Pierre M. Porto van 1955, “1956” in cartoucheOmlijsting van een uitspringend vlak in de vorm van ingesneden en omkrullend papier of leer; vaak met opschrift of intern versierd., en met in- en uitzwenkende topgevelHoogste deel van een gevel, vaak driehoekig en/of getrapt.; voorheen neoclassicistischeArchitectuurstroming (vanaf eind 18e eeuw tot ca. 1914) met voorliefde voor orde en symmetrie, gekenmerkt door bepleisterde en wit beschilderde lijstgevels die het stadsbeeld uniformiseren. Verhoudingen en vormentaal van deze stroming evolueren met de tijd. gevel (1836) met vier bouwlagen en drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), ter vervanging van een vroegere tuitgevelPuntgevel bekroond met smalle rechthoekige hals; bij zeventiende eeuwse voorbeelden vaak steunend op schouderstukken. met vier traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...).

Nr. 51 resulterend van wederopbouw in 1957 (1958?), grosso modo naar vroeger patroon (zie toestand in 1941), met verhoogde halsgevelGevel waarvan de geveltop rechthoekig is en geflankeerd wordt door (gebeeldhouwde) vleugel- of klauwstukken. (einde 17e – begin 18e eeuws), getypeerd door platbanddecor, getorsteGedraaid, gewrongen. balusterleuningen op tweede bouwlaag en tweeledige geveltop met rondboogvenster tussen en onder oculiKlein rond, ovaal of polygonaal venster..

Nr. 53 n.o.v. architect Jo De Bouver, 1958 met trapgevelGevel met een driehoekige bekroning die trapsgewijs versmalt.; voorheen bepleisterdeMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. neoclassicistischeArchitectuurstroming (vanaf eind 18e eeuw tot ca. 1914) met voorliefde voor orde en symmetrie, gekenmerkt door bepleisterde en wit beschilderde lijstgevels die het stadsbeeld uniformiseren. Verhoudingen en vormentaal van deze stroming evolueren met de tijd. gevel met vier bouwlagen en twee traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) (1863), ter vervanging van een oudere later vereenvoudigde halsgevelGevel waarvan de geveltop rechthoekig is en geflankeerd wordt door (gebeeldhouwde) vleugel- of klauwstukken..

Nr. 54 n.o.v. architect Marcel Leloup, 1962 eveneens met trapgevelGevel met een driehoekige bekroning die trapsgewijs versmalt., voorheen bepleisterdeMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen. gevel met drie bouwlagen en tussenverdiepingLage verdieping tussen twee bouwlagen; vaak boven commerciële benedenverdieping gelegen., en empireStijlrichting (ca. 1800-1850) binnen het neoclassicisme met een specifieke vormentaal (palmetten, sfinxen, griffioenen, enz.) verwijzend naar Griekse, Egyptische of Oosterse Oudheid. getinte rondboogvensters op de verdiepingen (1824), ter vervanging van een drie bouwlagen hoge topgevelHoogste deel van een gevel, vaak driehoekig en/of getrapt. met in- en uitzwenkende top.

Bronnen

Archieven
SAB/OW 70119 (1955) en 3739 (1836), 69358 en 77663 (1957-1959), 54637 (1941), 3746 (1863), 72308 (1962) en 3742 (1824).

Websites
44: BALat KIK-IRPA
51: BALat KIK-IRPA
53: BALat KIK-IRPA
54: BALat KIK-IRPA