St.-Antonius-van-Paduakerk & klooster van de minderbroeders-konventuelen
Artesiëstraat 17-19
Typologie(ën)
kerk/kathedraal/basiliek
klooster/abdij
klooster/abdij
Ontwerper(s)
P.J.H. CUYPERS – 1871-1888
Stijlen
Neogotiek
Inventaris(sen)
- Urgentie-inventaris van het bouwkundig erfgoed van de Brusselse agglomeratie (Sint-Lukasarchief 1979)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Bouwen door de eeuwen heen in Brussel. Stad Brussel (1989-1993)
- Kerkkappen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1830-1940 (Urban - 2019)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Wetenschappelijk Over het algemeen gebruikt om natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden te waarderen in hun botanische kwaliteiten. Binnen de context van een onroerend goed kan het de aanwezigheid van een (bouw)element (bijzonder materiaal, experimenteel materiaal, bouwprocédé of -component) of getuigenis van een ruimtelijk-structurele ruimte (stedenbouwkundig) waarvan het behoud moet worden overwogen met het oog op wetenschappelijk onderzoek.
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroeg gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (> engineering), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan mbt een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
2016
id
Urban : 32015
Beschrijving
Kerk
en klooster in neogotische stijl, op L-vormige aanleg, rond een ommuurde
voortuin.
In 1862 aankoop van het bouwterrein, aankomst van de eerste religieuzen en aanvang van de bouw van een eerste kapel, die in 1863 werd opengesteld. In 1868 eerstesteenlegging van de nieuwe kerk naar ontwerp van architect P.J.H. Cuypers (Amsterdam); bouw in 1871 met uitzondering van de vieringtoren beëindigd; in 1872 inzegening van de kerk, gevolgd door de consecratie van het hoogaltaar in 1876. Eveneens in 1872, na afbraak van de eerste kapel, aanvang van de bouw van de kloostervleugel, door dezelfde architect, in 1873 voltooid. In 1887 aanzet van de vieringtoren onder leiding van architect J.Th.J. Cuypers, in 1888 voltooid. Binnenaankleding geleidelijk uitgevoerd tussen 1871 en 1891.
Kerk
Ingeplant ten westen van de kloostervleugel, aan drie zijden ingesloten door aangrenzende percelen, via twee lange gangen bereikbaar vanuit respectievelijk Artesiëstraat en Bodegemstraat.
Neogotische kerk geïnspireerd op de Franse en Rijnlandse vroeggotiek. Bescheiden, doch representatieve realisatie uit Cuypers ’ eerste periode, met uitzonderlijk intact interieur. Vroeg voorbeeld, typerend voor de synthetische fase van de neogotiekHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors., in België, gekenmerkt door een eigentijdse interpretatie van de gotische architectuur, met aandacht voor een rationele constructie, materiaalexpressie en een oorspronkelijk ruimteconcept, bezield door een diepgaande spiritualiteit.
Driebeukig, met basilicaal schip van twee dubbele traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...); transept, ten oosten licht uitspringend, en zuidelijk-georiënteerd hallenkoor van drie ondiepe traveeën met vlakke koorsluiting. Sacristie ten zuiden. Geheel opgetrokken uit baksteen met schaarse verwerking van natuursteen ; gecombineerde bedaking (kunstleien).
Voorportaal in Artesiëstraat : puntgevelGevel waarvan de top driehoekig is. met schouderstukken en kruisbloem(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel). ; spitsboogportaal op colonnetten met knoppenkapiteel onder dito blindnis met ingeschreven driepasboog en bladwerkconsole, waarin Sint-Antonius-van-Paduabeeld.
Aansluitende gang geritmeerd door steunberen en tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst..
Grotendeels ingebouwde noordgevel met radvenster (achtpas) en kruis op top, geflankeerd door ronde traptorens met spitse galmgaten in bovenste geleding en kegelvormige spits (leien).
Oostgevel aan binnentuin, in sober metselwerk met contrasterende ontlastingsbogenBoog boven een venster- of deuropening die druk van het muurwerk op de stijlen afwentelt en zo het linteel ontlast., en tandlijsten en overhoekse baksteenfriezen onder de daklijst op consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief.. Hoge middenbeuk onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken. met dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap. en lage zijbeuk onder lessenaarsdakDak bestaande uit één hellend dakvlak., geritmeerd door steunberen; respectievelijk spitsbogige vierlichten onder oculusKlein rond, ovaal of polygonaal venster. en éénlichten. Transept gemarkeerd door puntgevelGevel waarvan de top driehoekig is. met hoeksteunberen, pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje. en kruisbloem; dubbele rij vierlichten, oculiKlein rond, ovaal of polygonaal venster. en radvenster (achtpas), klimmend vijflicht in top. Koortravee met tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. onder oculusKlein rond, ovaal of polygonaal venster..
Octogonale kruisingtoren : trommel met alternerend spitsbogige tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. en blindnissen onder achtpas, ingeschreven in spitsboognis ; naaldspits (leien) met dubbele krans dakkapellen, de bovenste opengewerkt.
Eenheidsvol neogotisch interieur met polychrome beschilderingsimitatie van bak-en natuursteenparement, sjabloonpartijen en monumentale taferelen - op pleister- en metselwerk, gecombineerd met schoon metselwerk. Ruimteconcept gebaseerd op de tegenstelling tussen het normale basilicale schip met gebonden stelsel volgens vierkante module, en het optisch verlengd hallenkoor met geaccelereerd traveeritme en doorbroken achterwand met functie van diafragma, met de octogonale kruisingkoepel als centraal bindend gegeven. Drieledige opstand in het schip : spitsboogarcaden op zuilen en polygonale pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) met bladkapiteel, voortgezet onder het doksaal, triforium met ingeschreven driepasbogen, oplopend in de spitsbooglichten. Overkluizing van beuken, transeptarmen en koor door gemetselde kruisribgewelven met afgeplatte scheibogen, opgevangen door polygonale en kruispijlers en colonnetten met bladkapiteel; luchtbogen en steunberen geïncorporeerd in de zijbeuken. Kruising onder pendentievenkoepel met galerij, vensterzone en straalgewelf op colonnetten. Tribune (officiekapel) op spitsboogarcade in het oostelijke zijkoor.
Meubilair
Fraaie, eenheidsvolle, neogotische stoffering, geconcipieerd door P.J.H. Cuypers. Doorgedreven iconografisch programma met narratief en symbolisch karakter, rond thema’s met betrekking tot de conventuelenorde en haar patroonheiligen, en de Eucharistie.
Muurschilderingen (1891), in middenbeuk (historiek van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis), koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis., Sint-Franciscus- en vroegere Heilig Hartkapel.
Gepolychromeerd en verguld meubilair met overvloedig beeldhouwwerk door het atelier Cuypers & Stoltzenberg (Roermond) : hoogaltaar (1871- 1879), Sint-Franciskusaltaar (1882), Sint-Antoniustroon (1885), preekstoel (1885), triomfkruis (1891), biechtstoelen (1871 en 1891). Gotische Onze- Lieve-Vrouw-van-Vogelzang (14e eeuw), naar verluidt afkomstig van het voormalige recollettenklooster. Orgel (1874) door F. Loret (Mechelen). Eiken koorbanken (1893). Glasramen van koor (1872) door Maréchal & Champigneulle (Metz), transept
en doksaal (1891) door F. Nicolas & Zonen (Roermond), St.-Franciskuskapel (1891) door Cuypers & Stoltzenberg (Roermond).
Kloostervleugel met drie bouwlagen en acht traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken. + dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap.. Eenvoudige neogotische baksteenarchitectuur verlevendigd door overhoekse friezenHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). en voorzien van sierankers. Oostgevel aan Artesiëstraat : tuitgevelPuntgevel bekroond met smalle rechthoekige hals; bij zeventiende eeuwse voorbeelden vaak steunend op schouderstukken. met schouderstukken, geritmeerd door spitsboogvormige lisenenDecoratieve, uitspringende, verticale geleding, vaak met andere liseen verbonden door boog(fries).. Korfboogdeur en spitse vierlichten in linkertravee, spitse tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. op begane grond van vrijwel blinde rechtertravee ; centrale nis met getrapte consoleVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief. en luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak. voor ontbrekend beeld. Twee- en drielichtGroep van drie smalle vensters binnen dezelfde omlijsting, onderling gescheiden door deelzuiltjes of stijlen/monelen; centraal venster soms hoger dan beide andere. in top. Noordgevel aan binnentuin, geritmeerd door steunberen; licht getoogde tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. met afzaatAflopend bovenvlak van een dorpel..
In 1862 aankoop van het bouwterrein, aankomst van de eerste religieuzen en aanvang van de bouw van een eerste kapel, die in 1863 werd opengesteld. In 1868 eerstesteenlegging van de nieuwe kerk naar ontwerp van architect P.J.H. Cuypers (Amsterdam); bouw in 1871 met uitzondering van de vieringtoren beëindigd; in 1872 inzegening van de kerk, gevolgd door de consecratie van het hoogaltaar in 1876. Eveneens in 1872, na afbraak van de eerste kapel, aanvang van de bouw van de kloostervleugel, door dezelfde architect, in 1873 voltooid. In 1887 aanzet van de vieringtoren onder leiding van architect J.Th.J. Cuypers, in 1888 voltooid. Binnenaankleding geleidelijk uitgevoerd tussen 1871 en 1891.
Kerk
Ingeplant ten westen van de kloostervleugel, aan drie zijden ingesloten door aangrenzende percelen, via twee lange gangen bereikbaar vanuit respectievelijk Artesiëstraat en Bodegemstraat.
Neogotische kerk geïnspireerd op de Franse en Rijnlandse vroeggotiek. Bescheiden, doch representatieve realisatie uit Cuypers ’ eerste periode, met uitzonderlijk intact interieur. Vroeg voorbeeld, typerend voor de synthetische fase van de neogotiekHistoriserende stijl (vanaf ca. 1860) die teruggrijpt naar de gotische vormentaal met o.m. spitsbogen, verticalisme, puntgevels, erkers, enz. Neotudor inspireert zich op de specifieke vormentaal van de overgangsperiode tussen gotiek en renaissance in Engeland onder de Tudors., in België, gekenmerkt door een eigentijdse interpretatie van de gotische architectuur, met aandacht voor een rationele constructie, materiaalexpressie en een oorspronkelijk ruimteconcept, bezield door een diepgaande spiritualiteit.
Driebeukig, met basilicaal schip van twee dubbele traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...); transept, ten oosten licht uitspringend, en zuidelijk-georiënteerd hallenkoor van drie ondiepe traveeën met vlakke koorsluiting. Sacristie ten zuiden. Geheel opgetrokken uit baksteen met schaarse verwerking van natuursteen ; gecombineerde bedaking (kunstleien).
Voorportaal in Artesiëstraat : puntgevelGevel waarvan de top driehoekig is. met schouderstukken en kruisbloem(Neo)gotische beëindiging, bestaande uit een stam met daarop één of meerdere kransen van gestileerde bladeren (hogels) en bovenaan bekroond met een sierbol (pumeel). ; spitsboogportaal op colonnetten met knoppenkapiteel onder dito blindnis met ingeschreven driepasboog en bladwerkconsole, waarin Sint-Antonius-van-Paduabeeld.
Aansluitende gang geritmeerd door steunberen en tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst..
Grotendeels ingebouwde noordgevel met radvenster (achtpas) en kruis op top, geflankeerd door ronde traptorens met spitse galmgaten in bovenste geleding en kegelvormige spits (leien).
Oostgevel aan binnentuin, in sober metselwerk met contrasterende ontlastingsbogenBoog boven een venster- of deuropening die druk van het muurwerk op de stijlen afwentelt en zo het linteel ontlast., en tandlijsten en overhoekse baksteenfriezen onder de daklijst op consolesVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief.. Hoge middenbeuk onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken. met dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap. en lage zijbeuk onder lessenaarsdakDak bestaande uit één hellend dakvlak., geritmeerd door steunberen; respectievelijk spitsbogige vierlichten onder oculusKlein rond, ovaal of polygonaal venster. en éénlichten. Transept gemarkeerd door puntgevelGevel waarvan de top driehoekig is. met hoeksteunberen, pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje. en kruisbloem; dubbele rij vierlichten, oculiKlein rond, ovaal of polygonaal venster. en radvenster (achtpas), klimmend vijflicht in top. Koortravee met tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. onder oculusKlein rond, ovaal of polygonaal venster..
Octogonale kruisingtoren : trommel met alternerend spitsbogige tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. en blindnissen onder achtpas, ingeschreven in spitsboognis ; naaldspits (leien) met dubbele krans dakkapellen, de bovenste opengewerkt.
Eenheidsvol neogotisch interieur met polychrome beschilderingsimitatie van bak-en natuursteenparement, sjabloonpartijen en monumentale taferelen - op pleister- en metselwerk, gecombineerd met schoon metselwerk. Ruimteconcept gebaseerd op de tegenstelling tussen het normale basilicale schip met gebonden stelsel volgens vierkante module, en het optisch verlengd hallenkoor met geaccelereerd traveeritme en doorbroken achterwand met functie van diafragma, met de octogonale kruisingkoepel als centraal bindend gegeven. Drieledige opstand in het schip : spitsboogarcaden op zuilen en polygonale pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) met bladkapiteel, voortgezet onder het doksaal, triforium met ingeschreven driepasbogen, oplopend in de spitsbooglichten. Overkluizing van beuken, transeptarmen en koor door gemetselde kruisribgewelven met afgeplatte scheibogen, opgevangen door polygonale en kruispijlers en colonnetten met bladkapiteel; luchtbogen en steunberen geïncorporeerd in de zijbeuken. Kruising onder pendentievenkoepel met galerij, vensterzone en straalgewelf op colonnetten. Tribune (officiekapel) op spitsboogarcade in het oostelijke zijkoor.
Meubilair
Fraaie, eenheidsvolle, neogotische stoffering, geconcipieerd door P.J.H. Cuypers. Doorgedreven iconografisch programma met narratief en symbolisch karakter, rond thema’s met betrekking tot de conventuelenorde en haar patroonheiligen, en de Eucharistie.
Muurschilderingen (1891), in middenbeuk (historiek van het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis), koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis., Sint-Franciscus- en vroegere Heilig Hartkapel.
Gepolychromeerd en verguld meubilair met overvloedig beeldhouwwerk door het atelier Cuypers & Stoltzenberg (Roermond) : hoogaltaar (1871- 1879), Sint-Franciskusaltaar (1882), Sint-Antoniustroon (1885), preekstoel (1885), triomfkruis (1891), biechtstoelen (1871 en 1891). Gotische Onze- Lieve-Vrouw-van-Vogelzang (14e eeuw), naar verluidt afkomstig van het voormalige recollettenklooster. Orgel (1874) door F. Loret (Mechelen). Eiken koorbanken (1893). Glasramen van koor (1872) door Maréchal & Champigneulle (Metz), transept
en doksaal (1891) door F. Nicolas & Zonen (Roermond), St.-Franciskuskapel (1891) door Cuypers & Stoltzenberg (Roermond).
Kloostervleugel met drie bouwlagen en acht traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken. + dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap.. Eenvoudige neogotische baksteenarchitectuur verlevendigd door overhoekse friezenHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). en voorzien van sierankers. Oostgevel aan Artesiëstraat : tuitgevelPuntgevel bekroond met smalle rechthoekige hals; bij zeventiende eeuwse voorbeelden vaak steunend op schouderstukken. met schouderstukken, geritmeerd door spitsboogvormige lisenenDecoratieve, uitspringende, verticale geleding, vaak met andere liseen verbonden door boog(fries).. Korfboogdeur en spitse vierlichten in linkertravee, spitse tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. op begane grond van vrijwel blinde rechtertravee ; centrale nis met getrapte consoleVoornamelijk voluut- of S-vormig kraagstuk, soms ook louter decoratief. en luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak. voor ontbrekend beeld. Twee- en drielichtGroep van drie smalle vensters binnen dezelfde omlijsting, onderling gescheiden door deelzuiltjes of stijlen/monelen; centraal venster soms hoger dan beide andere. in top. Noordgevel aan binnentuin, geritmeerd door steunberen; licht getoogde tweelichtenTweedelige lichtopening, door deelzuiltje gesplitst. met afzaatAflopend bovenvlak van een dorpel..
Bronnen
Archieven
SAB/OW 6852 (1862-1888).
Tijdschriften
BRAEKEN J., De Sint-Antonius-van-Paduakerk in Brussel (M & L, 1985, 3, p. 9-23).
L’Emulation, 1897, pi. 47-57.