Typologie(ën)

station
Spoorwegerfgoed

Ontwerper(s)

Frans J. SEULENarchitect1886-1892

Juridisch statuut

Beschermd sinds 13 april 1995

Stijlen

Neo-Vlaamse renaissance

Inventaris(sen)

Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)

Onderzoek en redactie

2022-2023

id

Urban : 24833
lees meer

Beschrijving

Stationsgebouw in neo-Vlaamse renaissancestijl naar ontwerp van de spoorwegarchitect Frans J. Seulen, 1886-1892.

Geschiedenis
In 1852 geeft de Belgische staat de opdracht aan de private maatschappij Société anonyme du chemin de fer de Dendre et Waes om de lijn tussen Brussel en Gent via Aalst aan te leggen en uit te baten. De lijn wordt in dienst genomen op 01.05.1856, twee jaar later wordt de halte Sint-Pieters Jette geopend en in 1860-1865 wordt ze voorzien van een tijdelijke halte met klein reizigersstation.

Enkele jaren later, in 1876, koopt de staat de concessie terug en laat de spoorweglijn vertakken via Asse tot Dendermonde en Lokeren. In 1886 wordt een nieuw stationsgebouw gebouwd naar ontwerp van architect Frans J. Seulen die rond de eeuwwisseling in dienst was van de Belgische Spoorwegen. De officiële opening van het stationsgebouw vindt plaats op 15.11.1892.

De twee spoorwegbeddingen werden verhoogd en voorzien van een wachthuis voor de treinreizigers. Zowel de huidige onderdoorgang als de twee extra spoorlijnen dateren van een latere periode. Over de Stationsstraat (huidige Léon Théodorstraat) werd een overweg voorzien bestaande uit een helling en slagbomen.

Een groot aantal stationsgebouwen in de buitengebieden – stedelijke rand en/of platteland, opgericht tussen 1850 en 1914 beantwoorden aan eenzelfde standaardtypologie uitgevoerd in neo-Vlaamse renaissancestijl; hierin worden telkens dienstruimtes en een woning voor de stationschef ondergebracht. Als voorbeeld geven we de stations van Schaarbeek (1887-1919), Tervuren (1897), Weerde (1900-1910) en Eppegem (1900-1910), allen naar ontwerp van Frans J. Seulen en deze van Vilvoorde (architecten Noël De Bondt en Henri Fouquet, 1880-1883), Turnhout (architect E. De Rudder, 1896) en Etterbeek (architect P.J. Otten, 1906).

De bouw van het station op het Kardinaal Mercierplein moet gesitueerd worden in een groter plan van aanleg waarbij het toenmalige dorpsplein met kerk en rurale gebouwen omgevormd werd tot een modern gemeenteplein dat de stedenbouwkundige ontwikkeling van de gemeente Jette diende te bevorderen. Het nieuwe Gemeenteplein (later Kardinaal Mercierplein) omvat tevens de neogotische Sint-Pieterskerk (architect Charles De Maeght, 1878-1880) en het gemeentehuis (architect Jules-Jacques Van Ysendijck, 1899-1901), eveneens in neo-Vlaamse renaissanceVlaams renaissance (vanaf 16e eeuw). Stijl die elementen uit de Italiaanse renaissance toepast op de traditionele bak- en zandsteenstijl. De neo-Vlaamse renaissance (ca 1860-1914) grijpt vanuit een nationalistische tendens terug naar de Vlaamse renaissance en haar specifieke ornamentiek. De stijl kenmerkt zich door een polychroom materiaalgebruik en een volumespel d.m.v. erkers, torentjes, trapgevels, enz.. In 1901 werd de tramlijn van Brussel naar het kruispunt van de Leopold I-laan met de Léon Théodorstraat verlengd tot aan het Kardinaal Mercierplein.

Beschrijving
Bakstenen gebouw onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken. met talrijke elementen in hardsteen waaronder de plint, hoekkettingen en pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje.. Hoofdvolume met symmetrische compositie van drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) en twee bouwlagen onder tuitgevelPuntgevel bekroond met smalle rechthoekige hals; bij zeventiende eeuwse voorbeelden vaak steunend op schouderstukken. met rechte aandaken en pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje., sommigen met bolornament, geflankeerd door twee zijvleugels van één bouwlaag van respectievelijk twee en drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...). Rondboogvormige en getoogde muuropeningen op de benedenverdieping, rechthoekig met ontlastingsbogen op de verdiepingen, allen met kruisvenstersVenster, door een moneel en een tussendorpel in vier vlakken verdeeld.. Centrale hoofdingang bekroond door entablement waarin inscriptie Chemin de fer de l’état - Staatsspoorweg en nis waarin een Belgische heraldische leeuw onder gebogen frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening.. Talrijke muurankers op topgevelHoogste deel van een gevel, vaak driehoekig en/of getrapt.. SchrijnwerkVerzameling van al het (niet-constructief) houten materiaal zoals deuren, vensterkozijnen, erkeronderdelen, kroonlijst, …; bij uitbreiding ook materiaal in aluminium, PVC, ...  deels bewaard.
Perrongevel voorzien van gevelbrede luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak. in ijzerwerkVerzameling van alle metalen elementen van een gebouw..

Interieur: Centraal volume met lokettenzaal, links de woning voor de stationschef en rechts de wachtzaal.
Vier sporen waarvan twee centrale voorzien worden van een wachthuis in ijzerwerk en glas.

Beschermd als monument op 13.04.1995



Bronnen

Publicaties en studies
DE BOT, H., Stationsarchitectuur in België, deel 1 1835-1914, Brepols, 2002.
DEMEY, Th., A. DE VILLE en P. PASTIELS, Les gares bruxelloises, Un patrimoine méconnu, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Dienst Monumenten en Landschappen, Brussel, 1994.
Inventaire visuel de l’architecture industrielle à Bruxelles, Jette – Berchem et Ganshoren, AAM, Brussel, 1980-1982, fiche 17.
PAULUS, G., Jette, Guides des communes de la Région Bruxelloise, CFC-éditions, Bruxelles, 2000, p. 13.

Tijdschriften
VAN DEN HAUTE, R., Quand la voie ferrée atteignit Jette et Ganshoren in Graafschap Jette, 13, 1977-1978, pp. 8-14.