Typologie(ën)
Spoorwegerfgoed
Ontwerper(s)
Frans J. SEULEN – architect – 1886-1892
Stijlen
Inventaris(sen)
- Urgentie-inventaris van het bouwkundig erfgoed van de Brusselse agglomeratie (Sint-Lukasarchief 1979)
- Actualisatie van de Urgentie-Inventaris (Sint-Lukasarchief - 1993-1994)
- Inventaris van het Industrieel Erfgoed (La Fonderie - 1993-1994)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Inventaris van de stationsgebouwen in Brussel (Thierry Demey)
- Het monumentale erfgoed van België. Jette - historische kern (DPC-DCE - 2020-2023)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Sociaal Moeilijk te onderscheiden van de volkskundige waarde en over het algemeen onvoldoende om een selectie op zichzelf te rechtvaardigen. - plaats van herinnering van een gemeenschap, van een sociale groep (bijvoorbeeld: potale in Sainte-Agathe, het kerkplein in Berhem-Sainte-Agathe, Vieux Tilleuls de Boendael in Elsene) - een plaats met volkssymboliek (b.v. Café La Fleur en Papier Doré in de Alexiensstraat) - een plaats waar een wijk gegroepeerd of gestructureerd is (bv. de Fer à Cheval-gebouwen in de Floréal-woonwijk).
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Geschiedenis
In 1852 geeft de Belgische staat de opdracht aan de private maatschappij Société anonyme du chemin de fer de Dendre et Waes om de lijn tussen Brussel en Gent via Aalst aan te leggen en uit te baten. De lijn wordt in dienst genomen op 01.05.1856, twee jaar later wordt de halte Sint-Pieters Jette geopend en in 1860-1865 wordt ze voorzien van een tijdelijke halte met klein reizigersstation.
Enkele jaren later, in 1876, koopt de staat de concessie terug en laat de spoorweglijn vertakken via Asse tot Dendermonde en Lokeren. In 1886 wordt een nieuw stationsgebouw gebouwd naar ontwerp van architect Frans J. Seulen die rond de eeuwwisseling in dienst was van de Belgische Spoorwegen. De officiële opening van het stationsgebouw vindt plaats op 15.11.1892.
De twee spoorwegbeddingen werden verhoogd en voorzien van een wachthuis voor de treinreizigers. Zowel de huidige onderdoorgang als de twee extra spoorlijnen dateren van een latere periode. Over de Stationsstraat (huidige Léon Théodorstraat) werd een overweg voorzien bestaande uit een helling en slagbomen.
Een groot aantal stationsgebouwen in de buitengebieden – stedelijke rand en/of platteland, opgericht tussen 1850 en 1914 beantwoorden aan eenzelfde standaardtypologie uitgevoerd in neo-Vlaamse renaissancestijl; hierin worden telkens dienstruimtes en een woning voor de stationschef ondergebracht. Als voorbeeld geven we de stations van Schaarbeek (1887-1919), Tervuren (1897), Weerde (1900-1910) en Eppegem (1900-1910), allen naar ontwerp van Frans J. Seulen en deze van Vilvoorde (architecten Noël De Bondt en Henri Fouquet, 1880-1883), Turnhout (architect E. De Rudder, 1896) en Etterbeek (architect P.J. Otten, 1906).
De bouw van het station op het Kardinaal Mercierplein moet gesitueerd worden in een groter plan van aanleg waarbij het toenmalige dorpsplein met kerk en rurale gebouwen omgevormd werd tot een modern gemeenteplein dat de stedenbouwkundige ontwikkeling van de gemeente Jette diende te bevorderen. Het nieuwe Gemeenteplein (later Kardinaal Mercierplein) omvat tevens de neogotische Sint-Pieterskerk (architect Charles De Maeght, 1878-1880) en het gemeentehuis (architect Jules-Jacques Van Ysendijck, 1899-1901), eveneens in neo-Vlaamse renaissanceVlaams renaissance (vanaf 16e eeuw). Stijl die elementen uit de Italiaanse renaissance toepast op de traditionele bak- en zandsteenstijl. De neo-Vlaamse renaissance (ca 1860-1914) grijpt vanuit een nationalistische tendens terug naar de Vlaamse renaissance en haar specifieke ornamentiek. De stijl kenmerkt zich door een polychroom materiaalgebruik en een volumespel d.m.v. erkers, torentjes, trapgevels, enz.. In 1901 werd de tramlijn van Brussel naar het kruispunt van de Leopold I-laan met de Léon Théodorstraat verlengd tot aan het Kardinaal Mercierplein.
Beschrijving
Bakstenen gebouw onder zadeldakDak met twee hellende dakvlakken. met talrijke elementen in hardsteen waaronder de plint, hoekkettingen en pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje.. Hoofdvolume met symmetrische compositie van drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) en twee bouwlagen onder tuitgevelPuntgevel bekroond met smalle rechthoekige hals; bij zeventiende eeuwse voorbeelden vaak steunend op schouderstukken. met rechte aandaken en pinakelsSlanke beëindiging in de vorm van een gotisch torentje., sommigen met bolornament, geflankeerd door twee zijvleugels van één bouwlaag van respectievelijk twee en drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...). Rondboogvormige en getoogde muuropeningen op de benedenverdieping, rechthoekig met ontlastingsbogen op de verdiepingen, allen met kruisvenstersVenster, door een moneel en een tussendorpel in vier vlakken verdeeld.. Centrale hoofdingang bekroond door entablement waarin inscriptie Chemin de fer de l’état - Staatsspoorweg en nis waarin een Belgische heraldische leeuw onder gebogen frontonDriehoekige of segmentvormige bekroning van een gevel of muuropening.. Talrijke muurankers op topgevelHoogste deel van een gevel, vaak driehoekig en/of getrapt.. SchrijnwerkVerzameling van al het (niet-constructief) houten materiaal zoals deuren, vensterkozijnen, erkeronderdelen, kroonlijst, …; bij uitbreiding ook materiaal in aluminium, PVC, ... deels bewaard.
Perrongevel voorzien van gevelbrede luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak. in ijzerwerkVerzameling van alle metalen elementen van een gebouw..
Interieur: Centraal volume met lokettenzaal, links de woning voor de stationschef en rechts de wachtzaal.
Vier sporen waarvan twee centrale voorzien worden van een wachthuis in ijzerwerk en glas.
Beschermd als monument op 13.04.1995
Bronnen
Publicaties en studies
DE BOT, H., Stationsarchitectuur in België, deel 1 1835-1914, Brepols, 2002.
DEMEY, Th., A. DE VILLE en P. PASTIELS, Les gares bruxelloises, Un patrimoine méconnu, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Dienst Monumenten en Landschappen, Brussel, 1994.
Inventaire visuel de l’architecture industrielle à Bruxelles, Jette – Berchem et Ganshoren, AAM, Brussel, 1980-1982, fiche 17.
PAULUS, G., Jette, Guides des communes de la Région Bruxelloise, CFC-éditions, Bruxelles, 2000, p. 13.
Tijdschriften
VAN DEN HAUTE, R., Quand la voie ferrée atteignit Jette et Ganshoren in Graafschap Jette, 13, 1977-1978, pp. 8-14.