Typologie(ën)
kantoorgebouw
gelijkvloers met handelszaak
Ontwerper(s)
François KIELBAEY – architect – 1911
M. PRADIER – architect – 1929
J. DEPREZ – architect – 1929
CORDEMANS – architect – 1997-1998
FRESON – architect – 1997-1998
Juridisch statuut
Ingeschreven in de wettelijke inventaris op 19 augustus 2024
Stijlen
Inventaris(sen)
- Het monumentale erfgoed van België. Anderlecht-Kuregem (Archistory - 2017-2019)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroeg gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (> engineering), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan mbt een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Geschiedenis
In 1911 ontwierp architect Kielbaey een gebouw met op de begane grond een warenhuis op de hoek en een tweede aan de laan, op de voorlaatste travee gevolgd door de kantoren van de verzekeringsmaatschappij – één ruimte vooraan, een andere achteraan. De verdiepingen bevatten elk twee appartementen, toegankelijk via trappenhuizenGedeelte van een gebouw waarin de trappen zijn ondergebracht. op de eerste en de laatste traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...).
In 1929 gaf de maatschappij de Parijse architecten M. Pradier en J. Deprez opdracht een tweede verdieping te bouwen op een achtergebouw in de as van de ingang aan de laan. Deze verdieping werd voorzien van een bol dak van beton en glastegels, rustend op een tamboerTrommel; ringvormige of polygonale onderbouw waarop een koepel rust. met venstersLicht- en/of luchtopening in een muur.. In 1930 belastte verzekeringsmaatschappij Constantia, waarvan de kantoren de gehele benedenverdieping en ook de eerste verdieping innamen, de Mechelse architect J.Dewitte met interne verbouwingen: de bouw van een erevestibule (vestibule d’honneur) op de hoek, de wijziging van tussenwanden en de overkapping van de achterliggende binnenplaats om een grote hal (grand hall) te scheppen, onder vier gewelven van hetzelfde type als dat uit 1929 – in gewapend cement volgens het systeem P. Dindeleux (Parijs) – rustend op een centrale zuil. Uiteindelijk was het één zeshoekig gewelf dat werd uitgevoerd, waarvan de glastegels werden geleverd door de Cristalleries du Val Saint-Lambert. Wellicht meteen na deze verbouwing werden de bakstenen en hardstenen gevels van het gebouw volledig bepleisterdMuur of plafond bedekt met een laag mortel op basis van een mengsel van kalk, gips of cement en zand, met of zonder andere fijne toeslagmaterialen.; de balkons werden verwijderd en de etalages op de benedenverdieping werden omgevormd tot venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. die de kantoren verlichtten, versierd met traliewerk met invloed van de Beaux-Artsstijl en de art decoTendens tot de geometrisering van vormen en architecturale ornamenten die zich uitdrukt in het materiaal- en kleurgebruik..
In 1956 voerden de architecten André en Jean Polak voor dezelfde maatschappij diverse verbouwingen uit: de zijingangen werden gewijzigd, tussenwanden werden verwijderd op de verdiepingen, die vanaf dan allemaal door de maatschappij werden ingenomen, en sanitaire ruimten werden ingericht in het achtergebouw en op de hogere verdiepingen. De grote hal (grand hall) achteraan werd de archiefkamer. Het gebouw werd door de Algemene Centrale der Liberale Vakverbonden van België gekocht en in 1997-1998 gerenoveerd. De gevel kreeg op de hoek een postmodern uitzicht, en de zaal achteraan, die tot vergaderzaal was omgebouwd, werd gerenoveerd en de koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. werd opnieuw vrijgemaakt (n.o.v. architecten Cordemans en Freson).
Beschrijving
Gebouw van vier bouwlagen onder mansardedakGebroken kap of Frans dak met met steile ondervlakken en licht hellende bovenvlakken.. Vier traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) aan de square en zes aan de laan, verbonden door een hoektraveeTravee op de hoek (meestal 45°) van een gebouw.. Traveeën geflankeerd door kolossale pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. op de verdiepingen. Benedenverdieping met verdiepte schijnvoegenImitatievoeg in metsel - of pleisterwerk, aangebracht om regelmatige verdeling te bewerkstelligen of bijvoorbeeld natuurstenen parement (simili) te suggereren. en getraliede venstersLicht- en/of luchtopening in een muur.; beglaasde smeedijzeren deuren op de eerste en laatste traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), evenals op de hoek; traliewerk met initiaal “C”. Op de eerste twee traveeën, inrijpoort en etalage omgebouwd tot respectievelijk een vensterLicht- en/of luchtopening in een muur. en de toegangsdeur, wellicht in 1930. In 1956, omkering van toegangsdeur en vensterLicht- en/of luchtopening in een muur.. De hoektraveeTravee op de hoek (meestal 45°) van een gebouw. mondt uit in een dakvensterUit het dakvlak opgaand stenen venster dat met de gevel in verbinding staat of er enkel door een kroonlijst van gescheiden is. met twee monelenStenen vensterstijl., onder een tentdak met een kleine koepel waarvan de makelaar1. Versiering op de nok van een dak in de vorm van een decoratieve metalen, terracotta of houten stang; - 2. Middenstijl van een dakspant. thans is verdwenen. Oorspronkelijke houten dakkapellenUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap. met vleugelstukken (en, oorspronkelijk, onder boogvormig fronton) en oorspronkelijke oeils-de-boeuf.
Interieur. Inkomvestibule op de hoek, oorspronkelijk zeshoekig, thans verbouwd. Toegankelijk via twee grote beglaasde metalen deuren met smeedijzeren art-decomotieven, achterzaal bekroond door een koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. die tot op 6,20 meter boven vloerniveau verrees. De ronde kleurloze, gele, oranje, hemelsblauwe en kobaltblauwe tegels vormen geometrische motieven. Tamboer met gestucte friezen en opengewerkt met fijne verluchtingsramen. Muren van de zaal op een sokkel van met zwart geaderd wit marmer en versierd met geprofileerde panelen, onder een friesHorizontale band om een muurvlak in te delen of aan de bovenzijde te begrenzen; al dan niet beschilderd of versierd (terracotta, sgrafitto, cementtegels…). met waaiermotieven van lauriertakken, bloemen en vruchten.
Bronnen
Archieven
GAA/DS 13122 (26.09.1911), 22341 (21.11.1929), 22597 (04.04.1930), 37894 (02.10.1956), 47803 (03.06.1997).
Publicaties en studies
SCHOONBROODT, B., Anderlecht, verz. Guide des communes de Bruxelles, CFC-Editions, 1998, pp. 87-89.
SCHOONBROODT, B., Anderlecht. Les Chemins du Patrimoine, Cultureel Centrum van Anderlecht, s.d., pp. 69-71.
Tijdschriften
Almanach du Commerce et de l’Industrie, “Poincaré (boulev.)”, 1929, 1930.
SCHOONBROODT, B., “La redécouverte d’une coupole hexagonale en béton translucide à Anderlecht”, Les Nouvelles du Patrimoine, 77, september 1998, pp. 21-22.
SCHOONBROODT, B., “Lichtdoorlatend gewapend beton (1886-1958). De utopie van het glazen huis”, Erfgoed Brussel, 30, april 2019, p. 55.