Typologie(ën)
Ontwerper(s)
Léon GUIANNOTTE – architect – 1932-1935
André WATTEYNE – architect – 1932-1935
Stijlen
Inventaris(sen)
- Actualisatie van de Urgentie-Inventaris (Sint-Lukasarchief - 1993-1994)
- Inventaris van engineering erfgoed (2011)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Kerkkappen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 1830-1940 (Urban - 2019)
- Het monumentale erfgoed van België. Vorst (DPC-DCE - 2014-2020)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Wetenschappelijk Over het algemeen gebruikt om natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden te waarderen in hun botanische kwaliteiten. Binnen de context van een onroerend goed kan het de aanwezigheid van een (bouw)element (bijzonder materiaal, experimenteel materiaal, bouwprocédé of -component) of getuigenis van een ruimtelijk-structurele ruimte (stedenbouwkundig) waarvan het behoud moet worden overwogen met het oog op wetenschappelijk onderzoek.
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroeg gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (> engineering), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan mbt een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Opmerkelijk betonkerk in art decostijl naar
een ontwerp van de architecten Léon Guiannotte en André Watteyne, uit 1932-1935.
Naast de kerk werden ook de glas-in-loodramen en een groot deel van het
kerkinterieur ontworpen in dezelfde stijl en door dezelfde architecten. Het symmetrische
gebouw met centrale toren bevindt zich op het middelpunt van het cirkelvormig Hoogte
Honderdplein waardoor het zichtbaar is vanuit de acht lanen die naar dit plein
reiken. Door zijn geografische locatie op het hoogste punt van Brussel domineert
de kerktoren tevens het zicht op de nabije omgeving.
Geschiedenis
De bouw van de Sint-Augustinuskerk is onlosmakelijk verbonden met zijn stedenbouwkundige omgeving. Het cirkelvormig plein en de acht lanen die hierop uitkomen werden in 1899 getekend in opdracht van de Société Anonyme des Villas de Forest. De gemeente Vorst keurde het plan in 1901 goed en de definitieve stratentracés werden bekrachtig bij KB van 04.05.1901. Dit plan voorzag de ontwikkeling van een nieuwe wijk aan de rand van het park van Vorst, de Alsembergse steenweg en de sterk verstedelijkte gemeente Sint-Gillis. Door de sterke bevolkingstoename was nood aan een nieuwe parochiekerk die zou worden gebouwd op het Hoogte Honderdplein.
In afwachting van het definitief gebouw
werd in 1900 een tijdelijke kerk opgetrokken op een achterliggend perceel in de
Sint-Augustinuslaan (ter hoogte van huidig nr. 14-16-18). Alexandre Bertrand,
een overtuigd katholiek en spilfiguur in de Société
Anonyme des Villas, schonk hiervoor een deel van zijn grond. Architect
Edouard Ramaekers (1864-1941) richtte het neogotisch gebouw op zowel als een
kleine school en de pastorij (zie Sint-Augustinuslaan nr. 12). Guillaume
Busselot werd de nieuwe pastoor van de parochie die werd toegewijd aan
Sint-Augustinus. De naam verwees naar de voormalige Augustijnenkerk, langs het
huidige Brouckèreplein, die enkele jaren voordien, in 1893 werd afgebroken. De
grenzen van de nieuwe parochie werden vastgelegd volgens het KB van 23.09.1901.
De 300 zitplaatsen in de noodkerk werden
reeds snel te klein bevonden voor de snel groeiende parochie, waardoor de bouw
van een definitieve en grotere kerk noodzakelijk werd. In 1912 schonk de Société Anonyme des Villas de Forest het
centrale gedeelte van het Hoogte Honderdplein aan de kerkfabriek om er de
nieuwe parochiekerk te bouwen. De schenking was verbonden aan enkele
voorwaarden. Het religieus gebouw moest een centrale koepelBolvormig gewelf op cirkelvormige, elliptische, vierkante of veelhoekige basis. of toren bevatten,
minstens 950 m² groot zijn en een privétuin rondom het gebouw omvatten. De
Kerkfabriek zou voor een klein gedeelte bijdragen in de kosten van de
bouwwerken van de nieuwe kerk, het overig bedrag werd gefinancierd door de Société des Villas die hiermee hoopt de
wijk verder op te waarderen.
Verschillende ontwerpen in neostijlen werden
aan de kerkfabriek voorgelegd, getekend door de architecten Edmond Serneels,
Pieter Langerock, Charles Petein, Joseph Pauwels, Hubert Marcq en Albert Rosenboom.
Na lang twijfelen werd op 23 juni 1914 het neoromaansArchitectuurrichting (ca. 1850) die zich beroept op voorbeelden uit de romaanse bouwkunst (10e-12e eeuw) . ontwerp van Edmond
Serneels gekozen omwille van zijn goedkoopste prijs. De bouwwerken werden haast
onmiddellijk opgestart. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog stegen de
prijzen van de bouwmaterialen zo sterk dat de kerkfabriek genoodzaakt was de werken
- toen nog in de eerste fase van
funderingen - stop te zetten. Na de
oorlog kon de kerkfabriek het nodig budget niet vrijmaken. In 1928 herzag Serneels
de bouwplannen en drukte de prijzen, maar de werken konden nog steeds niet
hervat worden. Daarom werd overgestapt tot de radicale beslissing een volledig
nieuw en goedkoper kerkgebouw op te richten in beton. De nieuwe voorzitter van
de kerkfabriek Victor Defays, hoogleraar burgerlijke bouwkunde aan de
universiteit van Leuven en grote voorstander van de betonarchitectuur, was
trekker van deze beslissing. Hij stelde de architecten Léon Guinannotte
(1891-1976) en de uit Vorst afkomstige André Watteyne aan om plannen te tekenen
voor een nieuwe kerk. Guiannotte was reeds befaamd als promotor van betonnen
gebouwen en Watteyne deed stage bij Defays en genoot zo een persoonlijke
voorkeur. De ingenieur M. E. Rossbach werd aangesteld als technisch
betonadviseur.
Het gebruik van gewapend beton voor religieuze architectuur stond nog in zijn kinderschoenen. Het zou zowel vormelijk als bouwtechnisch een grote invloed hebben op het kerkgebouw dat radicaal afstapte van de traditie. Als precedent voor dergelijke kerken baseerden Guiannotte en Watteyne zich op de Notre-Dame de Raincy nabij Parijs (Auguste en Gustave Perret, 1923-1924) en, dichter bij huis, de twee betonkerken in Brussel, de Sint-Suzanna te Schaarbeek (Jean Combaz, 1925-1928) en de net opgeleverde Sint-Jan-De-Doper in Molenbeek (Joseph Diongre, 1931-1933).
Het ontwerp van 1928 bestond uit een
grondplan in Grieks kruis met vier cirkelkwadranten in de hoeken. Centraal is
een monumentale toren. Het ontwerp werd goedgekeurd door de kerkfabriek, de
diocesane commissie, de gemeente Vorst en de K.C.M.L. mits enkele aanpassingen:
het koor moest worden vergroot en cirkelvormig zijn om een monumentaler uitzicht
te geven en een tribune met hoge vensteropeningen zou worden voorzien ter
verlichting van het interieur. Over de kritiek dat het exterieur te sober is en
voorzien van te weinig venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. werd geen gevolg gegeven.
De eerstesteenlegging vindt plaats in
april 1933. S.A. Franco-Belge des Travaux
à Bruxelles, die de laagste prijsofferte had ingediend, voert de werken uit.
Deze aannemer geniet een goede reputatie gezien hij de bouw van de Sint-Jan-de-Doper
in Molenbeek verzkerde. Vijf maanden later was de ruwbouw van de
skeletstructuur in gewapend beton en de uitvoering van het metselwerk reeds voltooid.
Op Paasmaandag 1935 werd de nieuwe kerk ingehuldigd door een plechtige stoet en
misviering. De nieuwe kerk voorzag 1.000 zitplaatsen. Het zou echter nog een
tijd duren vooraleer het kerkinterieur volledig afgewerkt was. Aanvankelijk
werden het meubilair en de beelden van de noodkerk gebruikt. Ook de simili
bepleistering van de buitenmuren werd gradueel uitgevoerd en pas definitief
afgewerkt in 1946.
De tijdelijke kerk in de Sint-Augustinuslaan werd omgevormd tot verenigingslokaal
en in 1959 afgebroken om plaats te maken voor de huidige school. De pastorij
daarentegen werd bewaard (zie Augustinuslaan nr. 12).
In de periode 1941-1944 voerden Guiannotte
en Watteyne twee wijzigingen uit aan het ontwerpplan van het kerkgebouw: de
koorpartij werd vergroot door de bouw van een nieuwe sacristie en 28 hoge
vensterramen werden toegevoegd in de kwartronde partijen. Alhoewel voorzien
door Guiannotte, werden de glas-in-loodramen voor de nieuwe ramen pas op het
einde van de jaren 1990 verwezenlijkt volgens een hedendaags ontwerp.
Vanaf de jaren 1960 vertoonde de
betonstructuur ernstige tekenen van verval: door waterinfiltratie vertoonde de
bepleistering scheurvorming en brokkelde af, de wapening was onderhevig aan
corrosie en de glasramen waren sterk beschadigd.
Op 8 augustus 1988 werd de
Sint-Augustinuskerk beschermd als monument. Dit beëindigde de discussies
omtrent de mogelijke afbraak van het kerkgebouw en de vervanging door een hoge
werk- en woontoren of een metrostation. Een grondige restauratie werd
uitgevoerd in 1996-1998 door de architecten Francis Marlière en Roland Cousin
(Atelier du Sablon s.c.). Het is ook in deze fase dat de glas-in-loodramen in
de vier kwartronde zones van de kerk zowel als in het koor werden
verwezenlijkt.
Beschrijving
Plattegrond
De kerk is ingeplant op het centrum van het
Hoogte Honderdplein en vormt het convergentiepunt van de acht radiale lanen die
naar het plein reiken. Het religieus gebouw heeft een symmetrische opbouw rond
de 54 m hoge toren. Het origineel plattegrond bestaat uit een Grieks kruis
waarin de hoofdbeuk en de transept, verlengd in het zuiden door het portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). en
in het noorden door het koor en de sacristie in een halve cirkel, het geheel
met vier cirkelkwadranten in de hoeken. Het centrum van de beuken, omvat vier
pilasters die de toren dragen. Deze toren heeft vier geledingen: de eerste komt
overeen met het plat dak, de tweede omvat ruime glasramen, de derde bevat de
klokkenstoel en de hoogste is opengewerkt naar buiten toe.
Deze kruisvorm is een repetitief element in het gebouw: naast de plattegrond wordt ze tevens teruggevonden in de opstand van het kerkgebouw, bovenaan de torenspits en in het vloerpatroon van de kerk.
De kerk wordt betreden via een breed
portaal onder tribune (zuidkant). Het koor is gericht naar het noorden en wordt
voorzien van een sacristie en twee aanpalende vertrekken. Langs de twee
transepten bevinden zich de zijingangen, een magasin en het baptistère.
De toren is deels opengewerkt en vormt zo een belangrijke lichtbron in de kerk.
Zoals beschreven in de correspondentie
besteedden de architecten veel aandacht aan de verhoudingen en symboliek van de
Sint-Augustinuskerk. Plattegrond en opstand worden bepaald door een wiskundig
spel van maten waarin vierkanten, driehoeken en cirkels samen een harmonisch
resultaat vormen. Dit netwerk van berekeningen zou geïnspireerd zijn op de
Heilige el van de Egyptenaren. Maar boven alles staat het kerkgebouw symbool
voor de christelijke mystiek. Zo verwijzen de vier kwartronden van het
plattegrond samen naar de aureool rondom het hoofd van Jezus Christus die de
wereld verlicht. De verschillende verdiepingen van de toren staan in voor het
aardse en de materie die evolueren naar het bovennatuurlijke en spirituele.
Buitenzijde
De structuur van de kerk werd uitgevoerd
in gewapend beton: met name de afwerking van de funderingen reeds opgestart bij
het eerste, opgegeven kerkontwerp van Serneels in 1914 maar vooral de balken,
lateien, plafonds, balkons en trappen. Merkwaardig is dat ook de volledige wandopbouw
van de toren in gewapend beton werd vervaardigd. De muren werden voorzien van
een dikke cementbepleistering en niet van de volgens het bestek voorziene
bekleding in kunststeen met het uitzicht van Euville Marbrière. Dekstenen, vensterdorpels en de trappartij aan
de ingang werden vervaardigd in blauwe hardsteen (petit granit). Plint in breuksteenMetselwerk bestaande uit brokken onregelmatige natuursteen..
De buitenzijde van het kerkgebouw wordt
bepaald door rechte en gebogen lijnen in een trapsgewijze opbouw die samen een
sober en rationeel uitzicht geven. Met uitzondering van de abstracte en
gestileerde Art decoTendens tot de geometrisering van vormen en architecturale ornamenten die zich uitdrukt in het materiaal- en kleurgebruik. motieven bevinden zich geen decoratieve elementen aan de
buitenzijde van de kerk. Het religieus gebouw wordt voorzien van platte daken,
waarbij deze van de vier beuken hoger is dan de vier kwartronden in de hoeken.
De hoofdingang wordt bereikt via een rechthoekige luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak. met hardstenen dekstenen
en het opschrift Domus mea domus
orationis (Mijn huis is een huis van gebed). Grote, verticale glasramen
bevinden zich in de twee zijbeuken, de hoofdingang, het koor en de toren. De
glasramen in de kwartronden zijn opmerkelijk kleiner. De centrale rechthoekige
toren verjongd in de hoogte en wordt bekroond door een kruis en vier pijlers
die naar de vier evangelisten en de calvarie verwijzen.
Het kerkinterieur is bijzonder waardevol door zijn totaalkunst dat perfect past in de artdeco stijl van het kerkgebouw. Zo werden de glas-in-loodramen, het hoofdaltaar, de kruisweg en verschillende beeldhouwwerken ontworpen door de architecten Guiannotte en Watteyne. Vandaag bewaart de kerk nog grotendeels zijn oorspronkelijke interieurafwerking, inclusief het meubilair en de religieuze beelden (de communiebank en de zijaltaren werden verwijderd).[1]
De dragende structuur wordt gevormd door
12 kolommen in gewapend beton, geplaatst op de hoekpunten van het Griekse
kruis, de vier massieve centrale pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) stutten de blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. gaanderij die overloopt
in de toren. Tribunes bevinden zich zowel boven de sacristie als boven de
hoofdingang. De afgeronde lijnen geven het kerkinterieur een sacraal en
volumineus effect. De vloeren bestaan uit roodbruine, zwarte en helderblauwe
cementtegels van 20 op 20 cm die samen een geometrisch kruispatroon vormen. De
muren, balken, pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. en plafonds werden bekleed met dezelfde ruwe
cementbepleistering als deze aan de buitenzijde van het gebouw.
Meubilair
Het art decoTendens tot de geometrisering van vormen en architecturale ornamenten die zich uitdrukt in het materiaal- en kleurgebruik. hoofdaltaar met tabernakel en calvariekruis werden ontworpen door André Watteyne in 1935. Het is uitgevoerd in witsteen met een gepolijste hardstenen dekplaat en treden. Het hoofdaltaar wordt langs de achterzijde omgeven door een boogvormige tribune.
De vier eikenhouten biechtstoelen passen
perfect in de gestileerde en sobere stijl van het kerkinterieur en dateren
tevens van ca. 1935.
Beeldhouwwerken
Kruisweg
De Kruisweg is één der meest merkwaardige
elementen in het kerkgebouw. Ze bestaat uit een brede wandgeleding in
natuursteen (pierre de Brauvillers) die de vier kwartronden van de kerk doorloopt. Dit
monumentaal kunstwerk bevindt zich op 2.40 m boven de vloer en is 1.40 m hoog. De
14 bas-reliëfs zijn in een sobere stijl uitgewerkt. Ze zouden geïnspireerd zijn
op het boek La vie de Notre Seigneur
Jésus Christ van de Franse schilder James Tissot (1836-1902) en werden ontworpen
door André Watteyne in 1944. Het daaropvolgend jaar beeldhouwden Oscar De Clercq
en G. Van Goolen negen van de veertien reliëfs. In 1963 werd de tiende kruisweg uitgevoerd en de vier laatste lreliëfs langs de
hoofdingang werden pas in 1997 afgewerkt en uitgevoerd door beeldhouwer René Rosseel
(staties 6 tot 9).
De beeldhouwwerken Maagd Maria met kind, het Heilig Hart en Sint-Theresia, aan
weerszijden van het koor en in de oostelijke zijbeuk, werden getekend door
architect Léon Guiannotte en vervaardigd door beeldhouwer J. Boedts in 1938-1943.
Ze bestaan uit natuurstenen beelden op marmeren sokkels en houten achtergronden.
Het laagreliëf Sint-Augustinus en zijn moeder Sint-Monica in de westelijke zijbeuk
werd getekend door architect Léon Guiannotte en vervaardigd door beeldhouwer J.
Boedts in 1942. Het natuurstenen beeld is ingewerkt in een kader van geel en
zwart marmer.
Glas-in-loodramen
De glas-in-loodramen in de twee zijbeuken, langs de hoofdingang en in de toren dateren van het oorspronkelijk ontwerp. Ze werden getekend door Guiannotte en vervaardigd door de glasmaker Paul Steyaert in 1935. De glasramen in de kerk kenmerken zich door een verticale structuur waarin figuratieve taferelen van de bijbel worden afgebeeld in neogotische stijl. De decoratieve elementen op de achtergrond verwijzen dan weer naar de art deco stijl. Het invallend licht van de glasramen geeft het kerkinterieur een symbolisch karakter: de basis van de ramen hebben een koude, paarse kleurtint terwijl ze naar de hoogte toe veranderen in een warmere, roodoranje en gele kleur. De glasramen in de toren zijn volledig decoratief en hebben een dominante gele kleurtint.
De voorziene glas-in-loodramen in de vier
kwartronden en langs het koor werden nooit verwezenlijkt en vervangen door
nogal storende doorschijnende glasramen. Het is pas tijdens de grootschalige
restauratiewerken van 1996-1998 dat hier glas-in-loodramen werden geplaatst. Ze
werden verwezenlijkt door de Antwerpse glasmakers Patrick De Jaeger en Félicien
Penders. De glas-in-loodramen in de kwartronden werden gemaakt volgens de
oorspronkelijke ontwerptekeningen van Guiannotte. Het glas-in-loodraam in het
koor is een moderne interpretatie van de bestaande glasramen in de kerk. Ze
stellen allen decoratieve afbeeldingen voor.
Orgel
Het galerijorgel is vervaardigd door
orgelbouwer Salomon Van Bever in 1906. Het orgel bevindt zich in een hoek van
de galerij boven de hoofdingang. Het bestaat uit een eikenhouten toestel
waarvan de orgelpijpen niet zichtbaar zijn.
Beschermd als monument op 08.08.1988.
Bronnen
Archieven
AAM, fonds Léon Guiannotte, Sint-Augustinuskerk.
GAV, 11362 (1931), 14184 (1941), 14189 (1941), 14432 (1943), 19519 (1969).
KIKIRPA, clichénummers E1875, E36795, M59250, M59251, M59252, M59253, M59254, M59255, M59256, M59257, M59258, M59259, M59262, M59263.
Parochiearchief Sint-Augustinus, Inventaris van de plannen, Sint-Augustinuskerk te Vorst, Hoogte Honderdplein, André Watteyne en Léon Guiannotte, 1929
Parochiearchief Sint-Augustinus, Copie des plans conservés chez Mr Watteyne, fils, rue Joseph Bens 137, Les architects Watteine et Guiannotte, le 18-08-1932.
Parochiearchief Sint-Augustinus, Album classeur Saint-Augustin, vol. 1-3.
Publicaties en studies
COEKELBERGHS, D., Répertoire photographique du mobilier des sanctuaires de Belgique. Province de Brabant. Canton d’Uccle, KIKIRPA, 1977, pp. 19-20.
CORDEIRO, P., L’église Saint-Augustin – proposition de restauration ,licentiaatverhandeling RLICC, KUL, november 1992.
CULOT, M., HENNAUT, E., LIESENS, L., Archives d’architecture moderne, Coll., Brussel, AAM, dl 2, 1999, pp. 334-335.
LAMBRICHS, A., “Religieuze Art Deco”, Art Deco architectuur. Brussel 1920-1930, tent. cat. 25 juni – 1 december 1996, AAM, Brussel, 1996, p. 61.
MOREL, A.-F., De architecturale representatie van het katholicisme: interbellumkerken in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, onuitgegeven licentiaatsverhandeling in de kunstwetenschappen, Universiteit Gent, 2005.
PIRLOT, A.-M., De Hoogte Honderdwijk, Brussel, stad van kunst en geschiedenis, MBHG, Brussel, 2014, pp. 24-35.
REUNIS, R., Inventaire des archives de la paroisse Saint-Augustin à Forest, Paroisse Saint-Augustin, 2006.
VAN DE VOORDE, S., Bouwen in beton in België (1890-1975). Samenspel van kennis, experiment en innovatie, doctoraat aan de Universiteit Gent, 2010-2011, pp. 307-317.
VERNIERS, L., Histoire de Forest les Bruxelles, Brussel, A. De Boeck, 1949, p. 164.
Tijdschriften
CORDEIRO, P., “Sacraal beton. De Sint-Augustinuskerk te Vorst“, M&L, 13, 3, 1994, pp. 41-56.
MOREL, A;-F., VAN DE VOORDE, S., “Rethinking the Twentieth-Century Catholic Church in Belgium: the Inter-Relationship Between Liturgy and Architecture”, Architectural History, 55, 2012, pp. 269-297.
NICAISE, L., “Va t’on démolir l’église Saint-Augustin?”, Le Soir, donderdag 5 december 1974.
VAN LIL, A., ‘La Paroisse de Saint Augustin à Forest’, Le Folklore Brabançon’, nr. 218, 1978, p. 127.
QUEILLE, G., “Eglises en béton. Eglise Saint-Augustin, place de l’Altitude 100 à Forest, Architectes L. Guiannotte et Watteyne“, Bâtir, 40, 1936, pp. 592-593.