Typologie(ën)
school
Ontwerper(s)
Émile JANLET – architect – 1878-1880
Juridisch statuut
Ingeschreven in de wettelijke inventaris op 19 augustus 2024
Stijlen
Neo-Vlaamse renaissance
Inventaris(sen)
- Urgentie-inventaris van het bouwkundig erfgoed van de Brusselse agglomeratie (Sint-Lukasarchief 1979)
- Inventaris van engineering erfgoed (2011)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Bouwen door de eeuwen heen in Brussel. Stad Brussel (1989-1993)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem), authenticiteit (idem + de kwaliteit van de uitvoering) en integriteit (bewaringstoestand, oorspronkelijke elementen)). Een goed bevat ook artistieke waarde als het kunstwerken omvat (beeldhouwwerken, reliëfs ontworpen voor het goed, enz.) of decoratieve elementen uit de oorspronkelijke bouwperiode of met bijzondere kwaliteit (gesigneerd glasramen, sgraffito, lichtbeuk, enz.).
- Esthetisch Historisch gezien werd die waarde aangewend om waardevolle groene ruimten en natuurlijke of halfnatuurlijke gebieden aan te duiden. De waarde kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Een afweging met andere waarden dringt zich tevens op: de artistieke, de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en de stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen). De volgende selectiecriteria worden er eveneens aan gekoppeld: de ensemblewaarde en de contextuele waarde.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde : - als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente; - of als getuigenis van een periode en/of een zeldzame ontwikkeling van een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; de Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; - of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale lanen of in de Leopoldswijk); - of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur – met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (bv. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte); - of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (bv. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, de Congreskolom); - of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken); - of als het representatief is van het oeuvre van een belangrijke architect in de architectuurgeschiedenis op internationaal, nationaal, regionaal of lokaal niveau (dit betreft zowel befaamde architecten als V. Horta, V. Bourgeois, M. Polak als secundaire architecten, die lokaal verbonden worden aan een gemeente zoals Fernand Lefever in Koekelberg of Emile Hoebeke in Sint-Agatha-Berchem).
- Wetenschappelijk De wetenschappelijke waarde wordt vaak erkend in het geval van landschappen (parken, halfnatuurlijke gebieden). Binnen de context van een onroerend goed kan het gaan om de aanwezigheid van een (bouw)element (bijzonder materiaal, experimenteel materiaal, bouwprocédé of -component) of getuigenis van een ruimtelijk-structurele ruimte (stedenbouwkundig) waarvan het behoud moet worden overwogen met het oog op wetenschappelijk onderzoek. In het geval van archeologische vindplaatsen en overblijfselen wordt de wetenschappelijke waarde erkend in relatie tot het uitzonderlijke karakter van de resten op het gebied van ouderdom (bijvoorbeeld de Romeinse villa in Jette), de uitzonderlijke bewaringsomstandigheden (bijvoorbeeld de site van het vroegere dorp Oudergem) of de uniciteit van de elementen (bijvoorbeeld een volledig bewaard dakspant) en derhalve op dat vlak een uitzonderlijke en prominente wetenschappelijke bijdrage vormen tot de kennis van ons stedelijk en pre-stedelijk verleden.
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroege gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (ingenieur), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan m.b.t. een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen of landschappen hebben in het verleden een prominente rol gespeeld in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte en de stedelijke ruimte. Meestal bepalen zij andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het daarin een rol speelt, bijvoorbeeld : - hoekgebouwen; - coherente pleinen of homogene huizenrijen (gevels die een ensemble vormen van dezelfde stijl, periode en volume); - tuinwijken, - deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, - relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe die architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
2016
id
Urban : 31944
Beschrijving
Heden Institut Supérieur Lucien Cooremans. School in neo-Vlaamse renaissancestijl, naar ontwerp van architect Emile Janlet van 1877, opgetrokken in 1878-1880.
Belangrijke realisatie binnen het oeuvre van de architect, en één der vroege voorbeelden van grote openbare architectuur in deze stijl. Daarnaast eerste van een reeks lagere scholen, door de stad Brussel in de volgende decennia opgericht, volgens het programma van de «Ecole Modèle» (zie Maurice Lemonnierlaan nr. 110). Hier in monumentaleZuilen of pilasters die over de volle hoogte of over meer dan één verdieping opgaan, onafhankelijk van de door vensters en bouwlagen gegeven maten. vorm, als één der architectuuraccenten langs de centrale lanen. Oorspronkelijk bestemd voor 550 tot 600 leerlingen.
Vrijstaand gebouw op quasi rechthoekige plattegrond, voorafgegaan door een plantsoen met ijzeren hek en postamenten1. Rechthoekig voetstuk van een standbeeld; - 2. Balkvormige stenen bekroning; - 3. Stenen zijstukken van een balkonborstwering. met bolbekroning. Omvat drie bouwlagen en twee maal vijf ruime traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) van ongelijke breedte, onder gecombineerde schilddakenDak met twee driehoekige dakvlakken aan de smalle zijde en twee trapeziumvormige aan de lange zijde.. Rijke materiaalkeuze en -behandeling :baksteenmetselwerk in Vlaams verband met donkere koppen, natuursteen voor onder meer speklagen, steigergatenGat aan de bovenzijde van een gevel waarin de horizontale dwarsbalken van een steiger werden bevestigd; vaak afgedekt door smeedijzeren (sier)deksel. en beeldhouwwerk, hardsteen voor ondermeer de sokkelHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel. met rusticaIn oorsprong een gevelbehandeling waarbij ruwgehakte, rechthoekige blokken natuursteen uit de loodlijn steken en de gevel op die manier een fors, rustiek (rustica) karakter verleent; later op gevel vormelijk geïmiteerd door middel van uitspringend al dan niet bepleisterde bakstenen blokken of banden (doorlopende schijnvoegen)., hoekblokkenAfwisselende opeenvolging van lange en korte zijden van natuurstenen hoekblokken of neggen (geprofileerd) in een bakstenen gevel., cordonlijsten, venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. en ornamentenNiet-zelfstandig sierelement om een voorwerp of gebouw op te luisteren., gesmeed ijzeren sierankers(Smeedijzeren) bouwonderdeel waarmee de uiteinden van een balk in een muur worden bevestigd; soms ook louter decoratief. en pironsUitstekende versiering op de nok van een dak in de vorm van een decoratieve metalen, terracotta of houten bol of stang (makelaar)., en leien dakbedekking. Emblemen en allegorieën van het Onderwijs in kleine reliëfs verspreid over de hoofd- en zijgevels.
Hoofdgevel gemarkeerd door de sterk vooruitspringende middenpartij met hogere dakkap. Twee hoekrisalieten bekroond door geveltoppen met volutenSpiraalvormig ornament; meestal gebruikt als aanzetstuk van topgevels, bij deur- en vensteromlijstingen of als steunbeer., topstuk en obeliskMonolithische pijler, naar boven toe smaller en bekroond met piramidale punt.; jaarankers 1878. Oplopende vierlichten met balustradesHekwerk van spijlen of balusters. op de bovenverdieping, respectievelijk rondboogvormigBoog waarvan de kromming een halve cirkel beschrijft. met rechte aanzetten en tondi in de zwikkenHoekstuk tussen een boog en de omlijsting waarin de boog gevat is. - soort interpretatie van Venetiaans drielichtGroep van drie smalle vensters binnen dezelfde omlijsting, onderling gescheiden door deelzuiltjes of stijlen/monelen; centraal venster soms hoger dan beide andere. -, en als meervoudige kruiskozijnen. Middentravee met inspringende korfboogdeur, oorspronkelijk voorafgegaan door een voorportaal dat dienst deed als balkon voor de tweede bouwlaag, en waarvan heden slechts de gebogen pui rest, met balustraden, postamenten1. Rechthoekig voetstuk van een standbeeld; - 2. Balkvormige stenen bekroning; - 3. Stenen zijstukken van een balkonborstwering. en obeliskenMonolithische pijler, naar boven toe smaller en bekroond met piramidale punt. met lantaarns1. Bovenste, opengewerkte bekroning van een dakkoepel of toren; schrijlings op nok van een dak gelegen wordt het dakruiter genoemd. - 2. Lichtbron met glazen ruiten. op de hoeken. Erboven een twee verdieping hoge korfboogloggia, die beide risalietenRisaliet (Italiaans, van risalto: uitstekend deel), vooruitspringend volume van een gevel dat over de hele hoogte doorloopt en soms hoger is; naar gelang de positie worden er midden-, zij- en hoekrisalieten onderscheiden. bovenaan verbindt, waarop gevelplaat met opschrift «ecole COMMUNALE N° 13», en attiek- balustradeHekwerk van spijlen of balusters.; dakkapelUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap.. Wapenschilden van Stad Brussel en Provincie Brabant met fakkel en lauriertakken op de achterwand. Voorts kruiskozijnen, onder meer met ontlastingsboogBoog boven een venster- of deuropening die druk van het muurwerk op de stijlen afwentelt en zo het linteel ontlast. en diamantkoppenPiramidaal ornament (3 of 4 zijden), onder andere gebruikt in banden en friezen.; hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. met kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement). op klossenKraagstuk van een kroonlijst met verfijnd uitgesneden en/of gefreesd hangend element of drop. en twee tot drie rijen dakkapelletjes.
Op de pui, marmeren gedenkplaat voor Ernest Allard, schepen van Openbaar Onderwijs in 1877-1878, aangebracht in 1904. Soberder opgevatte zijgevels, ingeleid door oostelijke hoekrisalieten zoals beschreven, en met niet geaccentueerde westelijke risalietenRisaliet (Italiaans, van risalto: uitstekend deel), vooruitspringend volume van een gevel dat over de hele hoogte doorloopt en soms hoger is; naar gelang de positie worden er midden-, zij- en hoekrisalieten onderscheiden.. Drie- en vierlichtskozijnen, met gebeeldhouwde hoogvelden op begane grond; opschrift «GEMEENTESCHOOL n° 13». Idem voor de achtergevels die de overdekte speelplaats omsluiten.
Interieur. Volgens oorspronkelijk programma voorbouw met lerarenzaal, bibliotheek, huisbewaardersloge, trapzaal, directeurswoning en -bureau; zijvleugels met telkens drie klaslokalen per verdieping ; voorts gymnastiekzaal en museum. Het geheel gegroepeerd aan drie zijden van de overdekte speelplaats, in witte geglazuurde bak- en hardsteen, voorzien van een ijzeren galerijOverdekte gang, aan één of beide zijden geritmeerd door zuilen, kolommen of pijlers, bogengang genoemd indien geritmeerd door arcaden. en markante beglaasde kapconstructie met versierde spanten en nokruiter.
Later bijgebouw (zie Damstraat nr. 5) en nieuwbouw aan de Loofstraat, ten dele op de vroeger ommuurde open speelplaats.
Belangrijke realisatie binnen het oeuvre van de architect, en één der vroege voorbeelden van grote openbare architectuur in deze stijl. Daarnaast eerste van een reeks lagere scholen, door de stad Brussel in de volgende decennia opgericht, volgens het programma van de «Ecole Modèle» (zie Maurice Lemonnierlaan nr. 110). Hier in monumentaleZuilen of pilasters die over de volle hoogte of over meer dan één verdieping opgaan, onafhankelijk van de door vensters en bouwlagen gegeven maten. vorm, als één der architectuuraccenten langs de centrale lanen. Oorspronkelijk bestemd voor 550 tot 600 leerlingen.
Vrijstaand gebouw op quasi rechthoekige plattegrond, voorafgegaan door een plantsoen met ijzeren hek en postamenten1. Rechthoekig voetstuk van een standbeeld; - 2. Balkvormige stenen bekroning; - 3. Stenen zijstukken van een balkonborstwering. met bolbekroning. Omvat drie bouwlagen en twee maal vijf ruime traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) van ongelijke breedte, onder gecombineerde schilddakenDak met twee driehoekige dakvlakken aan de smalle zijde en twee trapeziumvormige aan de lange zijde.. Rijke materiaalkeuze en -behandeling :baksteenmetselwerk in Vlaams verband met donkere koppen, natuursteen voor onder meer speklagen, steigergatenGat aan de bovenzijde van een gevel waarin de horizontale dwarsbalken van een steiger werden bevestigd; vaak afgedekt door smeedijzeren (sier)deksel. en beeldhouwwerk, hardsteen voor ondermeer de sokkelHoge plint van een gevel; fungeert als voetstuk in ordonnantie van de gevel. met rusticaIn oorsprong een gevelbehandeling waarbij ruwgehakte, rechthoekige blokken natuursteen uit de loodlijn steken en de gevel op die manier een fors, rustiek (rustica) karakter verleent; later op gevel vormelijk geïmiteerd door middel van uitspringend al dan niet bepleisterde bakstenen blokken of banden (doorlopende schijnvoegen)., hoekblokkenAfwisselende opeenvolging van lange en korte zijden van natuurstenen hoekblokken of neggen (geprofileerd) in een bakstenen gevel., cordonlijsten, venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. en ornamentenNiet-zelfstandig sierelement om een voorwerp of gebouw op te luisteren., gesmeed ijzeren sierankers(Smeedijzeren) bouwonderdeel waarmee de uiteinden van een balk in een muur worden bevestigd; soms ook louter decoratief. en pironsUitstekende versiering op de nok van een dak in de vorm van een decoratieve metalen, terracotta of houten bol of stang (makelaar)., en leien dakbedekking. Emblemen en allegorieën van het Onderwijs in kleine reliëfs verspreid over de hoofd- en zijgevels.
Hoofdgevel gemarkeerd door de sterk vooruitspringende middenpartij met hogere dakkap. Twee hoekrisalieten bekroond door geveltoppen met volutenSpiraalvormig ornament; meestal gebruikt als aanzetstuk van topgevels, bij deur- en vensteromlijstingen of als steunbeer., topstuk en obeliskMonolithische pijler, naar boven toe smaller en bekroond met piramidale punt.; jaarankers 1878. Oplopende vierlichten met balustradesHekwerk van spijlen of balusters. op de bovenverdieping, respectievelijk rondboogvormigBoog waarvan de kromming een halve cirkel beschrijft. met rechte aanzetten en tondi in de zwikkenHoekstuk tussen een boog en de omlijsting waarin de boog gevat is. - soort interpretatie van Venetiaans drielichtGroep van drie smalle vensters binnen dezelfde omlijsting, onderling gescheiden door deelzuiltjes of stijlen/monelen; centraal venster soms hoger dan beide andere. -, en als meervoudige kruiskozijnen. Middentravee met inspringende korfboogdeur, oorspronkelijk voorafgegaan door een voorportaal dat dienst deed als balkon voor de tweede bouwlaag, en waarvan heden slechts de gebogen pui rest, met balustraden, postamenten1. Rechthoekig voetstuk van een standbeeld; - 2. Balkvormige stenen bekroning; - 3. Stenen zijstukken van een balkonborstwering. en obeliskenMonolithische pijler, naar boven toe smaller en bekroond met piramidale punt. met lantaarns1. Bovenste, opengewerkte bekroning van een dakkoepel of toren; schrijlings op nok van een dak gelegen wordt het dakruiter genoemd. - 2. Lichtbron met glazen ruiten. op de hoeken. Erboven een twee verdieping hoge korfboogloggia, die beide risalietenRisaliet (Italiaans, van risalto: uitstekend deel), vooruitspringend volume van een gevel dat over de hele hoogte doorloopt en soms hoger is; naar gelang de positie worden er midden-, zij- en hoekrisalieten onderscheiden. bovenaan verbindt, waarop gevelplaat met opschrift «ecole COMMUNALE N° 13», en attiek- balustradeHekwerk van spijlen of balusters.; dakkapelUit het dakvlak opgaand venster; meestal in hout en vaak onder spitse kap.. Wapenschilden van Stad Brussel en Provincie Brabant met fakkel en lauriertakken op de achterwand. Voorts kruiskozijnen, onder meer met ontlastingsboogBoog boven een venster- of deuropening die druk van het muurwerk op de stijlen afwentelt en zo het linteel ontlast. en diamantkoppenPiramidaal ornament (3 of 4 zijden), onder andere gebruikt in banden en friezen.; hoofdgestelHoog horizontaal lijstwerk ter bekroning van een gevel. met kroonlijstStelselmatig uitkragende geprofileerde lijst boven een muur of een ander belangrijk bouwdeel (entablement). op klossenKraagstuk van een kroonlijst met verfijnd uitgesneden en/of gefreesd hangend element of drop. en twee tot drie rijen dakkapelletjes.
Op de pui, marmeren gedenkplaat voor Ernest Allard, schepen van Openbaar Onderwijs in 1877-1878, aangebracht in 1904. Soberder opgevatte zijgevels, ingeleid door oostelijke hoekrisalieten zoals beschreven, en met niet geaccentueerde westelijke risalietenRisaliet (Italiaans, van risalto: uitstekend deel), vooruitspringend volume van een gevel dat over de hele hoogte doorloopt en soms hoger is; naar gelang de positie worden er midden-, zij- en hoekrisalieten onderscheiden.. Drie- en vierlichtskozijnen, met gebeeldhouwde hoogvelden op begane grond; opschrift «GEMEENTESCHOOL n° 13». Idem voor de achtergevels die de overdekte speelplaats omsluiten.
Interieur. Volgens oorspronkelijk programma voorbouw met lerarenzaal, bibliotheek, huisbewaardersloge, trapzaal, directeurswoning en -bureau; zijvleugels met telkens drie klaslokalen per verdieping ; voorts gymnastiekzaal en museum. Het geheel gegroepeerd aan drie zijden van de overdekte speelplaats, in witte geglazuurde bak- en hardsteen, voorzien van een ijzeren galerijOverdekte gang, aan één of beide zijden geritmeerd door zuilen, kolommen of pijlers, bogengang genoemd indien geritmeerd door arcaden. en markante beglaasde kapconstructie met versierde spanten en nokruiter.
Later bijgebouw (zie Damstraat nr. 5) en nieuwbouw aan de Loofstraat, ten dele op de vroeger ommuurde open speelplaats.
Bronnen
Archieven
SAB/OW 33115-33138 (1877-1880); A.A., 1878, rep. 758,1879, rep. 908, 923, 934, 935, 1880, rep. 1016-1045, 1020; P.P., 379 1-8/8, 380-385; N.P.P., S 6.
Tijdschriften
L’Emulation, 1881, kol. 36, pl. 37-47.