Typologie(ën)
tuinwijk
Ontwerper(s)
GROUPE AUSIA – architectenbureau – 1974-1977
Michel BENOIT – architect – 1974
Jean DE SALLE – architect – 1974
Thierry VERBIST – architect – 1974
Juridisch statuut
Ingeschreven in de wettelijke inventaris op 19 augustus 2024
Stijlen
Brutalisme
Inventaris(sen)
- Actualisatie van de Urgentie-Inventaris (Sint-Lukasarchief - 1993-1994)
- Inventaris van het Hedendaags Erfgoed (Urbat - 1994)
- Actualisatie van het inventarisatieproject van het Bouwkundig Erfgoed (DMS-DML - 1995-1998)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed 1939-1999 (ULB)
- Het monumentale erfgoed van België. Sint-Pieters-Woluwe (DMS-DML - 2002-2009, 2014)
- Erfgoedinventaris van de sociale woningbouw (La Fonderie - 2005)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Landschappelijk Een landschap is een gebied, zoals waargenomen door de mens, waarvan het karakter het resultaat is van ondernomen actie en interactie van natuurlijke en/of menselijke factoren. Het is een schaalbegrip bestaande uit verschillende (erfgoed)componenten, die elk, al of niet hun intrinsieke waarde hebben, maar alles samen tot een groter meerwaardegeheel verheffen én dat dit ook zo word gepercipieerd vanop een bepaalde afstand. Wijde stadspanorama’s zijn het landschap bij uitstek, denken we bijvoorbeeld het zicht over de benedenstad van Brussel vanop het Koningsplein, maar ook op kleinere schaal kunnen dergelijke uit verschillende samengestelde componenten landschappen voorkomen.
- Wetenschappelijk Over het algemeen gebruikt om natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden te waarderen in hun botanische kwaliteiten. Binnen de context van een onroerend goed kan het de aanwezigheid van een (bouw)element (bijzonder materiaal, experimenteel materiaal, bouwprocédé of -component) of getuigenis van een ruimtelijk-structurele ruimte (stedenbouwkundig) waarvan het behoud moet worden overwogen met het oog op wetenschappelijk onderzoek.
- Sociaal Moeilijk te onderscheiden van de volkskundige waarde en over het algemeen onvoldoende om een selectie op zichzelf te rechtvaardigen. - plaats van herinnering van een gemeenschap, van een sociale groep (bijvoorbeeld: potale in Sainte-Agathe, het kerkplein in Berhem-Sainte-Agathe, Vieux Tilleuls de Boendael in Elsene) - een plaats met volkssymboliek (b.v. Café La Fleur en Papier Doré in de Alexiensstraat) - een plaats waar een wijk gegroepeerd of gestructureerd is (bv. de Fer à Cheval-gebouwen in de Floréal-woonwijk).
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroeg gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (> engineering), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan mbt een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
2008
id
Urban : 22482
Beschrijving
De sociale woonwijk De Drevekens werd in 1974 ontworpen door de architecten van de groep AUSIA, Michel Benoît, Jean de Salle, Thierry Verbiest, A. Remoli, Chr. Roffian en Fr. Durt. Dezelfde architecten hadden al in 1969 de plannen geleverd voor de nabij gelegen Vriendschapswijk. De Drevekens is grotendeels door voorgenoemd project geïnspireerd. De stedenbouwkundige vergunning werd afgeleverd op 05.06.1974 en de woningengroep werd tussen 1975 en 1977 gebouwd door de onderneming François.
Het complex telt zeventien gebouwen met in totaal 364 woningen. Ze zijn verdeeld over een hellend terrein van vier hectare, het voormalige voetbalveld van de White Star, dat gelegen was op een groot terrein tussen de Mertensstraat, Van Beverstraat, Kellestraat, Bosstraat en Parmentierlaan. Het complex is vrijwel volledig omgeven door oudere gebouwen in deze straten.
Het initiatief voor de bouw van dit geheel kwam van de gemeente. Sinds de Tweede Wereldoorlog moedigde de gemeente voornamelijk de individuele woningbouw aan, zodat er na verloop van tijd een gebrek was aan woningen met een sociaal karakter. Met De Drevekens wilde de gemeente haar politiek bijsturen door woningen ter beschikking te stellen van bepaalde categorieën van inwoners, en vooral van jonge koppels die moeilijk een appartement vonden met twee of drie slaapkamers tegen een gematigde prijs. Ze wilde bovendien het probleem oplossen van de huisvesting van nog valide bejaarden die, na het overlijden van hun partner, een alternatief zochten voor een home. De doelgroep was dus niet de lage inkomensklasse, maar de middenklasse.
De Vriendschapswijk, het project waardoor De Drevekens was geïnspireerd, was in zijn tijd bijzonder vernieuwend. Het wilde breken met het sinds de jaren 1950 gebruikelijke model voor sociale woningbouw met gestandaardiseerde woontorens en woonblokken in een openbaar park. In de geest van de idealen van mei 68, ontwikkelde de groep AUSIA voor de wijk een ander stedenbouwkundig model dat aanknoopte bij een gevarieerd stedelijk patroon met dooreenlopende straten en aaneensluitende bebouwing. De hoogte van de gebouwen werd bewust beperkt en de volumes werden gevarieerd om het geheel de gemoedelijke sfeer van een dorp te geven. De toekomstige bewoners werden nauw betrokken bij de uitwerking van het project.
Toen het nieuwe schepencollege, onder leiding van burgemeester François Persoons in 1971 aantrad, stond de Vriendschapswijk in de steigers. Het vernieuwende karakter van het project en zijn voordelige prijs, deden de gemeente besluiten om de bouw van De Drevekens aan dezelfde architecten toe te vertrouwen. De gemeente was al eigenaar van het terrein van de White Star. De financiering van de bouw werd mogelijk dankzij een vastgoed leasing contract, afgesloten bij het Gemeentekrediet van België. De appartementen werden deels verkocht aan particulieren en deels verhuurd.
De naam van de Drevekens, weerspiegelt goed het volledig autovrije concept van het woningencomplex. De inrichting volgt het reliëf van het over meer dan twintig meter glooiende terrein. Dit geaccidenteerde reliëf was erg geschikt voor de aanleg van een netwerk van voetgangersstraten en voor het weren van bovengronds autoverkeer. Het verkeer wordt via twee toegangswegen afgeleid naar de ondergrondse parkings, die met het complex verbonden zijn via publieke liften (gemakkelijke toegang voor andersvaliden en kinderwagens).
De architecten opteerden voor een individualisering van de woningen. Ze verwierpen het idee van gemeenschappelijke gangen en inkomhallen zoals in de grote sociale appartementsgebouwen. Elke woning heeft hier zijn eigen toegangsdeur en een kleine tuin of terras. Op de verdiepingen werden de gangen en overlopen aan de buitenkant van het gebouw geplaatst waar ze zijgalerijen vormen. Op deze manier ontstond een patroon van straatjes die, zoals in een dorp, het contact tussen de buren moeten bevorderen.
Ook de woningen zijn bijzonder gevarieerd, gaande van ruime duplexappartementen met vier slaapkamers tot appartementen met één tot vier slaapkamers. Deze types werden bewust met elkaar vermengd, zodat een heterogeen sociaal weefsel ontstaat: koppels, families, alleenstaanden, huurders en eigenaren wonen door elkaar. Door deze sociale diversificatie vormt het woningencomplex een scharnier tussen de gegoede wijk van de Parmentierlaan, die langs de bovenkant van De Drevekens loopt, en de meer bescheiden straten die aan de andere kanten grenzen.
Het architecturaal idioom knoopt aan bij de oude architectuur om te zorgen voor een betere integratie in de stedelijke omgeving. De hellende daken en de venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. zijn gevarieerd van vorm. De hoogte van de volumes gaat van twee tot vijf bouwlagen en de gevarieerde articulaties doen een afwisselend landschap ontstaan. De gebruikte materialen zijn zichtbaar gelaten: okergele baksteen en dakpannen in nachtroze asbest-cement. De woningen hebben zoals in een oude stad gemeenschappelijke scheidingsmuren, maar hier zijn ze geconstrueerd op basis van een industrieel systeem dat ‘tunnelbekisting' wordt genoemd.
Het complex De Drevekens is vandaag, zoals zijn ontwerpers het wilden, een waarachtig levendige wijk. Hoewel architectuur op zich niet volstaat om een dergelijk fenomeen op gang te brengen, heeft ze er ongetwijfeld toe bijgedragen.
Het complex telt zeventien gebouwen met in totaal 364 woningen. Ze zijn verdeeld over een hellend terrein van vier hectare, het voormalige voetbalveld van de White Star, dat gelegen was op een groot terrein tussen de Mertensstraat, Van Beverstraat, Kellestraat, Bosstraat en Parmentierlaan. Het complex is vrijwel volledig omgeven door oudere gebouwen in deze straten.
Het initiatief voor de bouw van dit geheel kwam van de gemeente. Sinds de Tweede Wereldoorlog moedigde de gemeente voornamelijk de individuele woningbouw aan, zodat er na verloop van tijd een gebrek was aan woningen met een sociaal karakter. Met De Drevekens wilde de gemeente haar politiek bijsturen door woningen ter beschikking te stellen van bepaalde categorieën van inwoners, en vooral van jonge koppels die moeilijk een appartement vonden met twee of drie slaapkamers tegen een gematigde prijs. Ze wilde bovendien het probleem oplossen van de huisvesting van nog valide bejaarden die, na het overlijden van hun partner, een alternatief zochten voor een home. De doelgroep was dus niet de lage inkomensklasse, maar de middenklasse.
De Vriendschapswijk, het project waardoor De Drevekens was geïnspireerd, was in zijn tijd bijzonder vernieuwend. Het wilde breken met het sinds de jaren 1950 gebruikelijke model voor sociale woningbouw met gestandaardiseerde woontorens en woonblokken in een openbaar park. In de geest van de idealen van mei 68, ontwikkelde de groep AUSIA voor de wijk een ander stedenbouwkundig model dat aanknoopte bij een gevarieerd stedelijk patroon met dooreenlopende straten en aaneensluitende bebouwing. De hoogte van de gebouwen werd bewust beperkt en de volumes werden gevarieerd om het geheel de gemoedelijke sfeer van een dorp te geven. De toekomstige bewoners werden nauw betrokken bij de uitwerking van het project.
Toen het nieuwe schepencollege, onder leiding van burgemeester François Persoons in 1971 aantrad, stond de Vriendschapswijk in de steigers. Het vernieuwende karakter van het project en zijn voordelige prijs, deden de gemeente besluiten om de bouw van De Drevekens aan dezelfde architecten toe te vertrouwen. De gemeente was al eigenaar van het terrein van de White Star. De financiering van de bouw werd mogelijk dankzij een vastgoed leasing contract, afgesloten bij het Gemeentekrediet van België. De appartementen werden deels verkocht aan particulieren en deels verhuurd.
De naam van de Drevekens, weerspiegelt goed het volledig autovrije concept van het woningencomplex. De inrichting volgt het reliëf van het over meer dan twintig meter glooiende terrein. Dit geaccidenteerde reliëf was erg geschikt voor de aanleg van een netwerk van voetgangersstraten en voor het weren van bovengronds autoverkeer. Het verkeer wordt via twee toegangswegen afgeleid naar de ondergrondse parkings, die met het complex verbonden zijn via publieke liften (gemakkelijke toegang voor andersvaliden en kinderwagens).
De architecten opteerden voor een individualisering van de woningen. Ze verwierpen het idee van gemeenschappelijke gangen en inkomhallen zoals in de grote sociale appartementsgebouwen. Elke woning heeft hier zijn eigen toegangsdeur en een kleine tuin of terras. Op de verdiepingen werden de gangen en overlopen aan de buitenkant van het gebouw geplaatst waar ze zijgalerijen vormen. Op deze manier ontstond een patroon van straatjes die, zoals in een dorp, het contact tussen de buren moeten bevorderen.
Ook de woningen zijn bijzonder gevarieerd, gaande van ruime duplexappartementen met vier slaapkamers tot appartementen met één tot vier slaapkamers. Deze types werden bewust met elkaar vermengd, zodat een heterogeen sociaal weefsel ontstaat: koppels, families, alleenstaanden, huurders en eigenaren wonen door elkaar. Door deze sociale diversificatie vormt het woningencomplex een scharnier tussen de gegoede wijk van de Parmentierlaan, die langs de bovenkant van De Drevekens loopt, en de meer bescheiden straten die aan de andere kanten grenzen.
Het architecturaal idioom knoopt aan bij de oude architectuur om te zorgen voor een betere integratie in de stedelijke omgeving. De hellende daken en de venstersLicht- en/of luchtopening in een muur. zijn gevarieerd van vorm. De hoogte van de volumes gaat van twee tot vijf bouwlagen en de gevarieerde articulaties doen een afwisselend landschap ontstaan. De gebruikte materialen zijn zichtbaar gelaten: okergele baksteen en dakpannen in nachtroze asbest-cement. De woningen hebben zoals in een oude stad gemeenschappelijke scheidingsmuren, maar hier zijn ze geconstrueerd op basis van een industrieel systeem dat ‘tunnelbekisting' wordt genoemd.
Het complex De Drevekens is vandaag, zoals zijn ontwerpers het wilden, een waarachtig levendige wijk. Hoewel architectuur op zich niet volstaat om een dergelijk fenomeen op gang te brengen, heeft ze er ongetwijfeld toe bijgedragen.
Bronnen
Publicaties en studies
LOZE, P., AUSIA. Michel Benoit et Thierry Verbiest. Architectures, Brussel, Hatier, 1990, pp. 39-41.
Tijdschriften
Architect Action, 1, 1977, pp. 14-21.
A+, 10, 1977,
AC89, 1, 1978, pp. 26-30.
Websites
De Drevekens
LOZE, P., AUSIA. Michel Benoit et Thierry Verbiest. Architectures, Brussel, Hatier, 1990, pp. 39-41.
Tijdschriften
Architect Action, 1, 1977, pp. 14-21.
A+, 10, 1977,
AC89, 1, 1978, pp. 26-30.
Websites
De Drevekens