Onderzoek en redactie
2008, 2013
Bekijk de weerhouden gebouwen
Van de Edmond Parmentierlaan naar de Kellestraat. Ze bestaat uit twee rechte straatgedeelten: het eerste begint aan de laan en eindigt op het kruispunt met de Emmanuel Mertensstraat en Pierre Delacroixstraat en het tweede verbindt het kruispunt met de Kellestraat. Beide straatgedeelten zijn min of meer noordzuidelijk gericht.
De straat volgt grosso modo het tracé van de voormalige weg die staat aangeduid op de gemeenteatlas van 1808 als sentier de Lauzemet, op de buurtwegenatlas van 1847 staat ze vermeld als Chemin n°23 of Luyzemerktweg. Op een bouwtoelating van 1903 is de plaatsnaam Luizenmerkt vermeld, kort daarna, op een bouwtoelating van 1905, werd de Drie Bunderstraat (of avenue des Trois Bonniers of Drybunderweg) gebruikt. Vanaf 1918 kreeg de straat haar huidige naam die refereert aan een in de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde soldaat.
De weg bleef onbebouwd tot ongeveer 1900, toen een veertigtal percelen werden bebouwd en dit nog vóór de aanleg van de straat, die pas van 1909 dateert. Bij sommige huizen is nog te zien dat ze van vóór de aanleg dateren, omdat ze inspringen ten opzichte van de rooilijn van de andere gevels (nr. 12, 18 en 26, 28). Bij andere werd rekening gehouden met de toekomstige aanleg van de straat; dat geldt voor een reeks van veertien kleine arbeiderswoningen die de Société Coopérative d'Ixelles pour la Construction de Maisons à Bon Marché in 1903 liet bouwen (zie nr. 39 tot 51 en 52 tot 64). Het rooilijnenplan als bijlage van het K.B. van 18.11.1907 voor de aanleg van de Parmentierlaan – Grandchamplaan en de Alfred Madoux – Orbanlaan geeft een mooi beeld van de bebouwing en toestand van de toekomstige Van Beverstraat nog voor zijn eigenlijke aanleg.
De aanleg van de straat gebeurde in twee fasen. In 1909 liet de gemeente door landmeter en gemeente-secretaris Édouard Van Waeg een rooilijnenplan opstellen voor de hele straat. Dit werd goedgekeurd door de Gemeenteraad van 12.06.1909. Het eerste straatgedeelte van 10 meter breed, van de Parmentierlaan naar de de toekomstige Edmond Mertenslaan werd kort daarna aangelegd. Pas vanaf 1933 werd het tweede straatgedeelte, tot aan de Kellestraat aangelegd. De plannen van dit laatste stuk werden in 23.05.1933 definitief goedgekeurd door de Gemeenteraad. De aannemer Félicien Flamand voerde de bestratingwerken van het tweede gedeelte uit. De werken werden beëindigd op 14.08.1934.
De straat is overwegend bebouwd met arbeiderswoningen. Ongeveer de helft daarvan werd gebouwd tussen 1899 en 1914. De meeste vormen gehelen van identieke woningen, die het resultaat waren van kleine vastgoedoperaties. Een van deze gehelen met een redelijke omvang, kwam tot stand op initiatief van Edmond Parmentier (zie nr. 39 tot 51 en 52 tot 64). De andere gehelen werden gebouwd door kleinere vaak lokale aannemers en bestaan vaak uit twee of drie huizen: nr. 5 tot 9 (1909) , 22 en 24, 34 en 36 (1929, architect Denayer), 53 en 55, 57 tot 63 (resp. 1924 en 1925, aannemer J. Schoonejans), 66 en 68 (1908), 72 en 74, 77 en 79, 80 en 82 (1911), en ook 84 tot 88 (1911). Slechts weinige hebben hun oorspronkelijk aspect behouden.
Deze typologie wordt aangevuld met een vaak voorkomende variante, waarbij aan het huis een aanpalende stal of schuur werd gebouwd, vaak nog met een zwijnenstal, een oven of een paardenstal in een bijgebouw achteraan: nr. 12 tot 18 (ca. 1906), 31 en 33 (1904), 44 en 46 (1904), 48 en 50 (1904), 81 en 83 (1899), 90 en 92 (resp. 1912 en 1899). Typevoorbeelden daarvan zijn nr. 11 en 13, respectievelijk oorspronkelijk een arbeiderswoning uit 1909 n.o.v. meester-metser Pierre Geno met twee bouwlagen en twee traveeën en een minder brede schuur, die in 1913 tot woning werd verbouwd. Deze kleinschalige landbouwbedrijven in een nog landelijke gemeente, zorgden ongetwijfeld voor bijkomende inkomsten voor de kleine handelaren en arbeiders. Later werden deze stallen en schuren systematisch verbouwd tot woningen. Ze zijn nog herkenbaar door hun lagere hoogte.
Op de benedenverdieping van de huizen bevond zich vaak een kleine handelszaak, een benzinepomp (vanaf de jaren 1920 op nr. 8), een atelier of een café.
Tijdens het interbellum verschenen nog meer bescheiden gebouwen en kleine handelszaken, maar hier en daar ook grotere huizen, soms in modernistische stijl: onder meer nr. 20 (1937), ontworpen door architect Jean Balis en nr. 38 (1932), dat tot in 2005 een beraapte gevel had met op de benedenverdieping bakstenen elementen en een toegangsdeur onder rechthoekige luifel. Op de eerste verdieping bevond zich een decor in reliëf met de afbeelding van een leeuwin. Deze elementen verdwenen bij de renovatie.
Na de Tweede Wereldoorlog en vooral in de jaren 1960, verschenen op de schaarse nog onbebouwde percelen kleine gebouwen.
De straat volgt grosso modo het tracé van de voormalige weg die staat aangeduid op de gemeenteatlas van 1808 als sentier de Lauzemet, op de buurtwegenatlas van 1847 staat ze vermeld als Chemin n°23 of Luyzemerktweg. Op een bouwtoelating van 1903 is de plaatsnaam Luizenmerkt vermeld, kort daarna, op een bouwtoelating van 1905, werd de Drie Bunderstraat (of avenue des Trois Bonniers of Drybunderweg) gebruikt. Vanaf 1918 kreeg de straat haar huidige naam die refereert aan een in de Eerste Wereldoorlog gesneuvelde soldaat.
De weg bleef onbebouwd tot ongeveer 1900, toen een veertigtal percelen werden bebouwd en dit nog vóór de aanleg van de straat, die pas van 1909 dateert. Bij sommige huizen is nog te zien dat ze van vóór de aanleg dateren, omdat ze inspringen ten opzichte van de rooilijn van de andere gevels (nr. 12, 18 en 26, 28). Bij andere werd rekening gehouden met de toekomstige aanleg van de straat; dat geldt voor een reeks van veertien kleine arbeiderswoningen die de Société Coopérative d'Ixelles pour la Construction de Maisons à Bon Marché in 1903 liet bouwen (zie nr. 39 tot 51 en 52 tot 64). Het rooilijnenplan als bijlage van het K.B. van 18.11.1907 voor de aanleg van de Parmentierlaan – Grandchamplaan en de Alfred Madoux – Orbanlaan geeft een mooi beeld van de bebouwing en toestand van de toekomstige Van Beverstraat nog voor zijn eigenlijke aanleg.
De aanleg van de straat gebeurde in twee fasen. In 1909 liet de gemeente door landmeter en gemeente-secretaris Édouard Van Waeg een rooilijnenplan opstellen voor de hele straat. Dit werd goedgekeurd door de Gemeenteraad van 12.06.1909. Het eerste straatgedeelte van 10 meter breed, van de Parmentierlaan naar de de toekomstige Edmond Mertenslaan werd kort daarna aangelegd. Pas vanaf 1933 werd het tweede straatgedeelte, tot aan de Kellestraat aangelegd. De plannen van dit laatste stuk werden in 23.05.1933 definitief goedgekeurd door de Gemeenteraad. De aannemer Félicien Flamand voerde de bestratingwerken van het tweede gedeelte uit. De werken werden beëindigd op 14.08.1934.
De straat is overwegend bebouwd met arbeiderswoningen. Ongeveer de helft daarvan werd gebouwd tussen 1899 en 1914. De meeste vormen gehelen van identieke woningen, die het resultaat waren van kleine vastgoedoperaties. Een van deze gehelen met een redelijke omvang, kwam tot stand op initiatief van Edmond Parmentier (zie nr. 39 tot 51 en 52 tot 64). De andere gehelen werden gebouwd door kleinere vaak lokale aannemers en bestaan vaak uit twee of drie huizen: nr. 5 tot 9 (1909) , 22 en 24, 34 en 36 (1929, architect Denayer), 53 en 55, 57 tot 63 (resp. 1924 en 1925, aannemer J. Schoonejans), 66 en 68 (1908), 72 en 74, 77 en 79, 80 en 82 (1911), en ook 84 tot 88 (1911). Slechts weinige hebben hun oorspronkelijk aspect behouden.
Deze typologie wordt aangevuld met een vaak voorkomende variante, waarbij aan het huis een aanpalende stal of schuur werd gebouwd, vaak nog met een zwijnenstal, een oven of een paardenstal in een bijgebouw achteraan: nr. 12 tot 18 (ca. 1906), 31 en 33 (1904), 44 en 46 (1904), 48 en 50 (1904), 81 en 83 (1899), 90 en 92 (resp. 1912 en 1899). Typevoorbeelden daarvan zijn nr. 11 en 13, respectievelijk oorspronkelijk een arbeiderswoning uit 1909 n.o.v. meester-metser Pierre Geno met twee bouwlagen en twee traveeën en een minder brede schuur, die in 1913 tot woning werd verbouwd. Deze kleinschalige landbouwbedrijven in een nog landelijke gemeente, zorgden ongetwijfeld voor bijkomende inkomsten voor de kleine handelaren en arbeiders. Later werden deze stallen en schuren systematisch verbouwd tot woningen. Ze zijn nog herkenbaar door hun lagere hoogte.
Op de benedenverdieping van de huizen bevond zich vaak een kleine handelszaak, een benzinepomp (vanaf de jaren 1920 op nr. 8), een atelier of een café.
Tijdens het interbellum verschenen nog meer bescheiden gebouwen en kleine handelszaken, maar hier en daar ook grotere huizen, soms in modernistische stijl: onder meer nr. 20 (1937), ontworpen door architect Jean Balis en nr. 38 (1932), dat tot in 2005 een beraapte gevel had met op de benedenverdieping bakstenen elementen en een toegangsdeur onder rechthoekige luifel. Op de eerste verdieping bevond zich een decor in reliëf met de afbeelding van een leeuwin. Deze elementen verdwenen bij de renovatie.
Na de Tweede Wereldoorlog en vooral in de jaren 1960, verschenen op de schaarse nog onbebouwde percelen kleine gebouwen.
Bronnen
Archieven
GASPW/DS 582 (1909); 8: 85bis (1927); 12, 14, 16, 18: 645 (1910); 13:13 (1913); 20: 77 (1937); 22, 24: 289 (1905); 31, 33: 116 (1904); 34, 36: 146 (1929); 38: 295 (1932); 44, 46, 48, 50: 117 (1904); 53, 55: 206 (1925); 57, 59, 61, 63: 1924 (167); 66, 68: 206 (1904); 80, 82: 101 (1911); 81, 83: 34 (1899); 84, 86, 88: 44 (1911); 90, 92: 36 (1899).
GASPW/DS rooilijnen 4 Parmentier – Grandchamp.
GASPW/DS rooilijnen 15 David Van Bever.
Publicaties en studies
FALKENBACK, P., Historique de Woluwe-Saint-Pierre, Gemeenteadministratie Sint-Pieters-Woluwe, 1992, p.96.