Onderzoek en redactie

1993-1995

 

Bekijk de weerhouden gebouwen
De oude weg naar Leuven speelde een beslissende rol in de geschiedenis van Sint-Joost-ten-Node. Langs deze weg ontwikkelde zich vanaf XIII immers het gehucht "Ten Noode". Rond 1360 werd een aan Sint-Joost gewijde kapel gebouwd op de kruising van de weg met de Maalbeek. Met de bouw van de tweede omwalling rond Brussel, ook omstreeks die tijd, werd de Leuvense Poort - en bijgevolg de weg die er op uitkwam - één van de verplichte doorgangen tussen de stad en het omliggende platteland. Ten laatste in 1459 werd de "Hoelbekenbrugge" over de Maalbeek gebouwd en werd de weg geplaveid tot aan het Linthoutbos. Zijn - min of meer - huidige tracé dateert echter slechts van begin XVII (octrooi van koning Filips V op 24 juni 1604) en zou tijdens XIX en XX nog herhaaldelijk gewijzigd worden (K.B. 4.10.1817, 19.9.1873 en 8.7.1929).

Tijdens het Keizerrijk werd de weg herdoopt tot rue Napoléon. Onder druk van de handelaars, ongerust over het dalend aantal bezoekers wegens de opening van de Kortenberglaan en van het Noordstation, werden in de loop van de jaren 1850 nieuwe zijstraten geopend die voor een verbinding met de Leopoldswijk zorgden. Een kaart uit 1812 laat zien dat de weg toen haast uitsluitend bebouwd was met herbergen, wat verklaard moet worden door de nabijheid van een belangrijke brouwerij (zie Liefdadigheidsstraat). Eén van deze herbergen, de XVe eeuwse 'den Hert', lag tegenover de Sint-Joostkapel, op het kruispunt met de steenweg naar Etterbeek (de huidige Pacificatiestraat). Ze bestond tot 1865 en werd afgebroken bij de opening van de Willemsstraat. Niet ver van daar (het vroegere nr. 156) bevonden zich tot 1927 de in de brouwerij Haps geïntegreerde overblijfselen van het XVe eeuwse kasteel van de hertogen van Brabant, dat in de loop der eeuwen talrijke verbouwingen had ondergaan en vanaf XVIII bekend stond onder de naam 'château des Deux-Tours' (zie Kardinaalstraat).
Het eerste gemeentehuis situeerde zich ongeveer halverwege het eerste straatgedeelte aan de linkerzijde.

Leuvensesteenweg richt Sint-Joostplein, s.d. (Verzameling postkaarten Dexia Bank).
Leuvensesteenweg richt Sint-Joostplein, s.d. (Verzameling postkaarten Dexia Bank).

Dat de steenweg een belangrijke verbindingsas vormde, bleek ook uit de bouw van een treinstation omstreeks 1885 (zie nr. 195) en, vanaf de jaren 1880, de aanwezigheid van de paarden- en nadien electrische tram. Later bleef de Leuvensesteenweg haar traditie van nachtelijke uitgaansplaats in ere houden door de bouw van talrijke bioscopen, o.a. de Marignan (nr. 33), de Mirano (nr. 38-40), de Century (nr. 158-160), de Empire aan het Madouplein en het 'Saint-Josse Palace' op het Sint-Joostplein. Heden zijn deze allemaal verdwenen of omgebouwd tot toneelzaal en discotheek of conferentiecentrum (Mirano). Nr. 20-28 huisvest het 'Cabaret Claridge'.

Het straatbeeld biedt een zeer gediversifieerde aanblik en bestaat uit handelszaken van XIX en XX en enkele huizen van waarschijnlijk eind XVIII die als basis dienden voor recentere constructies. Met uitzondering van een pand uit begin XVIII (nr. 17-19) de oudste nog bestaande woning wat haar gevel betreft is er geen enkel spoor bewaard gebleven van de originele bebouwing.
De oudste huizen vertonen allemaal neoclassicistische kenmerken. Aanvankelijk waren ze van bescheiden afmetingen, vaak breder dan hoog, met twee bouwlagen, sobere bepleisterde lijstgevels, rechthoekige muuropeningen en al dan niet een rondbogige inrijpoort. Hiervan zijn nog talrijke voorbeelden bewaard uit XIX A en vroeger, zij het met de nodige veranderingen en dan vnl. op de begane grond die - wegens het commerciële karakter van de wijk - verbouwd werd tot winkelpui. De verdiepingen daarentegenhebben hun neoclassicistische decoratie dikwijls behouden, ondanks enkele ingrepen, zie nr. 8 (gewijzigd door J. RAEMAEKERS in 1895), nr. 14 met twee bouwlagen, nr. 16, nr. 18 (1864), nr. 135, 146, 148, 153 tot 161, 168-168A, 170, 178, 204. Van latere datum (ca. 1870) en aanzienlijkere afmetingen: nr. 110-112 inclusief entresol en met gevelparement in baksteen, nr. 114, 118 uit 1874, 122-124, 153 tot 161, 186 tot 192 en 197. Van enkel panden zijn een aantal 'klassieke' elementen van de winkelpui bewaard gebleven, zie nr. 133 en 166. Verder een aantal huizen van rond de eeuwwisseling, sommige in neoclassicistische stijl zoals nr. 12, 46, 48-50.

Andere panden - hoofdzakelijk gelegen tussen de Vanderhoevenstraat en de Eeckelaersstraat - sluiten meer aan op de art nouveau, in het bijzonder vier huizen van Gustave STRAUVEN: nr. 229, 231, 235-237, 239. Nr. 239 valt op door het in een hoefijzerboog ingeschreven deurvenster, de gevel werd echter ingrijpend gewijzigd door de toevoeging van een bouwlaag in 1950 en de verbouwing van de begane grond tot winkelpui. Bezitten eveneens art-nouveau-elementen: nr. 52 (zie Kleine Dalstraat), 132-134 (1911), 142, 150-152, 154-156 en 182-184 n.o.v. arch. A.D. VERMEULEN (1907). Nr. 247, op de hoek van de Eeckelaersstraat (Nr. 2 tot 6), dateert van 1902 en bevat nog restanten van een typische winkelpui en een tegelfries in art-nouveaustijl.

Dicht bij het Sint-Joostplein heeft de oude bebouwing grotendeels moeten wijken voor appartementsgebouwen uit het interbellum, o.a. nr. 106 uit 1938 n.o.v. R. en F. SERIN en nr. 92 uit 1942 n.o.v. R. DELVILLE.

Bronnen

Archieven

GASJ/DS/OW 16 (1855), 105, 127, 140 (1858), 52 (1859), 113 (1864), 520 (1867), 899, 922, 972 (1870), 1051 (1871), 1488, 1497 (1874), 4837 (1895), 5253 (1897), 5856 (1900), 6117 (1901), 6275, 6276 (1902), 6438 (1903), 6856 (1905), 7125 (1906), 7484 (1907), 7933 (1909), 8095 (1910), 8196 (1911), 13250, 13221 (1938), 13628 (1942).
GR 13.02.1878, 13.06.1883, 21.09.1891.

Publicaties en studies
CABUY, Y., DEMETER, S., LEUXE, F., Atlas van de archelogische ondergrond van het Gewest Brussel: 6. Sint-Joost-ten-Node, Ministerie van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussel, 1994, pp. 39-43.
LAPORTE, , J., Saint-Josse-ten-Noode en cartes postales anciennes, Zaltbommel, 1972.
WAUTERS, A., Histoire des environs de Bruxelles, Culture et Civilisation, Bruxelles, 1973, pp. 21 en 220.