Onderzoek en redactie

2005

 

Bekijk de weerhouden gebouwen
Kronkelachtige laan van de Boileaulaan (Etterbeek) naar de Pater Eudore Devroyestraat in Sint-Pieters-Woluwe. Enkel een kort gedeelte bevindt zich in laatstgenoemde gemeente. De gemeentegrens is gelegen ter hoogte van het nr. 72 en verdeelt een geheel van twee modernistische woningen uit 1931 van de architecten Jean De Ligne en Jacques Obozinski in opdracht van de heer Van de Ven, initiatiefnemer van de befaamde Van de Venprijzen (zie Edouard Lacomblélaan nr. 22-24).

Tracé vastgelegd door de gemeenteraad op 26.01.1926 en deel uitmakend van het algemeen plan van aanleg voor de wijk liggend op het voormalig domein Anspach opgesteld door “la Société Anonyme de Travaux et Crédit” (voor de historiek zie de inventaris van Etterbeek, meerbepaald Edmond Mesenslaan nr. 2).

Genoemd naar burgemeester van Etterbeek (1899-1907).

Terugwijkende bebouwing met voortuintjes meestal met inrit voor garage. Woningen met twee of drie bouwlagen onder mansarde of plat dak. Uitzonderingen hierop zijn de bescheiden appartementsgebouwen uit de jaren 1990. Zij zijn gelegen op de recentelijk verkavelde tuin van de monumentale villa gelegen Pater Eudore Devroyestraat nr. 245.

De pare zijde was snel bebouwd vanaf de jaren 1930 waardoor deze straatkant een homogene bebouwing vertoont. Mooie, hier en daar nog gaaf bewaarde huizenrijen van modernistische woningen met bakstenen of bepleisterde gevels en andere modernistische elementen (o.a. dakterras) en met typerend materiaalgebruik (buisstaal, ijzer en beton) uit de jaren 1930 (zie nr 80, 88, 90 en 92). Andere woningen hebben lichte wijzigingen ondergaan zoals het nr. 76, een modernistische woning uit 1932 van architect Raphaël Lambin; oorspronkelijk met dakterras; verbouwd tot volwaardige verdieping (n.o.v. architecten Schotte & Proesmans, 1996). De nr. 78 uit 1933 van de architect Pol Boelens maar met vervangen schrijnwerk.

Nestor Plissartlaan 86 tot 94 (foto 2007).

De grootste verbouwingen werden uitgevoerd op het nr. 94, een modernistische woning uit 1932 van de architect Antoine Courtens. Dit gebouw had oorspronkelijk met drie bouwlagen onder plat dak waarvan de hoogste bouwlaag terugwijkend met terras en pergola, en halfronde uitbouw van twee bouwlagen. In 1938 werd het dakterras gedeeltelijk overdekt om vervolgens in 1975 helemaal te verdwijnen en te verhogen met een terugwijkende verdieping. De afgeronde uitbouw werd eveneens verbouwd tot een rechthoekige en het hele gebouw werd bekleed met simili-tegels (architect A. Honincks). Vervolgens werd het gebouw in 1999-2000 verbouwd tot appartementsgebouw met wijziging van de gevelordonnantie en verwijdering van simili-bekleding (architect Yves Donck). Vandaag is de zijgevel van de uitbouw versierd met een gerecupereerde hardstenen bas-reliëf (knielende vrouw) van de beeldhouwer Franz Courtens. Oorspronkelijk behoorde dit beeldhouwwerk tot een fontein tegen zijgevel van halfronde uitbouw.

Nestor Plissartlaan 94, hardstenen bas-reliëf n.o.v. beeldhouwer Franz Courtens (foto 2002).

Enkele huizen in Beaux-Arts van voor 1930 zijn te zien op de nr. 96 uit 1929 van de architect Robert Allard en op de nr. 98 uit 1925. Vervolgens nr. 91 uit 1933 n.o.v. aannemer-architect Van Reymenant, en nr. 93 uit 1933 (zie dit nr.)

De onpare zijde bestaat voornamelijk uit naoorlogse architectuur. Woningen uit de jaren 1950, de nr. 63 uit 1950 van architect Fernand Delcourt, halfopen bebouwing in Beaux-Artsstijl, nr. 69 uit 1952 van architect Laurent Crombeecke, 1952 en het nr. 89 uit 1950 van de architect Albert Grignet.

Bronnen

Archieven
GASPW/DS 63: 361 (1950); 69: 543 (1952); 72: 317 (1931), 315 (1932); 76: 155 (1932), 58 (1996); 78: 130 (1933); 82: 160 (1931); 89: 294 (1950); 91: 249 (1933); 94: 92 (1932), 155 (1938), 80 (1975), 204 (1999), 27 (2000); 95: 193 (1996); 96: 196 (1929); 98: 31 (1925): 99-100: 258 (1998).
GASPW/OW 865.11 (doos 8745): aanleg van het domein Anspach.
Fonds Antoine Courtens, AAM.

Tijdschriften
94: “Maisons bourgeoises à Bruxelles, architecte A. Courtens, Bruxelles”, Bâtir, 39, 1936, pp. 566-567.