Typologie(ën)
Spoorwegerfgoed
Ontwerper(s)
Paul SAINTENOY – architect – 1938-1956
Jacques SAINTENOY – architect – 1938-1956
Jean HENDRICKX-VAN DEN BOSCH – architect – 1938-1956
Juridisch statuut
Procedure tot inschrijving op de bewaarlijst sinds 22 juni 2023
Ingeschreven in de wettelijke inventaris op 19 augustus 2024
Stijlen
Inventaris(sen)
- Inventaris van de Industriële Architectuur (AAM - 1980-1982)
- Inventaris van engineering erfgoed (2011)
- Permanente actualisatie van de inventaris van het Bouwkundig Erfgoed (DPC-DCE)
- Inventaris van de stationsgebouwen in Brussel (Thierry Demey)
- Het monumentale erfgoed van België. Schaarbeek (Apeb - 2010-2015)
Dit (deze) goed(eren) bezit(ten) de volgende waarde(n)
- Artistiek Het ontwerp van een onroerend goed (gebouw) door een gerenommeerde kunstenaar (architect) kan maar zeer zelden als criterium worden beschouwd. Om het belang van de selectie van dit onroerend goed te beoordelen, en de plaats dat het inneemt in het oeuvre van een kunstenaar (architect), is dit een criterium dat moet worden afgewogen met de architectonische kwaliteit (compositie en interne structuur), de uitvoering (materialen, technische beheersing), de plaats in de architectuurgeschiedenis dewelke een getuigenis zijn van een fase of aspect van landschapsarchitectuur of de bouwkunst in het verleden. Zodoende gelden koppelingen naar volgende criteria: zeldzaamheid (typologie, stijl, materiaalgebruik, bronnen), representativiteit (idem) en integriteit (idem + kwaliteit van uitvoering).
- Esthetisch Het onroerend goed heeft een esthetische waarde als het de waarnemer zintuigelijk prikkelt op een positieve manier (‘ervaring van schoonheid). Historisch gezien werd deze waarde aangewend om waardevolle natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden aan te duiden, maar het kan ook gelden voor grote gehelen van gebouwen in een stedelijk gebied, met of zonder natuurlijke elementen, of monumenten die het stadslandschap markeren. Automatisch dringt een afweging met andere waarden zich op, de artistieke in de eerste plaats, maar ook de landschappelijke (integratie van het werk in het stedelijk landschap, oriëntatiepunten in de stad) en stedenbouwkundige waarde (spontane of rationele stedelijke gehelen), en dienen koppelingen naar selectiecriteria worden gemaakt: representativiteit, ensemblewaarde en contextuele waarde. Criteria die met andere (met name artistieke) criteria moeten worden gecombineerd.
- Historisch Het onroerend goed heeft een historische waarde als het getuigt van een bijzondere periode in de geschiedenis van de streek of de gemeente, of als bijzonder belangrijke ouderdom en zeldzame ontwikkeling voor een periode (bv. tuinstad die representatief is voor een bouwwijze die werd toegepast in het kader van de grote bouwcampagnes na de Tweede Wereldoorlog; dorpskernen die de eerste gegroepeerde bouwwerken van de gemeenten van de tweede ring illustreren; Hallepoort als overblijfsel van de tweede omwalling; enz.), of als getuigenis van een bepaalde stedelijke (en/of landschappelijke) ontwikkeling van de stad (bv. gebouwen aan de centrale boulevards of in de Leopoldswijk), of wanneer het een band vertoont met een belangrijke historische figuur - met inbegrip van persoonlijke huizen van architecten en kunstenaarsateliers (b.v. het geboortehuis van Constantin Meunier, het huis van Magritte), of in verband kan worden gebracht met een belangrijke historische gebeurtenis (b.v. huizen van de wederopbouw na het bombardement van 1695, Congreskolom), of een typologische representativiteit vertoont die kenmerkend is voor een commerciële of culturele beroepsactiviteit (bv. kerken, bioscopen, industriële architectuur, apotheken).
- Landschappelijk Een landschap is een gebied, zoals waargenomen door de mens, waarvan het karakter het resultaat is van ondernomen actie en interactie van natuurlijke en/of menselijke factoren. Het is een schaalbegrip bestaande uit verschillende (erfgoed)componenten, die elk, al of niet hun intrinsieke waarde hebben, maar alles samen tot een groter meerwaardegeheel verheffen én dat dit ook zo word gepercipieerd vanop een bepaalde afstand. Wijde stadspanorama’s zijn het landschap bij uitstek, denken we bijvoorbeeld het zicht over de benedenstad van Brussel vanop het Koningsplein, maar ook op kleinere schaal kunnen dergelijke uit verschillende samengestelde componenten landschappen voorkomen.
- Wetenschappelijk Over het algemeen gebruikt om natuurlijke of semi-natuurlijke gebieden te waarderen in hun botanische kwaliteiten. Binnen de context van een onroerend goed kan het de aanwezigheid van een (bouw)element (bijzonder materiaal, experimenteel materiaal, bouwprocédé of -component) of getuigenis van een ruimtelijk-structurele ruimte (stedenbouwkundig) waarvan het behoud moet worden overwogen met het oog op wetenschappelijk onderzoek.
- Sociaal Moeilijk te onderscheiden van de volkskundige waarde en over het algemeen onvoldoende om een selectie op zichzelf te rechtvaardigen. - plaats van herinnering van een gemeenschap, van een sociale groep (bijvoorbeeld: potale in Sainte-Agathe, het kerkplein in Berhem-Sainte-Agathe, Vieux Tilleuls de Boendael in Elsene) - een plaats met volkssymboliek (b.v. Café La Fleur en Papier Doré in de Alexiensstraat) - een plaats waar een wijk gegroepeerd of gestructureerd is (bv. de Fer à Cheval-gebouwen in de Floréal-woonwijk).
- Technisch Onder de technische waarde van een onroerend goed kan men het vroeg gebruik van een bepaald materiaal of een bepaalde techniek verstaan (> engineering), ook gebouwen met een constructief of technologisch belang, een technisch hoogstandje of een technologische innovatie kunnen in aanmerking komen. Het kan eveneens industrieel-archeologisch waardevol worden begrepen zoals getuigenissen van verouderde bouwmethodes. Vanzelfsprekend dringt een koppeling zich aan mbt een wetenschappelijke waarde.
- Stedenbouwkundig Sommige bouwkundige goederen spelen, meer dan andere bouwkundige goederen, een prominente rol in de planmatige inrichting van de bebouwde ruimte in het verleden. Meestal determineren zijn andere stedenbouwkundige (plan)vormen zodat er zich een wisselwerking voortdoet tussen bebouwde en niet-bebouwde (of open) ruimte. Die inrichting omvat ook de samenhang tussen verschillende schaalniveaus. Een onroerend goed heeft stedenbouwkundige waarde wanneer het hierin een rol speelt, bijvoorbeeld hoekgebouwen, coherente pleinen of (straatwanden), deskundig ingeplante torens (hoogbouw) en hun relatie tot hun onmiddellijke kwaliteitsvolle omgeving die coherent kan zijn, maar ook contrastrijk, maar ook relicten van stedenbouwkundige concepten en hoe deze architecturaal (en typologisch) zijn of werden ingevuld, zoals bijvoorbeeld de nog bewaarde eclectische stadspaleizen en/of herenhuizen in de Leopoldswijk.
Onderzoek en redactie
id
Beschrijving
Geschiedenis
Het eerste Noordstation stond op het Natieplein, het huidige Karel Rogierplein. Het werd in 1841 in gebruik genomen om het reizigersverkeer van het Groendreefstation over te nemen. De gebouwen werden pas in 1846 voltooid en ingehuldigd. Als eindstation bereikte het al snel een verzadigingspunt. Het station werd buiten gebruik gesteld ten gunste van het nieuwe Noordstation, een station met doorgaande lijnen, en werd in 1956 gesloopt.
Het nieuwe station werd meer noordwaarts gebouwd en lag ook hoger, om de Noord-Zuidverbinding te kunnen bedienen die het via het stadscentrum verbond met het Zuidstation, dat op zijn beurt werd verplaatst. De werken aan de Noord-Zuidverbinding begonnen in 1911. Ze werden in 1914 onderbroken en in 1936 hervat, maar pas in 1952 voltooid.
De werken aan het Noordstation en zijn sporen, die in 1936 begonnen, liepen vertraging op als gevolg van de oorlog. Het station werd vanaf 1950 geleidelijk voor het spoorverkeer opengesteld maar werd pas in 1956 voltooid. Langs de hoofdgevel lag toen een grote esplanade voorbehouden voor de trams en de voetgangers. Deze esplanade werd vervangen door het Communicatiecentrum Noord (CCN), dat van 1974 tot 1982 werd gebouwd door de Groupe Structures en dat de hoofdgevel van het station aan het zicht onttrekt.
Dit nieuwe complex moest een multimodaal en multifunctioneel platform worden met bussen, trams, treinen, metro’s, taxi’s en postvoorzieningen, alsook een centrum voor telefoon, telex en telegraaf. Het werd opgevat als een schakel in het nieuwe zakendistrict van het Manhattanplan (zie notitie van de Vooruitgangstraat). Dit plan, dat in 1967 werd geformaliseerd, voorzag een betonplaat waarop een geheel van kantoren en handelszaken dat rechtstreeks met een autosnelweg verbonden was. De nieuwe wijk moest functioneren volgens het principe van de scheiding van de verkeersstromen, waarbij de straat werd voorbehouden voor de voertuigen en een voetgangerszone boven het verkeer uitstak. Om economische redenen bleef het project echter grotendeels dode letter, hoewel toch verscheidene gebouwen, waaronder het CCN, werden ontworpen op een sokkel die deel moest uitmaken van de voetgangerszone. Van 1992 tot 1994 kreeg het CCN een postmoderne verhoging (n.o.v. architecten von Vittorelli, Ferriere en Van Campenhout) waarin de diensten van de Brusselse Administratie werden gehuisvest. Van 2014 tot 2017 werd het station grondig gerenoveerd.
Beschrijving van de oorspronkelijke toestand van het gebouw
Buitenzijde
Over een lengte van 210 meter en een breedte van 22 meter, rechthoekig gebouw met een structuur van gewapend beton. Achter een vierkante toren, drie symmetrisch geordende volumes en een paviljoen in het noorden, met onzichtbare platformen of afgeplatte daken.
Hoog centraal volume met hogere laterale voorbouwen van één bouwlaag, bestemd voor de wachtzaal.
Aangrenzende volumes van vier bouwlagen. Het noordelijke volume bevat het buffet-restaurant en een bagagedepot, een spoorwegmuseum en diverse lokalen op de verdiepingen, het zuidelijke volume kantoren, een dubbel elektrisch seinhuis, de woning van de stationschef en de telefooncentrale.
Noordelijk paviljoen van twee bouwlagen bestemd voor onder meer de koninklijke salon en zijn hal.
Hoofd- en zijgevel versierd met twee registersVensterstrook in een topgevel. bepleisterd met witsteen, de eerste hoofdgevel en onder een doorlopende luifelAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak. waarin zich de ingangen bevinden, de zijgevel geritmeerd door traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) van doorlopende muuropeningen met insprongen.
Op het centrale volume, lichtjes uitspringend centraal portaal1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule). en smalle deuren in de voorbouw. In het tweede registerVensterstrook in een topgevel., zeven traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) met gekoppelde muuropeningen, per drie op de centrale traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), bekroond door een rechthoekig paneel. Voorbouw van één traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...), met op de hoeken opeenvolgende insprongen die in een getrapte bekroning uitmonden.
Aanpalende volumes volgens spiegelbeeldschema, geritmeerd door twee brede pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. die de uitgangshallen omlijsten en die bij bovenvermelde voorbouwen aansluiten. In de richting van het centrale volume volgen vijf traveeën elkaar op, met beglaasde muuropeningen voor het restaurant in het noordelijke volume en met vrije muuropeningen voor een overdekte galerij in het zuidelijke volume, vergezeld van twee in de pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel. ingewerkte portalen1. In muur uitgespaarde ruimte voor een deur of toegang; - 2. Meer gesloten, voor of achter een gebouw geplaatste beschutting (voorbouw, vestibule).. In de bovenste bouwlaag zijn de drie uiterste traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) gegroepeerd in eenzelfde omlijsting onder een T-vormig paneel; kleine smalle muuropening aan de voet van de pilastersPlatte, weinig uitspringende muurpijler, vaak met basis en kapiteel..
Rechterzijgevel met één traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) aan weerszijden van de toren. De overdekte galerij keert onder de toren terug en loopt door tegen de steunmuur van de spoorlijnen.
Vierkante toren van tien verdiepingen met kantoren, bediend door een lift en trappen. De vier zijden zijn opengewerkt met een traveeVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) die analoog is aan die van de andere volumes, bekroond door een paneel en een klok.
Versterkt door hoekpilasters met insprongen, koninklijk paviljoen met een overdekte galerij met drie vrije muuropeningen, uitmondend op de zijgevel. Op de verdieping, vijf glasdeurenDeur waarvan het grootste deel uit glas bestaat. met gegroefde muurdammen, de centrale glasdeurDeur waarvan het grootste deel uit glas bestaat. achter een balkon. Op de zijgevel flankeren twee glasdeurenDeur waarvan het grootste deel uit glas bestaat. achter een lichtjes uitspringend doorlopend balkon een blindeZonder opening; blind venster, schijnopening. muuropening. Achtergevel met drie traveeënVerticale geleding van een gevel, bepaald door afstand tussen twee opeenvolgende steunpunten (vb. muurdammen, zuilen, ...) in natuursteen.
De achtergevels van de drie overige volumes zijn in baksteen opgetrokken. De achtergevel van de wachtzaal is opengewerkt met gekoppeldeTwee of meerdere identieke bouwelementen (vensters, zuilen, pilasters) die tot een groter (symmetrisch) geheel zijn samengevoegd. vensters omlijst met witsteen, volgens hetzelfde ritme als op de voorgevel. De achtergevel van het noordelijke volume is in dezelfde materialen gemaakt, met twaalf traveeën, de laatste volledig in witsteen. Achtergevel van het zuidelijke volume met insprong in de laatste bouwlaag.
Interieur
Wachtzaal ontworpen als een grote hal met parement in natuursteen boven een hoge lambriseringWandbetimmering, meestal bestaande uit paneelwerk, aangebracht tegen een binnenmuur (vaak het onderste gedeelte ervan); later ook in marmer, stucwerk, … in roze “Botticino”-marmer. Steekboogvormig betonnen gewelf op tandlijst, met caissons voorzien van een licht, behalve de caissons aan de zijkant, die beglaasd zijn. Vloer bekleed met rode, lichtblauwe en gele keramiektegels die geometrische motieven vormen.
Op de achtergevel, toegang tot de centrale gang naar de sporen, geflankeerd door loketten. In het zuiden, onder een groot paneel versierd met een “Noordster” en het cijfer “B”, galerij die leidt naar de zuidelijke ingangen en naar de uitgang van de sporen. In het noorden, uitgevend op het museum, U-vormige trap in een voorbouw met twee insprongen, onder een caissonplafond en een glaspartij.
Beschrijving van de perrons en de ondergrondse gangen
Het station heeft zeven 305 meter lange perrons naar twaalf sporen die hoger liggen dan het niveau van de Vooruitgangstraat en de Aarschotstraat. Lange, V-vormige betonnen luifelsAfdak boven de ingang van een huis of handelszaak. op pijlers1. Muurstut zonder entasis (kromming), mogelijk met basis en kapiteel; - 2. Massief gemetseld of betonnen steunelement met gewoonlijk rechthoekige doorsnede (vb. bruggepijler,…) bevatten diverse volumes bekleed met beige baksteen: trappenhuizen en roltrappen, goederenliften voor de bagage aan de uiteinden, gesloten of open wachthuisjes.
Onder de sporen lopen drie evenwijdige gangen, bekleed met geel keramiek. De centrale gang is voorbehouden voor het vertrek en de smallere laterale gangen voor de aankomst. Daaronder dient een tweede gang voor het transport van de bagage via de goederenliften. De drie gangen voor de reizigers zijn vanuit de Aarschotstraat toegankelijk via bordestrappen.
De Aarschotstraat wordt afgeboord door de steunmuur van de sporen versierd met bakstenen panelen tussen afgeschuinde hardstenen omlijstingen. Ter hoogte van de perrons bevindt zich een beglaasd hardstenen muurscherm. De steunmuur is opengewerkt met diverse muuropeningen, waaronder de ingangen van de drie gangen en die van twee verkeerstunnels.
Aan de westkant bevindt zich een meer verzorgde, met hardsteen beklede steunmuur. Aan de zuidkant is deze muur behandeld als een winkelgalerij achter een hellend toegangsvlak naar het station. In noorden, aan weerszijden van de tunnel, bevat hij een reeks kantoren onder een muurscherm dat analoog is aan dat aan de Aarschotstraat.
Bronnen
Archieven
SAB/PP 3223 (1939-1945).
GAS/DS 221-Noordstation.
Publicaties en studies
BRUNFAUT, F., La Jonction, Ad. Goemaere, Brussel, 1959, pp. 130-133.
DEMEY, T., Chronique d’une capitale en chantier. 2. De l’Expo ‘58 au siège de la C.E.E., Paul Legrain, Brussel, 1992, pp. 149-151.
DEMEY, T., Les gares bruxelloises. Un patrimoine méconnu, Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussel, 1994.
CULOT, M. [o.l.v.], Schaerbeek. Inventaire visuel de l’architecture industrielle à Bruxelles, AAM, Brussel, 1980-1982, fiche 1.
JACOBS, P., et al, La Jonction Nord-Midi 1952-2002, Editions PFT, Brussel, 2002.
Le rail bruxellois en images, Editions PFT, Brussel, 1994.
TOELEN, T., De grote en kleine geschiedenis van de Kassei. La grande et petite histoire de la Chaussée, AMVB, Brussel, 2004, pp. 45-46.
VAN MEERTEN, M., Un tunnel sous Bruxelles. Les 50 ans de la jonction Nord-Midi, Racine, Brussel, 2002.
Tijdschriften
“Bruxelles entre en gare”, Les Cahiers de La Fonderie, 24, oktober 1998.
BLOMME, Y., PETIT, J., “Les trois gares de Brussel”, Rythme, 14, april 1953, pp. 5-15.