Onderzoek en redactie
1989-1994
Bekijk de weerhouden gebouwenVan Cellebroersstraat naar Zuidlaan.
Zeer lange, licht gebogen straat, vanouds een belangrijke invalsweg uit zuidelijke richting, en de hoofdader van de Marollen. De Hoogstraat loopt op halve hoogte over de westflank van de heuvelrug die ten westen afdaalt naar de Zennevallei en ten oosten naar de Maalbeekvallei. Het tracé zou opklimmen tot de Romeinse periode en meer bepaald teruggaan op het diverticulum uit de richting Edingen naar Elewijt, dat binnen de stad grosso modo samenviel met de Hoogstraat, de huidige Keizerslaan, de Kantersteen, de Houtmarkt en - voorbij de Sint-Michiels - de vroegere Sionsberg en Schaarbeeksesteenweg. De straat wordt vermeld als alta strada in 1298, als Hoogstrate in 1337. Gelegen buiten de eerste omwalling (11e-13e eeuw), drong zij de oude stadskern binnen via de Steenpoort, die in 1760 werd geslecht. Ten zuiden, aan de zijde van Sint-Gillis werd zij afgesloten door de nog bestaande Hallepoort behorend tot de tweede stadsomwalling (14e eeuw).
Het begin van de straat bij de Steenpoort, rondom de in 1134 extra muros gestichte Kapellekerk, werd vanaf de 12e eeuw bevolkt door lakenwevers en volders; verderop ontstond midden 12e eeuw een leprozerie, het Sint-Pietersgasthuis. De heuvelflank aan weerszij, in de middeleeuwen nog gebruikt voor wijn- en landbouw, werd stelselmatig bebouwd langs de voormalige veldwegels.
In de 14e eeuw vormde de Hoogstraat het centrum van een volkrijk kwartier met reeds een vrij volledig stratennet. Een zware brand legde hier in 1405 naar verluidt 1400 huizen en de niet overwelfde delen van de Kapellekerk in de as. Vanaf de 15e eeuw werden ook de binnenblokken in een tot ver in de 19e eeuw doorlopend proces opgevuld met achterhuizen, gangen en steegjes.
Vestiging van liefdadigheidsinstellingen en kloosterorden, te beginnen met de leprozerie in de 12e eeuw tot midden 19e eeuw, zo onder meer het Sint-Gisleinsgasthuis (16e eeuw), het Sint-Kruisgodshuis (ca. 1500), het kapucijnenklooster (1587), het brigittinenklooster (1625), de réfugié van Vorst (1634), de kloosters van de Filles de la Charité (1852) en van de Zusters der Armen (1856). Vestiging van adellijke families, patriciërs en dignitarissen in de loop van de 17e en 18e eeuw, gepaard met de bouw van ruimere herenhuizen. Vanaf de 19e eeuw evolueerden de Hoogstraat en omgeving tot een arbeiderswijk met een uitzonderlijk hoge bevolkingsconcentratie en bouwdichtheid. Het merendeel van de grotere eigendommen, onder meer ook de geseculariseerde kloosters, werden stelselmatig versnipperd. Tegen het einde van de 19e eeuw telde de straat zowat 35 gangen, zie de huidige restanten van de Voorzienigheidsgang (18e eeuw) in nr. 15, de Ronsmanswijk (ca. 1850) in nr. 82, de aloude Liedjesgang of eertijds Liekerckstraatje in nr. 114, de Sint-Crispeinsgang in nr. 142, de Warchau- of vroeger Polakkengang in nr. 184, de Meertgang (begin 19e eeuw) in nr. 243, de Schoorsteenvegersgang in nr. 301 en de Voermansgang in nr. 334 A.
Typisch voor deze periode waren ook het groot aantal volkse cabarets, estaminets, danszalen en logementshuizen.
Vanaf begin 20e eeuw werden belangrijke saneringscampagnes doorgevoerd, zoals de Cité Hellemans (zie Blaesstraat nr. 174-198) en de sociale woonblokken tussen de Pieremansstraat en de Zuidlaan. Vanaf 1983 in fasen heraangelegd met verruimde voetgangerszones voorzien van afpaling, naar adviezen van de Groep Planning.
Goed bewaard historisch straattracé. Aan het begin geopend naar de Kapellemarkt met de beeldbepalende Kapellekerk; de tegenoverliggende straatwand werd in 1894 opengebroken voor de brede aanleg van de Joseph Stevensstraat, waardoor het meest noordelijke straatgedeelte werd geïsoleerd. Aan het einde van de straat werd de band met de Hallepoort verbroken door het tracé van de ringboulevard.
Gevarieerde scenografie met nog een belangrijk aantal traditionele panden, overwegend diephuizen zowel voornaam als bescheiden, opklimmend tot de 16e en de 17e eeuw. Een vijftiental diephuizen behielden een trap- of tuitgevel, of vertonen een in barokstijl aangepaste geveltop; een viertal werd voorzien van een gevelfront in Lodewijk XV- of XVI-stijl. Een grote reeks panden vertoont een laat- of neoclassicistisch uitzicht, resulterend uit aanpassingen vanaf eind 18e eeuw, doorlopend in de eerste helft van de 19e eeuw, gericht op vervanging van de geveltop door een klassieke beëindiging met kroonlijst, al of niet met toevoeging van een bijkomende bouwlaag. De meeste van deze panden behielden hun oorspronkelijke bouwvolume, in de voorgevel aangegeven door muurankers, soms lelievormig, voorts door de dakstructuur (loodrecht op de straat) en meestal de verankerde achtertuit- of puntgevel, voor hoekhuizen ook de zijgevel, zoals nr. 1-3 (hoek Cellebroersstraat; twee gekoppelde diephuizen), 11, 23, 35-37, 44, 52-56, 67 (hoek Ons-Heerstraat), 69-73, 99, 120, 122 (hoek Kristinastraat; met eiken Lodewijk XVI-trap in het interieur), 124-126 (hoek Kristinastraat), 165, 186, 190-192 (1852, voorheen brede trapgevel met insteek en drieledige top), 295, 299 en 301. De ordonnantie en enkel verankerde tweede bouwlaag in nr. 33, 57, 189 en 254, wijst op verhoogde breedhuizen of alleszins grondiger verbouwde diephuizen; ook nr. 326 lijkt in kern een traditioneel, zoniet 18e eeuw breedhuis. Verder wordt het straatbeeld bepaald door wederopgebouwde neoclassicistische panden met breedhuisstructuur uit de eerste helft van de 19e eeuw, gekenmerkt door een vlakke gevelbehandeling of hoogstens kordonbelijning, een klassiek hoofdgestel of mezzanino, zoals op nr. 46-48, 53, 59, 64 (linker pand), 85, 94, 95, 96-98 (hoek Tempelstraat), 101 (met gesmeed ijzeren leuningen), 127-129 (met 18e eeuwse kern), 140, 152, 154, 155 (hoek Sint-Gisleinsstraat, 1835; oorspronkelijk met vierlobtracering in de winkelpui), 176, 196, 204 (hoek Waaierstraat, 1838), 210-212, 232, 252, 269-271, 273, 317 en 389. Een beperkt aantal breedhuizen vertoont een meer of minder uitgewerkt stucdecor, onder meer met Louis-Philippe- of Second Empire-inslag, uit de jaren 1860 en 1870, zoals op nr. 19 (1861, voorheen, trapgevel), 21 (1864, voorheen trapgevel), 136, 138, 147, 161 (1862), 180, 208, 243, 283 (1873), 285 (met markant gietijzeren balkon), 321, 324 (hoek Fazantenstraat, 1878) en 381-383.
Van omstreeks de eeuwwisseling dateren de opbrengsthuizen op nr. 14 tot 24 (1895, architect Victor Taelemans), 61 (met beglaasde entresol onder ijzeren balkon), 121-125 (1894), 157 (hoek Sint-Gisleinsstraat; 1900, architect H. De Koek), 201-203 (1910, architect Henri Van Massenhove; van geglazuurde baksteen, met gietijzeren balkons en typische kroonlijst), 202 (hoek Waaierstraat, 1897), 234 (met gietijzeren borstweringen in art nouveau), 256 (1898) en 303 (1898). Nr. 5 (1954, architecten L. en R. Homez), 10 en 42 (1949, architect F. Gorlier) werden ontworpen in een historiserende stijl. Het einde van de straat wordt gedomineerd door het Universitair Ziekenhuis Sint-Pieter (zie nr. 296A-322), en een groep vrijstaande sociale woonblokken met in totaal 194 flats van De Brusselse Haard, naar ontwerp van architect Charles Van Nueten, uit 1952-1965.
Heden geanimeerde winkelstraat, met een lokaal ontsluitende functie, en een overwegend op buurtbewoners en -gebruikers afgestemde handel en horeca, met nog talrijke cafés. De begane grond manifesteert zich als een aaneenschakeling van moderne, beglaasde winkelpuien, met hier en daar nog een bewaard ouder exemplaar, zoals op nr. 21 (1913), 52-56 in jaren 1930-stijl met huisnaam “A L’avenir” in glas-in- lood, en de neoclassicistische puien nr. 101, 152, 254 en 338.
Bronnen
Archieven
SAB/OW 12282 (1852), 25683 (1835), 12288 (1838), 12115 (1861), 12116 (1864), 12144 (1862), 12188 (1873), 12324 (1878), 12231-12232 (1895), 12142 (1894), 12152 (1900), 12167 (1910), 12286 (1897), 12305 (1898), 6130 (1898), 70996 (1954), 1978 (1913).